Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 20 september 2018
gepubliceerd op 29 oktober 2018

Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van artikel 13, § 2, van het decreet van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen, met betrekking tot de toestanden en voorwaarden inzake verlies van het verdienvermogen

bron
waalse overheidsdienst
numac
2018205402
pub.
29/10/2018
prom.
20/09/2018
ELI
eli/besluit/2018/09/20/2018205402/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 SEPTEMBER 2018. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van artikel 13, § 2, van het decreet van 8 februari 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/02/2018 pub. 01/03/2018 numac 2018201006 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen sluiten betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen, met betrekking tot de toestanden en voorwaarden inzake verlies van het verdienvermogen


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 8 februari 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 08/02/2018 pub. 01/03/2018 numac 2018201006 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen sluiten betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen, artikel 13, § 2;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 november 2017;

Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 30 november 2017;

Gelet op het advies van het Comité "Gezinnen" van het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen), uitgebracht op 19 december 2017;

Gelet op het rapport van 23 november 2017, opgesteld overeenkomstig artikel 4, 2°, van het decreet van 3 maart 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 03/03/2016 pub. 14/03/2016 numac 2016201315 bron waalse overheidsdienst Decreet houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen, voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet sluiten houdende uitvoering van de resoluties van de Vrouwenconferentie van de Verenigde Naties die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de gewestelijke beleidslijnen voor de aangelegenheden geregeld krachtens artikel 138 van de Grondwet;

Gelet op het advies nr. 62.975/2 van de Raad van State, gegeven op 12 maart 2018, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Sociale Actie;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit regelt overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, aangelegenheden bedoeld in artikel 128, § 1, ervan.

Art. 2.In het kader van dit besluit wordt onder activiteit verstaan de indienstneming op grond van een arbeidsovereenkomst of in het kader van een statuut of de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.

Art. 3.§ 1. Worden beschouwd als verlies van het verdienvermogen : 1° de werknemer die ziek is of een ongeval heeft of tijdens de periode van moederschapsbescherming die: een uitkering geniet wegens arbeidsongeschiktheid of moederschap, bedoeld bij de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vanaf de zevende maand van een periode van primaire arbeidsongeschiktheid en eventueel moederschapsbescherming of tijdens de periode van invaliditeit en eventueel moederschapsbescherming;deze bepaling is ook van toepassing indien deze uitkering krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet wordt toegekend; b) een invaliditeitspensioenstelsel geniet krachtens het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers;c) die aan alle voorwaarden voor de uitkering van het pensioen bedoeld in punt b) voldoet, maar die bedoeld pensioen niet geniet overeenkomstig artikel 23, § 3, van het koninklijk besluit van 19 november 1970 betreffende het invaliditeitspensioenstelsel voor de mijnwerkers of van artikel 80 van de wetten van 3 juni 1970 betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade, gecoördineerd op 3 juni 1970;2° de werknemer, vanaf de zevende maand, die : a) ten minste zesenzestig pct.arbeidsongeschikt is en die een uitkering bedoeld bij de wetgeving inzake arbeidsongevallen of bij beroepsziekten geniet; b) ten minste zesenzestig pct.arbeidsongeschikt is of in bevallingsrust, die geen moederschapuitkering geniet; c) door een ongeval getroffen is en die ten minste 66 pct. arbeidsongeschikt is; 3° de niet onder 1° of 2° bedoelde werknemer, wiens verdienvermogen verminderd is tot minstens een derde van wat een valide persoon kan verdienen of die getroffen is door een vermindering van zelfredzaamheid van minstens negen puntent overeenkomstig de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten en die onmiddellijk vóór zijn tewerkstelling, geen enkele bezoldigde beroepsbezigheid heeft uitgeoefend en die, krachtens de wetgeving inzake tegemoetkomingen aan gehandicapten, in aanmerking kwam voor een inkomensvervangende uitkering, een tegemoetkoming voor hulp aan ouderen of een inschakelingsuitkering;4° de niet onder 1°, 2° of 3° bedoelde werknemer, die ten minste zesenzestig pct.arbeidsongeschikt was vooraleer hij werkelijk een beroepsbedrijvigheid begon uit te oefenen; 5° de werknemer die, vanaf de zevende maand arbeidsongeschiktheid: erkend is als arbeidsongeschikt overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, hierna "het koninklijk besluit van 20 juli 1971" genoemd;b) niet voldoet aan de voorwaarden betreffende het statuut van houder bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 indien hij arbeidsongeschikt is ten gevolge van een ongeval of ziekte;c) de socialezekerheidsbijdragen moet betalen bedoeld in artikel 12, § 2, of in artikel 13, § 1, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, die krachtens de wetgeving inzake uitkeringen voor gehandicapten, een uitkering ontvangt die wordt berekend op basis van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste zesenzestig procent of waarvan de verdienvermogen wordt beperkt tot minstens een derde van wat een valide persoon kan verdienen of die, wat de graad van zelfredzaamheid betreft, onder categorie II, III of IV valt, overeenkomstig diezelfde wetgeving.

De in het eerste lid, 5°, b), bedoelde ongeschiktheid wordt gewaardeerd overeenkomstig de voorschriften van de artikelen 19 tot 25 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971. Zij wordt niet meer erkend indien zij ten vroegste aanvangt, hetzij op de dag waarop de werknemer de pensioenleeftijd bereikt, hetzij op de dag waarop een vervroegd rustpensioen werkelijk is ingegaan krachtens het pensioenstelsel voor zelfstandigen of dit voor werknemers.

De termijn van zes maanden is niet vereist voor de in het eerste lid, 5°, c), bedoelde zelfstandige die reeds de inkomensvervangende tegemoetkoming of integratietegemoetkoming geniet krachtens de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan personen met een handicap.

De onderbrekingen die zijn toegelaten bij de artikelen 8, 9 en 10 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 worden geacht de termijn bepaald in het eerste lid, 5°, niet te onderbreken. De werknemer die de in het eerste lid, 5°, bedoelde voorwaarden vervult, doet het daarin bepaalde recht verder bestaan tijdens deze periodes van onderbreking.

De werknemers bedoeld in deze paragraaf kunnen een bezoldigde beroepsbezigheid uitoefenen, tenzij de wet of regeling waarbij hun arbeidsongeschiktheid wordt erkend, zich daartegen verzet. § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, wordt vervroegd pensioen om gezondheidsredenen beschouwd als arbeidsongeschiktheid van minstens zesenzestig procent. § 3. Periodes van minder dan 14 werkdagen gedurende welke de werknemer niet langer primaire arbeidsongeschiktheid in de zin van de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering heeft, hebben geen storende werking op de berekening van de in lid 1 bedoelde tijdvakken van arbeidsongeschiktheid van zes maanden.

Perioden van minder dan drie maanden waarin de werknemer niet langer invalide is in de zin van de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, hebben geen gevolgen voor de toepassing van paragraaf 1.

Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art. 5.De Minister bevoegd voor gezinsbijslagen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 20 september 2018.

Voor de Regering : De Minister-President, W. BORSUS De Minister van Sociale Actie, Gezondheid, Gelijke Kansen, Ambtenarenzaken en Administratieve vereenvoudiging, A. GREOLI

^