gepubliceerd op 03 februari 2004
Besluit van de Waalse Regering houdende het statuut van de ambtenaren van de « Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi »
18 DECEMBER 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende het statuut van de ambtenaren van de « Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi » (Waalse dienst voor beroepsopleiding en tewerkstelling)
De Waalse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, § 2 en § 3, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988;
Gelet op het decreet van 22 januari 1998 betreffende het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut die onder het Waalse Gewest ressorteren, zoals gewijzigd bij het programmadecreet van 18 december 2003, inzonderheid op artikel 2bis ;
Gelet op het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", gewijzigd bij het decreet van 13 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 26 februari 2003;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 27 februari 2003;
Gelet op de instemming van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 27 februari 2003;
Gelet op het protocol nr. 384 van het Sectorcomité XVI, opgesteld op 26 mei 2003;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", gegeven op 1 april 2003;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 6 juni 2003 over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens één maand;
Gelet op het advies nr. 35.648/2/V van de Raad van State, uitgebracht op 22 juli 2003, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Tewerkstelling en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen die in dit besluit voorzien in afwijkingen of in bijzondere toepassingsmodaliteiten, is het besluit van 18 december 2003 betreffende de Waalse ambtenarencode, hierna « Code » genoemd, toepasselijk op de ambtenaren en stagiairs van de « Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi », hierna « de Office » genoemd.
Art. 2.De bepalingen waarbij de Waalse Regering de bepalingen van het besluit wijzigt, aanvult of vervangt zijn van rechtswege toepasselijk op de contractuele personeelsleden van « de Office », behalve als ze afbreuk doen aan bepalingen die in dit besluit voorzien in afwijkingen of in bijzondere modaliteiten.
Art. 3.Behoudens andersluidende bepaling, dienen de in het besluit voorkomende woorden uit onderstaande linkerkolom, vervangen te worden door de woorden uit de rechterkolom, namelijk : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Bijzondere bepalingen Afdeling 1. - Statuut van de ambtenaren van de « Office »
Art. 4.In afwijking van de artikelen LI.TII.3., 2o en 3o, en LII CVIII 2. van de Code, worden de graden van administrateur-generaal en adjunct-administrateur generaal respectievelijk ondergebracht in de rangen A1 en A2.
Art. 5.In afwijking van artikel LI.TII.6. van de Code kunnen de betrekkingen van directeur door werving worden ingevuld ten belope van maximum een kwart van de betrekkingen van rang A4 voorzien in de personeelsformatie van de « Office ».
Art. 6.In afwijking van artikel LI.TII.8., § 1, tweede en vierde lid, van de Code, bestaat de personeelsformatie van de "Office" uit één enkele pool.
Art. 7.In afwijking van artikel LI.TII.8., § 1, tweede, derde, vierde, vijfde en zevende lid van de Code, wordt verstaan onder : 1o « kaderfuncties » : de betrekkingen i.v.m. begeleiding, voornamelijk als ploegverantwoordelijke in de rangen A5, A6, B1 en C1, die de verantwoordelijkheid voor de organisatie van een dienst en de evaluatie van de arbeid van het personeel inhouden; 2o « hiërarchische meerdere » : elke ambtenaar-generaal, elke ambtenaar van de rang A4, A5, A6, B1 of C1 belast met het beheer van een dienst.
Art. 8.§ 3 van artikel LI.TII.8.van de Code dient te worden aangevuld met het volgende lid : « Onder adviesverlenend beroep wordt verstaan het beroep i.v.m. advies- en steunverlening aan particulieren, ondernemingen en operatoren op de gewestelijke arbeidsmarkt in het kader van de adviesverlening binnen de entiteit « regisseur-coördinator » bedoeld in artikel 2, zesde lid, 1o, van het decreet van 6 mei 1999 betreffende de "Office wallon de la Formation professionnelle et de l'Emploi", zoals gewijzigd bij het decreet van 13 maart 2003, alsook onmiddellijke hiërarchische functies inzake begeleiding van die functies. »
Art. 9.Behalve de punten 1o en 2o van artikel LI.TII.11. van de Code, kan vervolgens een vacante betrekking van directeur door werving worden ingevuld overeenkomstig artikel 5 van dit besluit.
Art. 10.De artikelen LI.TII.11., tweede lid, LI.TII.12., § 1, tweede lid, LI.TII.13., derde lid, van de Code zijn niet toepasselijk op de « Office ».
Art. 11.In afwijking van artikel LI.TII.12., § 2, van de Code, wordt voor de adviesverlenende beroepen een vacante betrekking van ploegverantwoordelijke van rang A6 achtereenvolgens ingevuld bij : 1o bevordering door overgang naar het hogere niveau van een ambtenaar die tot de personeelsformatie van de « Office » behoort; 2o verandering van affectatie op verzoek van een ambtenaar die tot de personeelsformatie van de « Office » behoort; 3o werving; 4o mutatie op verzoek van een ambtenaar van een andere personeelsformatie dan de personeelsformatie waar de betrekking vacant is.
In afwijking van artikel LI.TII.12., § 2, van de code, wordt voor de adviesverlenende beroepen een vacante betrekking van adviseur rang A6 of B3 achtereenvolgens ingevuld bij : 1o bevordering door overgang naar het hogere niveau van een ambtenaar die tot de personeelsformatie van de « Office » behoort; 2o verandering van affectatie op verzoek van een ambtenaar die tot de personeelsformatie van de « Office » behoort; 3o werving; 4o mutatie op verzoek van een ambtenaar van een andere personeelsformatie dan de personeelsformatie waar de betrekking vacant is.
Art. 12.In afwijking van artikel LI.TIII.CI.1, 5o, dient de kandidaat om aangeworven te worden in de graad van directeur, houder te zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat toegang geeft tot het niveau 1 en het bewijs leveren van acht jaar beroepservaring opgedaan zowel in de openbare als in de privé sector of als zelfstandige.
In de zin van dit artikel wordt verstaan onder nuttige beroepservaring, een ervaring inzake ploegmanagement i.v.m. het beheer van menselijke hulpbronnen, sociale integratie en inschakeling in het arbeidsproces, vorming of analyse van de arbeidsmarkt en de vorming.
Art. 13.In afwijking van de artikelen li.tii.8., § 4, eerste lid, en LI.TIII.CI.1, 5o, van de Code, mogen de functies van adviseur uit te oefenen in de adviesverlenende beroepen uitgeoefend worden onder de volgende voorwaarden : 1o houder zijn van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type of daarmee gelijkgesteld, plus een nuttige beroepservaring van één jaar; 2o of houder zijn van een diploma of een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs, plus een nuttige beroepservaring van vijf jaar; 3o of houder zijn van een diploma of een getuigschrift van het lager secundair onderwijs, plus een nuttige beroepservaring van tien jaar.
In de zin van dit artikel wordt verstaan onder nuttige beroepservaring, de ervaring in verband met de uitgeoefende functies opgedaan inzake sociale integratie en inschakeling in het arbeidsproces, menselijke hulpbronnen of arbeidsbemiddeling.
Art. 14.Artikel LI.TIII.CII.3., § 1 en § 2, van de Code dient te worden gelezen als volgt : « § 1. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 1 en 2+ worden collegiaal opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert en de verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » of diens gemachtigde.
De evaluatieverslagen van de stagiairs van rang A4 worden collegiaal opgesteld door de ambtenaar van rang A3 en de verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » of diens gemachtigde. § 2. De evaluatieverslagen van de stagiairs van de niveaus 2, 3 en 4 worden opgesteld door de ambtenaar van minstens rang A4 onder wie de stagiair ressorteert.
De ambtenaar van minstens rang A4 maakt de evaluatieverslagen over aan de verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » of diens gemachtigde.
De verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » of diens gemachtigde kan zijn samenwerking verlenen aan de ambtenaren die belast zijn met de evaluatie van de stagiairs van de niveaus 2, 3 en 4. »
Art. 15.Artikel LI.TIII.CII.7. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « Indien uit één van de verslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, kan het Beheerscomité nog vóór het einde van de stage beslissen : 1o dat de stage verlengd wordt met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden; 2o dat de stagiair een andere affectatie krijgt binnen de personeelsformatie; 3o dat de stagiair ontslagen wordt.
Bij verlenging van de stage wordt uiterlijk één maand voor het einde van de stage een verslag overgemaakt.
De verandering van affectatie houdt in dat de stage van rechtswege verlengd wordt met een duur die de helft van de aanvankelijke stageduur niet mag overschrijden. »
Art. 16.§ 1. In afwijking van artikel LI.TIII.CII.8. van de Code wordt een stagecommissie voor de « Office » opgericht.
Ze is samengesteld uit de directeuren-generaal en de intersectorale technisch adviseur of hun gemachtigde.
De directeur-generaal van de entiteit « Gemeenschappelijke diensten » neemt het voorzitterschap van de commissie waar.
De verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » en de ambtenaar van minstens rang A4 bedoeld in artikel 14 van dit besluit wonen de vergadering met raadgevende stem bij. § 2. Indien uit de evaluatieverslagen blijkt dat de stagiair niet aan de stage voldoet, wordt dat door de verantwoordelijke van het departement menselijke hulpbronnen van de « Office » aanhangig gemaakt bij de commissie.
Na de stagiair te hebben gehoord, kan de commissie het Beheerscomité voorstellen om de stage te verlengen of om de affectatie van de stagiair te wijzigen.
Na de stagiair gehoord te hebben, kan de Commissie voorstellen dat hij ontslagen wordt. De administrateur-generaal geeft de stagiair onverwijld kennis van het voorstel tot ontslag.
Indien ontslag wordt voorgesteld, kan de stagiair een beroep indienen bij de kamer van beroep bedoeld in artikel 39 van dit besluit.
Het Beheerscomité treft zijn beslissing binnen een termijn van dertig dagen te rekenen van de ontvangst van het advies van de kamer van beroep, uitgebracht binnen de termijn bedoeld in artikel LI.TXI.CII.9 van de Code.
Het uitblijven van een beslissing binnen die termijn wordt geacht de stagiair gunstig te zijn.
Art. 17.§ 1. In afwijking van artikel LI.TIII.CV.4., eerste lid, van de Code, wordt het aantal bevorderingsbetrekkingen tot 31 december 2004 vastgelegd volgens onderstaande normen : 1o voor de rang A5, weddeschaal A5S, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A5 en A6 die de weddeschalen A6S en A5S genieten; 2o voor de rang A5, weddeschaal A5, op 40 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A5 en A6 die de weddeschalen A6 en A5 genieten; 3o voor rang B1, op 26 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1; 4o voor rang B2, op 50 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1; 5o voor rang C1, op 26 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1; 6o voor rang C2, op 35 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1; 7o voor rang D1, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1; 8o voor rang D2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1; 9o voor rang E1, op 60 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen E3, E2 en E1. § 2. Van 1 januari 2005 tot 31 december 2006 wordt het aantal bevorderingsbetrekkingen vastgelegd volgens onderstaande normen : 1o voor rang A5, weddeschaal A5S, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A5 en A6 die de weddeschalen A6S en A5S genieten; 2o voor rang A5, weddeschaal A5, op 35 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen A5 en A6 die de weddeschalen A6 en A5 genieten; 3o voor rang B1, op 21 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1; 4o voor rang B2, op 40 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen B3, B2 en B1; 5o voor rang C1, op 21 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1; 6o voor rang C2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen C3, C2 en C1; 7o voor rang D1, op 25 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1; 8o voor rang D2, op 30 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen D3, D2 en D1; 9o voor rang E1, op 55 % van het totaal van de ambtenaren van de rangen E3, E2 en E1. § 3. Vanaf 1 januari 2007 zijn de krachtens de Code vastgelegde normen van toepassing op de « Office ».
Art. 18.In de artikelen LI.TIII.CV.11 en LI.TIII.CV.13. van de Code wordt verstaan onder kaderfuncties de kaderfuncties in de rangen A5, B1 en C1.
Art. 19.Artikel LI.TIII.CVI.2. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « De aanwijzing voor de uitoefening van hogere functies kan verricht worden voor kaderfuncties in de rangen A4, A5, A6, B1, en C1. » .
Art. 20.Artikel LI.TIII.CVI.3. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « § 1. Om aangewezen te worden voor de uitoefening van hogere functies dienen volgende voorwaarden te worden vervuld : 1o aantonen dat de evaluatie positief is; 2o niet het voorwerp zijn van definitieve en niet-geschrapte tuchtsanctie; 3o voldoen aan de voorwaarden voor de toegang tot de rangen A4, A5, A6, B1 en C1. § 2. Met uitzondering van rang A6 kan bij gebrek aan een ambtenaar die de vereiste voorwaarden vervult, een andere ambtenaar van hetzelfde niveau voor de uitoefening van de functie aangewezen worden middels een gemotiveerde aanwijzingsakte van het Beheerscomité.
Als verschillende ambtenaren dezelfde voorwaarden vervullen, worden de hogere functies verleend aan de ambtenaar die het meest geschikt is om het ambt uit te oefenen. »
Art. 21.In afwijking van artikel LI.TIII.CVII.1., tweede lid, van de Code, dient administrateur-generaal te worden verstaan in de plaats van directeur-generaal.
Art. 22.Art. LI.TIII.CVI.3. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « De wijziging van affectatie die een wijziging van administratieve standplaats teweegbrengt : 1o vergt de instemming van de ambtenaar indien de opdrachten van het directoraat-generaal niet gewijzigd worden; 2o vergt de instemming van de ambtenaar niet indien de opdrachten van het directoraat-generaal krachtens een reglement of een decreet of bij een beslissing van het Beheerscomité gewijzigd worden.
De ambtenaar wordt evenwel gereaffecteerd in een onbezette betrekking van dezelfde rang en hetzelfde niveau en van hetzelfde beroep in de administratieve standplaats die het dichtst bij zijn vorige betrekking gelegen is. »
Art. 23.De hoofdstukken I en II van titel V van de Code dienen te worden gelezen als volgt : « Hoofdstuk I. Departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office » en Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest.
Art. 24.LI.TV.CI.1. § 1. Het Beheerscomité stemt in met de doelstellingen van de voortgezette vorming van het personeel van de « Office ». § 2. De « Office » beschikt over een departement Menselijke Hulpbronnen dat bevoegd is voor : 1o de evaluatie, de opvolging en het administratief beheer van de dossiers van de stagiairs van de « Office »; 2o de organisatie van specifieke vormingsacties op aanvraag van de diensten; 3o in het kader van de loopbaanvordering, het ontwerp en de tenuitvoerlegging van vormingsacties, de voorbereiding en het doorvoeren van de validering van de vaardigheden wat de adviesverlenende beroepen betreft. § 3. De Directie Vorming van het Ministerie van het Waalse Gewest is bevoegd voor de volgende opdrachten : 1o het ontwerp en de tenuitvoerlegging van opleidingen op het stageprogramma, met uitzondering van de adviesverlenende beroepen; 2o de totstandbrenging en de coördinatie van een netwerk van correspondenten van de vorming en stagemeesters aangewezen door de administrateur-generaal op de voordracht van de verantwoordelijke van het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office »; 3o in het kader van de loopbaanvordering, het ontwerp en de tenuitvoerlegging van vormingsacties, de voorbereiding en het doorvoeren van de validering van de vaardigheden; 4o het ontwerp en de tenuitvoerlegging van een algemeen vormingsprogramma dat inspeelt op de vormingsbehoeften die gemeen zijn aan alle diensten en instellingen van het Gewest. HOOFDSTUK III. - Verantwoordelijke van het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office » Art. LI.TV.CII.1. Naast de bevoegdheden die hem uitdrukkelijk bij dit besluit toegekend worden, is de verantwoordelijke van het departement Menselijke Hulpbronnen o.a. bevoegd voor de uitvoering van de vormingsprogramma's eigen aan de « Office » en voor de begeleiding van de stagiairs. Hij wordt bij de begeleiding van de stagiairs bijgestaan door stagemeesters die zorgen voor de vlotte integratie en de opvolging van de stagiairs. »
Art. 25.In hoofdstuk III, titel V, van de Code dient te worden verstaan onder « Directie Vorming », het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office », en onder « vormingsdirecteur », de verantwoordelijke van het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office » of diens gemachtigde.
Art. 26.§ 1 van artikel LI.TV.CIII.6. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « De ambtenaar krijgt een dienstvrijstelling om een opleiding, te volgen die door de « Office », een ministerie of een andere instelling georganiseerd wordt. » .
Art. 27.Artikel LI.TV.CIII.9. van de Code dient te worden gelezen als volgt : « De vorming op initiatief van de ambtenaar dient verband te houden ofwel met zijn huidig beroep, ofwel met een ander beroep dat hij binnen de « Office », een ministerie of een andere instelling zou kunnen uitoefenen. » .
Art. 28.In afwijking van artikel LI.TV.CI.3., § 1 van de Code, worden voor de adviesverlenende beroepen de programma's voor de vergelijkende wervings- en overgangsexamens opgesteld in samenwerking met het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office ».
Art. 29.Artikel LI.TVI.CI.11 van de Code dient te worden gelezen als volgt : « In niveau 1 wordt de overgang voor het administratief beroep en de adviesverlenende beroepen georganiseerd met, voor één van de drie proeven inzake kennisonderzoek, een keuze uit bepaalde over te leggen vakken zodat rekening gehouden wordt met de beroepen uitgeoefend in de lagere niveaus.
In de niveaus 2+ en 2 wordt de overgang voor een beroep georganiseerd indien voorzien wordt in een gelijkaardig beroep op een lager niveau en indien er functionele behoeften bestaan.
In niveau 3 moeten alle beroepen door overgang ingevuld kunnen worden. »
Art. 30.In afwijking van artikel LI.TVI.CIII.1., eerste lid, van de Code, wordt, wat de adviesverlenende beroepen betreft, de voorbereiding op de examens voor de validatie van de verworven bekwaamheden georganiseerd door het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office ».
Art. 31.In afwijking van artikel LI.TVI.CIII.2., eerste lid, van de Code, worden, wat de adviesverlenende beroepen betreft, de proeven voor de validatie van de bekwaamheden georganiseerd door het departement Menselijke Hulpbronnen van de « Office ».
Art. 32.In afwijking van artikel LI.TVI.CIII.5., van de Code, wordt het personeel, wat de adviesverlenende beroepen betreft, door de Administrateur-generaal of diens gemachtigde via een bericht in kennis gesteld van de organisatie van elke proef waarvoor elke ambtenaar die andere bevorderingsvoorwaarden vervult dan het slagen voor het examen, zich kan inschrijven.
Art. 33.In afwijking van artikel LI.TVI.CIII.6. van de Code, wordt, wat de adviesverlenende beroepen betreft, de jury voor elk examen door de administrateur-generaal aangewezen.
De administrateur-generaal bepaalt het huishoudelijk reglement voor de organisatie van het examen en ziet toe op de toepassing ervan. De verantwoordelijke van het departement Menselijke Hulpbronnen van de "Office" maakt het proces-verbaal op waarbij de lijst van de geslaagden wordt vastgelegd. De administrateur-generaal deelt de uitslag mee aan de kandidaten.
Art. 34.Artikel LI.TVIII.1., § 2, 2o, van de Code dient te worden gelezen als volgt : « het halen van de persoonlijke doelstellingen die vooraf zijn vastgelegd door de hiërarchische meerdere van rang A4, A5, A6, B1 of C1. » .
Art. 35.Artikel LI.TVIII.6., § 1, van de Code dient te worden gelezen als volgt : « Het directiecomité evalueert de ambtenaren van rang A4 om de twee jaar. De hiërarchische meerdere van de rangen A4, A5, A6, B1 of C1 evalueren de ambtenaren uit de rangen of niveaus die hen ondergeschikt zijn.
De ambtenaar-generaal of de ambtenaar belast met de evaluatie, moet een gunstige evaluatie hebben. »
Art. 36.De leidend ambtenaren-generaal van de « Office » maken deel uit van het college van leidend ambtenaren-generaal, zoals bepaald in de artikelen LI.TIX.C1.1. tot LI.TIX.CI.5. van de Code.
Art. 37.In afwijking van artikel LI.TIX.CII.1. van de Code, is het directiecomité van de « Office » samengesteld uit ambtenaren-generaal van de rangen A1, A2 en A3.
Art. 38.Naast de krachtens deze code toegewezen bevoegdheden, neemt het directiecomité kennis van alle vraagstukken van algemeen nut betreffende de organisatie en de werking van de « Office ».
Het directiecomité oefent ook de bevoegdheden uit die krachtens de Code aan het strategisch comité toegewezen worden.
Art. 39.In afwijking van artikel LI.TIX.CII.3. van de Code, wordt het voorzitterschap van het directiecomité waargenomen door de administrateur-generaal.
Art. 40.In afwijking van artikel LI.TXI.CI.1., bestaat voor de « Office » een kamer van beroep die bevoegd is om een met redenen omkleed advies te geven over : 1o elk definitief voorstel tot tuchtstraf; 2o elke beslissing tot schorsing in het belang van de dienst, al dan niet gepaard gaand van een inhouding van wedde; 3o elke evaluatie toegekend aan een ambtenaar; 4o elk voorstel tot ontslag wegens beroepsonbekwaamheid; 5o elke beslissing inzake verlof, disponibiliteit of afwezigheden; 6o elk voorstel tot ontslag van een stagiair.
Art. 41.§ 1. De kamer van beroep bestaat uit : 1o een voorzitter en een ondervoorzitter; 2o zes vaste en zes plaatsvervangende assessoren, ambtenaren of mandatarissen van de « Office »;
Ze wordt bijgestaan door één vaste en één plaatsvervangende griffier. § 2. De voorzitter en de ondervoorzitter worden door de Regering onder de vaste of eremagistraten aangewezen op de voordracht van het Beheerscomité.
De drie vaste en drie plaatsvervangende assessoren ter vertegenwoordiging van de « Office » worden door de Regering aangewezen op de voordracht van het Beheerscomité.
Drie vaste en drie plaatsvervangende assessoren worden aangewezen door de vakbondsorganisaties die representatief zijn in de zin van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. De door de vakbondsorganisaties aangewezen assessoren worden door de Regering erkend na advies van het Beheerscomité. De weigering van erkenning wordt aan het Sectorcomité nr. XVI onderworpen.
De vaste en plaatsvervangende griffiers worden door de Regering onder de ambtenaren van niveau 1 van de « Office » aangewezen op de voordracht van het Beheerscomité.
Art. 42.In elke aangelegenheid wordt een ambtenaar door de administrateur-generaal aangewezen om het beslissingsvoorstel of de betwiste beslissing te verdedigen.
Die ambtenaar mag de beraadslaging niet bijwonen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod.
Art. 43.De kamer van beroep maakt haar huishoudelijk reglement op, dat vervolgens door de Regering goedgekeurd wordt.
Het huishoudelijk reglement voorziet in de werkmethodiek.
Art. 44.De verzoeker mag om gegronde redenen om de wraking van elke assessor verzoeken. De magistraat die het voorzitterschap van de kamer waarneemt, wraakt de assessor van wie de onpartijdigheid in twijfel kan worden getrokken.
Art. 45.In afwijking van artikel LI.TXIII.CII.3 van de Code, kunnen, wat de adviesverlenende beroepen betreft, de ambtenaren die op basis van een nuttige ervaring geworven worden in een hogere graad dan die toegewezen op grond van het diploma vereist voor het beroep, diensten laten gelden die in aanmerking komen voor de berekening van de administratieve anciënniteit, met name het verschil tussen het aantal studiejaren die ze hadden moeten volgen om graduaat te worden en de nuttige ervaring waarop ze aanspraak kunnen maken, meer bepaald hoogstens zes jaar.
Art. 46.§ 1. In afwijking van artikel LI.TXV.CII.2, 3o, van de Code, zijn de weddeschalen van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, wat de « Office » betreft, respectievelijk de weddeschaal A1, verhoogd met een bedrag van 8.507,09 euro, en de weddeschaal A2. § 2. De ambtenaren die een adviesverlenend beroep uitoefenen, zoals bedoeld in artikel 54, en aan wie functies toegewezen worden die met een eerste bevorderingsgraad overeenstemmen, genieten de weddeschaal van rang B2.
Art. 47.Artikel LI.TXVIII.CI.1. van de Code is niet toepasselijk op de « Office ». Afdeling 2. - Mandaatregeling voor de ambtenaren-generaal Van de «
Office »
Art. 48.In afwijking van artikel LII.CIII.4, § 4, van de Code, worden de mandatarissen van de rangen A1, A2, en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, door de Regering onder de kandidaten van groep A aangewezen op de voordracht van de functioneel bevoegde Minister en na advies van het Beheerscomité.
Art. 49.Wat betreft de mandaten van de rangen A1, A2 en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, dient artikel LII.CIII.5. van de Code te worden gelezen als volgt : « § 1. Binnen drie maanden na de toekenning van het mandaat legt de mandataris, na advies van het Beheerscomité, een ontwerp van operationeel plan ter goedkeuring voor aan de Regering, waarbij gewezen wordt op de volgende elementen : 1o de uitvoering, binnen 27 maanden, van de concrete prestaties voortvloeiend uit de strategische en operationele doelstellingen die voldoen aan de opdrachtbrief bedoeld in artikel LII.CIII.1, § 3, rekening houdende met de toegekende begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen; 2o de verdeling van de begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen die nodig zijn voor de uitvoering van de prestaties bedoeld in 1o. § 2. Alvorens aan de goedkeuring van de Regering te worden onderworpen, wordt het plan na advies van het Beheerscomité besproken door de mandataris en de functioneel bevoegde minister. § 3. Als de Regering en de mandataris het oneens zijn over de inhoud van het ontwerp van operationeel plan, wordt onmiddellijk een einde gemaakt aan het mandaat op voorstel van de functioneel bevoegde minister en na advies van het Beheerscomité. »
Art. 50.Wat betreft de mandaten van de rangen A1, A2 en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, dient artikel LII.CIII.6. van de Code te worden gelezen als volgt : « Als de in artikel LII.CIII.1, § 3, 2o, 3o en 4o, bedoelde gegevens van de opdrachtbrief gewijzigd worden, wordt het operationeel plan herzien overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel LII.CIII.5.
De mandataris kan verzoeken om de herziening van het operationeel plan als de toegekende begrotingsmiddelen en de menselijke hulpbronnen of andere belangrijke elementen van de opdrachtbrief gewijzigd worden.
Het plan wordt herzien overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel LII.CIII.5. » Als de evaluatie van de mandataris verricht wordt overeenkomstig artikel LII.CVI.5, kan het operationeel plan op verzoek van de Regering herzien worden overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel LII.CIII.5.
Het operationeel plan kan op verzoek van de mandataris herzien worden overeenkomstig de procedure bepaald bij artikel LII.CIII.5.
Art. 51.Wat betreft de mandaten van de rangen A1, A2 en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, dient artikel LII.CIV.2. van de Code te worden gelezen als volgt : « § 1. het mandaat eindigt vroegtijdig in de volgende gevallen : 1o het vrijwillig ontslag; 2o het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar in de gevallen bepaald bij artikel 23 van het ARPG; 3o een andere definitieve tuchtstraf dan de terechtwijzing, de blaam, het ontslag van ambtswege of de afzetting; 4o de ongunstige evaluatie in de loop van het mandaat; 5o de opruststelling; 6o het voordeel van een politiek verlof van ambtswege van meer dan vier dagen per maand; 7o het voordeel van dienstvrijstellingen of van facultatieve politieke verloven die samen met het politiek verlof van ambtswege een totaal van vier volle dagen afwezigheid per maand overschrijden, overeenkomstig de regelgeving inzake het politieke verlof; 8o de toepassing van artikel LII.CIII.5, § 3.
De Regering kan bovendien op voorstel van de functioneel bevoegde minister en na advies van het Beheerscomité een einde maken aan het mandaat wegens ziekte van een gecumuleerde duur van meer dan zes maanden tijdens het lopende mandaat.
Elk ontslagaanbod vereist een vooropzeg van drie maanden, behalve een kortere duur die de partijen in samenspraak vastleggen. § 2. Als het mandaat vroegtijdig eindigt en als op de datum van de aanwijzing van de nieuwe mandataris twee jaar overblijven om het lopende mandaat te beëindigen, voorziet de Regering op voorstel van de functioneel bevoegde minister en na advies van het Beheerscomité onmiddellijk in de vervanging van de mandataris.
Als het einde van het mandaat voorzienbaar is om één van de redenen bedoeld in § 1, eerste lid, en als op de datum van aanwijzing van de nieuwe mandataris twee jaar overblijven om het lopende mandaat te beëindigen, kan de Regering de vacantverklaring met hoogstens één jaar vervroegen om de mandataris meteen na zijn vertrek te vervangen.
De mandataris wordt vervangen hetzij via de aanwijzing van een andere kandidaat ingedeeld in categorie A bij de vorige oproep tot de kandidaten voor het mandaat, op voorwaarde dat de toelaatbaarheidsvoorwaarden opnieuw worden geverifieerd, hetzij d.m.v. een nieuwe oproep tot de kandidaten.
De mandataris die de houder van het mandaat moet vervangen, beëindigt dat mandaat. Hij moet het lopende operationeel plan in acht nemen. Hij kan evenwel om zijn herziening verzoeken in de gevallen en volgens de procedure bedoeld in artikel LII.CIII.6. § 3. Na advies van het Beheerscomité kan de Regering op de gezamenlijke voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en van de functioneel bevoegde Minister, een mandataris of een ambtenaar aanwijzen om de hogere functies gedurende een verlengbare periode van maximum twaalf maanden uit te oefenen in de volgende gevallen : 1o voorzienbare afwezigheid van de mandataris gedurende meer dan twee maanden; 2o afwezigheid van de mandataris in de gevallen bedoeld in § 2 en in afwachting van de aanwijzing van de nieuwe mandataris.
Elke ambtenaar aangewezen om hogere functies uit te oefenen moet voldoen aan de voorwaarden bepaald bij de artikelen BII.CII.1, 2 en 3 van dit besluit. Als geen enkele ambtenaar het geheel van die voorwaarden vervult, kan er afgeweken worden van de voorwaarde bepaald bij artikel LII.CII.3, 5o. »
Art. 52.Wat betreft de mandaten van rang A1, A2 en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, dient artikel LII.CVII.1, § 2, van de Code te worden gelezen als volgt : « Artikel LII.CVII.1. § 2. De disciplinaire maatregel ten aanzien van een ambtenaar-generaal van rang A2 of A3 van de « Office » wordt al naar gelang het geval ingesteld door de hiërarchische meerdere of door de Minister van Ambtenarenzaken en de functioneel bevoegde minister bij gebrek aan een hiërarchische meerdere.
In alle fasen van de procedure mag de mandataris zich laten bijstaan door een verdediger van zijn keuze.
Na betrokkene te hebben gehoord, stelt de hiërarchische meerdere of de functioneel bevoegde minister na advies van het Beheerscomité een straf voor.
De hiërarchische meerdere of de Minister van Ambtenarenzaken betekent zijn voorstel bij ter post aangetekend schrijven aan de mandataris en informeert de leden van de Regering en het Beheerscomité. »
Art. 53.Wat betreft de mandaten van de rangen A1, A2 en A3, met uitzondering van de mandaten van administrateur-generaal en adjunct-administrateur-generaal, dient artikel LII.CVII.2., § 3, van de Code te worden gelezen als volgt : « Na de ambtenaar te hebben gehoord of opgeroepen, spreekt ze zich uit over de definitieve straf binnen de maand van de aanhangigmaking en deelt ze die mee aan de leden van de Regering, aan het Beheerscomité en, bij ter post aangetekend schrijven, aan de mandataris. » Afdeling 3. - Verloven en andere afwezigheden van de ambtenaren
Art. 54.In de artikelen LIII.CIII.2., vierde lid, LIII.CIII.5., vierde lid, LIII.CX.3., LIII.CXI.7., LIII.CXIV.3., § 1, tweede lid, LIII.CXIV.4., § 1, tweede lid, LIII.CXIV.10., 1o, LIII.CXV.9., § 3, LIII.CXV.15., LIII.CXV.21 en LIII.CXV.26. wordt verstaan onder « een kaderfunctie in de rangen A5, B1 of C1 », een kaderfunctie in de rangen A5, A6, B1 of C1. Afdeling 4. - Slotbepalingen
Art. 55.De lijst van de beroepen opgenomen in afdeling 1 van bijlage II bij de Code dient, wat de adviesverlenende beroepen betreft, te worden aangevuld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 56.Afdeling II van bijlage II bij de Code dient, wat de adviesverlenende beroepen betreft, te worden aangevuld als volgt : niveau 2+ - vermogen om een onderhoud te leiden en af te sluiten met een gebruiker; - vermogen om de behoeften van een gebruiker te analyseren; - vermogen om de herkomst, de context en de inzet van een aanvraag tot tussenkomst te identificeren; - vermogen om een ontwerp van tussenkomst uit te werken.
Art. 57.De lijst van de beroepen waarin kan worden voorzien door overgang naar het hogere niveau, zoals bepaald in afdeling III van bijlage II bij de Code, dient te worden aangevuld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 58.Punt b, 2.1. van afdeling IV van bijlage II bij de Code dient, wat de adviesverlenende beroepen betreft, te worden gelezen als volgt : « 2.1 algemene aangelegenheden in verband met de opdrachten van de « Office » voor de adviesverlenende beroepen. »
Art. 59.Dit besluit treedt in werking de dag waarop de Code in werking treedt.
Namen, 18 december 2003.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Tewerkstelling, Vorming en Huisvesting, Ph. COURARD