gepubliceerd op 06 oktober 2003
Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden
17 JULI 2003. - Besluit van de Waalse Regering houdende sectorale voorwaarden i.v.m. de groeven en hun bijhorigheden
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, §§ 2 en 3, 7 en 8;
Gelet op het decreet van 4 juli 2002 op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten;
Gelet op het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 22 mei 2003 overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat er moet worden afgeweken van de algemene voorwaarden inzake geluidshinder alsook wat betreft de plaatsen voor de metingen van geluid bij immissie; dat aangezien de afzettingen zich bevinden, waar de natuur ze gevormd heeft, de exploitant ervan afhankelijk is en dat hij bijgevolg niet alle vrijheid heeft om de plaats van de uitgraving te kiezen; dat de geologische ligging van de afzetting bovendien ook gedwongenheden impliceert wat betreft de wijze om ze te exploiteren; dat het ook het geval is voor de bijhorigheden hoewel de breedten in dit geval groter zijn;
Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I.- Gemeenschappelijke bepalingen
Artikel 1.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de activiteiten betreffende de winning van steen, zand, klei, minerale zouten, bedoeld in de rubrieken 14.00.01, 14.00.02 en 14.00.03 op de aanhorigheden van groeven bedoeld in de rubrieken 14.90.01.01 en 14.90.01.02.
Art. 2.In de zin van dit besluit wordt verstaan onder : 1o nieuwe groeven : de percelen waarop de winningen worden uitgevoerd en waarvoor het dossier betreffende de vergunningsaanvraag is ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit; 2o nieuwe bijhorigheden : de bijhorigheden waarvoor het dossier betreffende de vergunningsaanvraag is ingediend na de datum van inwerkingtreding van dit besluit; 3o bestaande installaties : de groeven en de bijhorigheden met inbegrip van de paden en wegen, gedekt door een vergunning die geldig is vanaf de inwerkingtreding van dit besluit; 4o omtrek van het winningsgebied : de grens van het winningsgebied opgenomen in de plannen van aanleg (gewestplannen of in de gemeentelijk plannen van aanleg); 5o uitgravingsgrens : de grens van alle percelen die in de milieuvergunning toegelaten zijn. Ze is altijd inbegrepen in de omtrek van het hierboven bepaalde winningsgebied en kan verwisseld worden met die omtrek; 6o eindbestemming : de bestemming van de grond aan het einde van de winning overeenkomstig het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium; 7o herinrichting : het geheel van handelingen en werken gedurende en na de exploitatie om over te gaan tot de bij de vergunning opgelegde sanering; 8o intern circuit : het geheel van de verkeersruimten binnen het bedrijf, met inbegrip van welke die op de site zelf maar buiten de omtrek van het bedrijf worden aangelegd en die uitsluitend bestemd zijn voor het voertuigenverkeer van dit bedrijf. HOOFDSTUK II - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Materiële definitie van de uitgravingsgrens
Art. 3.De punten die nodig zijn om de uitgravingsgrens, de exploitatie- en herinrichtingsfasen ondubbelzinnig te bepalen alsmede de voor de bepaling van de bovenbedoelde gebieden nodige merkpalen zijn uitgedrukt in coördinaten (X,Y) in het Belgische cartografische systeem LAMBERT zoals bepaald door het Nationaal Geografisch Instituut (NGI).
Art. 4.De coördinaten van de in artikel 3 bedoelde punten alsmede afpalingsplannen liggen ter inzage van de technisch ambtenaar, de gemachtigd ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar en dit zodra de werken beginnen.
De exploitant moet elk ogenblik bij machte zijn om de bovenbedoelde ambtenaren te leiden naar de plaats van al deze vaste punten en van deze palen of om hun een liggingsplan te bezorgen opdat ze deze punten en palen vlug kunnen terugvinden. Afdeling 2. - Ruimten van geologisch belang
Art. 5.Mits voorafgaande aanvraag en met inachtneming van de veiligheidsregels zorgt de exploitant voor de vrije toegang tot de groeve voor de geologen belast met de herziening van de geologische kaart alsmede voor de contractanten van door het Waalse Gewest gefinancierde studieovereenkomsten die door hem daartoe behoorlijk gemachtigd zijn en die onder zijn gezag vallen. HOOFDSTUK III. - Exploitatie en ongevallenpreventie Afdeling 1. - Toegang tot de exploitatie
Art. 6.Zichtbare en goed geplaatste panelen verbieden de toegang tot de groeve voor onbevoegden. Ze worden geplaatst op elke kruising van de toegangswegen tot de toegelaten omtrek met het openbaar domein. De groeve is voorzien van een omheining - ook na het einde van de exploitatie - langs de straten, wegen, paden alsmede langs de percelen waarvoor ze een gevaar zou kunnen vertonen. Deze omheining wordt geïnstalleerd op de geëxploiteerde percelen op een afstand van minstens 2 meter van de uitbaggeringsgrens. Afdeling 2. - Behoud van de naburige terreinen
Art. 7.De groeve wordt geëxploiteerd zodat geen grondverschuiving de uitbaggering verder dan de uitgravingsgrens kan uitbreiden en a fortiori om de integriteit van de eigendommen, waterlopen en van de naburige verkeerswegen te bewaren met inachtneming van de aanwezigheid van pylonen, hoogspanningslijnen en diverse leidingen. De onderste trap van de ontsluitingstrede is voldoende breed om het voorbijrijden van de ontsluitingsvoertuigen mogelijk te maken.
Als het exploitatiefront de integriteit van de naburige eigendommen in het gevaar brengt zelfs als de bovenvermelde voorwaarden worden vervuld, onderbreekt de exploitant de werken en verwittigt hij de toezichthoudende ambtenaar. Op advies van de technisch ambtenaar stelt de bevoegde overheid nieuwe beschermingsmaatregelen vóór het opnieuw beginnen van de werken voor.
De bovenbedoelde grensmuren kunnen op voorafgaand advies van de technisch ambtenaar en van de gemachtigd ambtenaar eventueel tot een kleinere afmeting teruggebracht worden en de exploitatie kan met name uitgebreid worden tot de uitgravingsgrens.
Art. 8.De exploitant treft de nodige maatregelen om te voorkomen dat steenafval, het slib en de aanslibbingsgronden die schade kunnen veroorzaken en die van de exploitatie afkomstig zijn, in de naburige eigendommen alsmede in de waterlopen, op de straten, wegen en paden storten. Hij moet onmiddellijk ervoor zorgen dat deze stoffen worden verwijderd, ingeval deze eventualiteit nochtans zou voorkomen. Afdeling 3. - Het houden van plannen
Art. 9.Zodra de werken beginnen, stelt de exploitant een afschrift van het kadastraal plan met de Lambert-coördinaten (X,Y) van de in artikel 3 bedoelde punten die nodig zijn voor de bepaling van de uitgravingsgrens, ter beschikking van de technisch ambtenaar, de gemachtigd ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar. Afdeling 4. - Werktijden
Art. 10.De groeve en de bijhorigheden ervan kunnen doorlopend geëxploiteerd worden op voorwaarde dat de in artikel 45 van dit besluit bedoelde richtwaarden inzake geluid bij de immissie nageleefd worden. Afdeling 5. - Exploitatie met gebruik van springstoffen
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 11.De in deze onderafdeling bedoelde bepalingen zijn van toepassing voor elke exploitatie waarin springstoffen worden gebruikt onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 4 augustus 1959 tot reglementering van het gebruik van springstoffen en gesteente in open ontginningswerken van graverijen en groeven, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1966, 9 april 1976 en 9 oktober 1985 en inzonderheid op de artikelen 30 en 31 wat betreft de veiligheid van de buurt.
Art. 12.De bevoegde overheid bepaalt de werktijden waarin kan worden geschoten.
Art. 13.Elk aan een schot gebonden incident moet onmiddellijk ter kennis worden gebracht van de technisch ambtenaar.
Onderafdeling 2. - Primaire schietverrichtingen
Art. 14.De exploitant deelt minstens 24 uur van tevoren de dag en het uur die voorzien zijn voor de schietverrichtingen, aan de technisch ambtenaar mede en stelt een schietschema met de volgende gegevens te zijner beschikking : a) de schikking van de boorgaten en hun stand ten opzichte van het winningsfront;b) de lengte en de helling van deze gaten, evenals de diameter van het kaliber voor het controleren van het werktuig waarmee ze geboord worden; c) de vermelding van de tijdens het boorwerk gedane waarnemingen (aanwezigheid van water, van een breuk of van een barst, afwijking van de gaten, enz.); d) de aard, de hoeveelheid en de verdeling van de springstoffen die per gat gebruikt worden;e) de aard en de plaats van de aanzetmiddelen;f) de aard en de lengte van de opstopping. Wanneer de exploitatie het mogelijk maakt, kan de steenhouwer een schootprogramma overmaken aan de technisch ambtenaar over een min of meer grote periode (maand, trimester).
Elke relevante wijziging van de schootdagen en -uren wordt onmiddellijk medegedeeld aan de technisch ambtenaar.
De werkelijk uitgevoerde schietschema's worden aangevuld met de aanwijzing van de datum en het uur van het schot. Ze liggen gedurende drie jaar ter inzage van de technisch ambtenaar.
Art. 15.De ganse lengte van de slagkoord is gedekt met minstens 10 centimeter stofcarbid, borenspanen, enz., om het effect van de geluidstrilling te verminderen.
Art. 16.Op verzoek van de bevoegde overheid die op advies van de technisch ambtenaar handelt, worden de aan de mijnschietverrichtingen te wijten trillingen van de bodem en, indien nodig, van de lucht in geval van bijzondere moeilijkheden of risico's gemeten overeenkomstig de door haar aanbevolen voorschriften.
Onderafdeling 3. - Secundaire en herinrichtingsschietverrichtingen
Art. 17.Het gebruik van opgelegde ladingen moet van tevoren medegedeeld worden aan de bevoegde overheid, die in overeenstemming met de technisch ambtenaar gepaste maatregelen kan bepalen.
Art. 18.Onderafdeling 2 is van toepassing op de herinrichtingsschietverrichtingen. Afdeling 6. - Voertuigenverkeer
Art. 19.Het interne circuit wordt besproeid telkens als de toestand het rechtvaardigt.
Art. 20.Het afvalwater afkomstig van het schoonmaken van de voertuigen en van het interne circuit wordt gezuiverd vóór zijn lozing naar buiten met inachtneming van de in hoofdstuk IV van dit besluit bedoelde richtwaarden.
Art. 21.De voertuigen en werktuigen uitgerust met verbrandingsmotoren en gebruikt voor de exploitatie van de groeve en van de bijhorigheden ervan moeten voorzien zijn van inlaat- en uitlaatdempers die met de wetgeving overeenstemmen en die in goede onderhouds- en werkingstoestand zijn.
Minstens één kit voor een noodorganisatie tegen verontreiniging is beschikbaar per blootgestelde werkplaats. De kit moet van dien aard zijn dat elke uitbreiding van de verontreiniging met name naar de grondwaterlaag wordt voorkomen. Afdeling 7. - Exploitatie en herinrichting van de groeven
Onderafdeling 1. - Algemeen
Art. 22.De herinrichting van de groeve gebeurt overeenkomstig de eindbestemming zoals bepaald in het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium. Ze beoogt de verbetering van de biodiversiteit (pioniersomgevingen, open omgevingen, reservaten). Deze doelstelling wordt bereikt door natuurlijke pioniersomgevingen en open omgevingen bij voorkeur op te richten. De herinrichting beoogt tevens de beveiliging van de site. Ze kan bij opeenvolgende fasen uitgevoerd worden gedurende de exploitatie.
Art. 23.Binnen de perken van de voorschriften gebonden aan de veiligheid van de site of aan de installatie van gezichtsschermen of schermen tegen stoffen gebeurt de herinrichting met inachtneming van de geologische eigenschappen (los, vast, kalk en kalkarm gesteente), de pedologische eigenschappen (algemene edafische voorwaarden, met name de textuur, de structuur, de zuurheid, het hoge voedingsstoffengehalte) van de site alsmede de natuurlijke geografische verspreidingsgebieden van de gebruikte planten. Ze is van toepassing op alle bestanddelen van de groeve (opslagen van ontsluitingsgronden, van onvruchtbare gronden of merloenen, bodem van de groeve, trappen, pijlerfronten, bezinkingsbekkens).
Art. 24.De herinrichting omvat ook maatregelen bestemd om het nabeheer van de site te garanderen, met name de maatregelen met het oog op de veiligheid van de site (omheiningen, stabiliteit van de fronten) en het goed functioneren van de eindherinrichting (controle en onderhoud van de beplantingen).
Art. 25.De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu bezorgt een gids van goede praktijk voor de uitvoering van de artikelen 22 tot 24.
Onderafdeling 2. - Zekerheid
Art. 26.De geraamde kosten van de herinrichtingswerken in de uitgravings- en nabeheersgrens bepaald in de vorige onderafdeling worden bepaald op grond van prijzen bepaald door derde-operatoren die niet van de exploitant afhangen.
Deze kosten worden jaarlijks geïndexeerd op grond van de volgende formule : 0,6 s/S + 0,2 i/I + 0,2 waar : (S) gelijk is aan het gemiddelde van de tijdlonen van de geschoolde arbeiders, vakmannen en ongeschoolde arbeiders, bepaald door de Nationale Paritaire Commissie van de bouwnijverheid, vermeerderd met het globale percentage van de sociale lasten en verzekeringen zoals bepaald door het Ministerie van Openbare Werken op de dag waarop de vergunning wordt uitgevoerd; (S) gelijk is aan hetzelfde gemiddelde op 31 januari van elk jaar; (I) gelijk is aan de maandelijkse index berekend op grond van een jaarlijks verbruik van de voornaamste materialen en stoffen door de bouwnijverheid op de binnenmarkt. Deze index heeft betrekking op de vorige maand waarin de vergunning uitvoerbaar is geworden; (i) gelijk is aan dezelfde index voor de maand januari van elk jaar.
Art. 27.De geraamde kosten van de herinrichting voortvloeiend uit de werken die moeten worden uitgevoerd tot 31 december van het jaar volgend op het jaar gedurende welke de vergunning uitvoerbaar is geworden, bepalen het bedrag van de vóór het begin van de werken te stellen zekerheid.
Art. 28.§ 1. Het bedrag van de zekerheid wordt jaarlijks aangepast behalve gedurende het jaar volgend op het begin van de werken.
Daartoe deelt de exploitant de volgende gegevens uiterlijk 31 januari van elk jaar mede aan de technisch ambtenaar en aan de gemachtigd ambtenaar : - de totale oppervlakte die op 31 december van het afgelopen jaar al ontsloten is en het totale volume dat op dezelfde datum gewonnen is, volgens het geval; - de waarde van de al verrichte herinrichtingswerken van de site; - de bewijsstukken voor de verificatie van de medegedeelde waarden; - de berekening van het bedrag van de zekerheid aangepast op grond van de hierboven vermelde inlichtingen en bepaald volgens één van beide volgende formules bedoeld in de milieuvergunning : C.E. x S/S.T. - T.R. C.E. : geraamde kosten van de herinrichtingswerken S : op 31 december van het afgelopen jaar ontsloten oppervlakte;
S.T. : bij de milieuvergunning toegelaten totale oppervlakte T.R. : geraamde kosten van de herinrichtingswerken die op grond van dezelfde criteria als « C.E » al verricht zijn.
C.E. x V/V.T. - T.R. C.E. : geraamde kosten van het geheel van de herinrichtingswerken V : het op 31 december van het afgelopen jaar geëxploiteerde volume;
V.T. : het te exploiteren totale volume;
T.R. geraamde kosten van de herinrichtingswerken die op grond van dezelfde criteria als « C.E » al verricht zijn. § 2. Binnen zestig dagen na de in § 1 bedoelde mededeling en na verificatie en eventuele rectificatie deelt de bevoegde overheid op gezamenlijk advies van de technisch ambtenaar en van de gemachtigde ambtenaar het aangepaste bedrag van de zekerheid mede aan de exploitant.
Na deze termijn wordt het bedrag van de door de exploitant berekende aanpassing geacht goedgekeurd te zijn. Indien de exploitant de in § 1 bedoelde gegevens binnen de voorgeschreven termijnen niet mededeelt, wordt het bedrag van ambtswege en gezamenlijk door de technisch ambtenaar en de gemachtigd ambtenaar bepaald. § 3. Op grond van het aangepaste totale bedrag van de zekerheid dat wordt medegedeeld of geacht goedgekeurd te zijn, en voorzover er een verschil van meer dan tien procent is tussen dit bedrag en het vastgelegde bedrag, past de exploitant binnen dertig dagen deze zekerheid aan. Hij deelt er de rechtvaardiging van aan de technisch ambtenaar en aan de gemachtigd ambtenaar.
Art. 29.Als de werkelijke verhoging van de kosten van de herinrichtingsweken niet overeenstemt met de volgens artikel 26 bepaalde waarde, gaat de exploitant over tot een nieuwe raming van deze kosten die hij aan de technisch ambtenaar en aan de gemachtigd ambtenaar onderwerpt. Overeenkomstig artikel 55, § 4, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning kunnen deze laatsten een wijziging van het bedrag van de zekerheid voorstellen aan de bevoegde overheid. HOOFDSTUK IV. - Water Afdeling 1. - Bescherming van de grondwaterlaag en van het
oppervlaktewater
Art. 30.De exploitatie wordt zodanig uitgevoerd dat er geen gevaar is voor de grondwaterlaag.
Art. 31.Behalve in geval van overmacht worden de onderhouds- en herstelverrichtingen en de brandstofvoorziening voor de exploitatiewerktuigen uitgevoerd op een waterdichte gebetonneerde oppervlakte die een retentiekom vormt of aangesloten op een waterdichte kuil die de terugwinning van toevallig verspreide producten mogelijk maakt. Onverminderd het vorige lid kunnen de weinig mobiele werktuigen (rupswerktuigen en compressoren) in de groeve bevoorraadt worden. Afdeling 2. - Lozingen in het oppervlaktewater of in de rioleringen
Art. 32.De lozingen in het oppervlaktewater of in de rioleringen van de groeven en de bijhorigheden ervan moeten voldoen aan de in de volgende tabellen vermelde voorschriften : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovendien mag het geloosde water, zonder uitdrukkelijke toelating, geen stoffen bevatten bedoeld in het besluit van de Waalse Regering van 29 juni 2000 betreffende de bescherming van het oppervlaktewater tegen de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen, gewijzigd op 12 september 2002. Een representatief monster van het geloosde water mag noch oliën, noch vetten, noch andere drijvende stoffen in zodanige hoeveelheden bevatten dat een drijflaag ondubbelzinning vastgesteld kan worden. Bij twijfel kan de vaststelling gebeuren door het monster in een scheidsrechter te gieten en daarna te controleren of de twee fasen onderscheiden kunnen worden.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovendien : 1o mag het geloosde water geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas bevatten, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken; 2o mag het geloosde water geen stoffen bevatten die zonder uitdrukkelijke toelating : a) gevaarlijk kunnen zijn voor het personeel dat instaat voor het onderhoud van de rioleringen en zuiveringsinstallaties;b) de leidingen kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties kunnen belemmeren;d) het ontvangende oppervlaktewater, waarin het afvalwater na zuivering of gepaste behandeling wordt geloosd, ernstig kunnen verontreinigen. Afdeling 3. - Bezinkingsbekken
Art. 33.De exploitant deelt de maatregelen die gepland zijn om de stabiliteit van de bezinkingsbekkens vóór hun exploitatie te verzekeren, aan de technisch ambtenaar en aan de gemachtigd ambtenaar mede.
Art. 34.De dijken worden voortdurend in goede waterdichtheidstoestand gehouden en worden periodiek gecontroleerd door de exploitant.
Art. 35.Zichtbare en goed gelegen borden verbieden de toegang tot de dijken en bekkens voor onbevoegden. Deze borden wijzen op het wegzakkings- en verdrinkingsgevaar.
Art. 36.De bezinkingsbekkens waartoe het publiek toegang heeft, worden afgesloten. HOOFDSTUK V. - Lucht Afdeling 1. - Bestrijding van stoffenemissies
Art. 37 . Elk installatiegedeelte waarvan de stoffenemissie niet nadelig is voor het milieu en voor de buurt wegens zijn ligging, het gebruikte proces, de waterdichtheid, de korrelverdeling of de vochtigheid van de producten, moet voldoen aan de voorschriften bedoeld in de volgende artikelen wat betreft de bestrijding van stoffen.
Art. 38.De installaties worden voortdurend in goede onderhouds- en werkingstoestand gehouden.
Art. 39.De stamp-, zeef- en kneedmachines staan in een gesloten ruimte, met uitzondering van de voedingstrap van de voorbreker.
Art. 40.Bijzondere aandacht wordt besteed aan de transportbanden, apparaten en verbindingen tussen apparaten en de verbindingen transportbanden/apparaten alsmede de onderlinge stortingspunten van de verschillende banden voor wat betreft de delen die stoffen zouden kunnen vrijmaken. De aandrijftrommels van de transportbanden zijn gelegen in een voldoende ruimte met het oog op een gemakkelijke reiniging.
Ze worden in een bevredigende schoonheidstoestand gehouden.
Art. 41.Als de opslag of de lading van de zeefproducten 0/2 mm noch in een gesloten gebouw, noch in een gesloten tank, noch in een andere voorziening die de stoffenemissies beperkt, wordt uitgevoerd, moet de bevochtiging van de producten voldoende zijn om de stoffenemissies te voorkomen. De opslag of de lading van grovere producten mag bovenmatige stoffen niet vrijmaken.
Art. 42.Alle punten waaruit stoffen worden vrijgemaakt, samen met hun eventuele winningsmiddelen, worden vermeld op een schema van het vervaardigingsproces (flow-sheet) dat ter beschikking wordt gesteld van de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar. Voor de stofvrijmaking door filtratie of d.m.v. een cycloon omvat de bijlage bij dit schema de volgende gegevens : a) door de leverancier verzekerde lozing in mg/Nm3;b) uurvermogen in Nm3. Elke wijziging van de flow-sheet wordt vermeld in het register bedoeld in artikel 10, § 2, van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, wanneer ze de toepassing van een andere indelingsrubriek dan een rubriek van klasse 3 niet tot gevolg heeft of wanneer ze het gevaar, de hindernissen of nadelen tegen de mens of het milieu al dan niet rechtstreeks niet verergert.
Elk gebrekkige element van een stofvrijmaking wordt snel vervangen. De defecten van de stofvrijmakingssystemen van meer dan 24 uur worden opgenomen in een register dat ter beschikking wordt gesteld van de technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK VI. - Geluid en trillingen Afdeling 1. - Geluid
Art. 43.Wanneer de milieudruk het vereist, worden de installaties of installatiegedeelten die geluid produceren, in gebouwen geplaatst, die zo goed mogelijk gesloten zijn en, indien nodig, van geluidsisolatie zijn voorzien.
Art. 44.In afwijking van de voorschriften van artikel 21, eerste, tweede en vierde lid, van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de maatregelen toegepast ofwel aan de grens van een gebied van het gewestplan naast de inrichting, ofwel aan de grens van een perceel naast een naburig gebouw, ofwel op de intersectie van de grens van het winningsgebied en van de grens van dit perceel volgens de hierna bepaalde gevallen. 1o In het geval van een nieuwe groeve of van een nieuwe bijhorigheid waarvan de uitvoering later gebeurt dan de opneming van een gebied in het gewestplan, worden de maatregelen aan de grens van dit gebied uitgevoerd. De betrokken gebieden van het gewestplan zijn de woongebieden of de woongebieden met een landelijk karakter, de recreatiegebieden of de gebieden voor openbare nutsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen, met uitzondering van de centra voor technische ingraving en de centra voor de verzameling van het baggerslib. 2o In het geval van een uitbreiding van een bestaande groeve of van een nieuwe bijhorigheid binnen een inrichting die al vóór de opneming van bovenvermelde gebieden in het gewestplan bestond, worden de maatregelen toegepast aan de in deze gebieden opgenomen perceelsgrenzen naast gebouwen die er zijn opgericht en die het dichtst bij de inrichting zijn gelegen. Het is ook het geval voor de exploitatie van bestaande gebouwen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een nieuwe milieuvergunning. Alleen betrokken zijn de gebouwen die bij de aanvraag van de milieuvergunning betreffende de uitbreiding van de groeve of de nieuwe bijhorigheid bestonden, en de gebouwen waarvan de aanvraag om stedenbouwkundige vergunning ingediend is vóór de aanvraag om milieuvergunning. 3o Wanneer het gaat om gebouwen die liggen naast de inrichting en die zijn opgericht buiten één van bovenvermelde gebieden, worden de maatregelen toegepast aan de perceelsgrenzen naast het gebouw.
Dezelfde prioriteitsregels als die bedoeld in de punten 1o en 2o zijn van toepassing.
De in 2o en 3o bedoelde gebouwen zijn de woningen of de gebouwen bewoond door personen die voor geluid gevoelig zijn hetzij wegens de ligging van het gebouw, hetzij wegens de aard van de bewoners (met name rustoorden, ziekenhuizen, scholen,...).
Art. 45.In afwijking van de voorschriften van artikel 24 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning mogen de grenswaarden van de geluidsniveaus die van toepassing zijn op de groeven en hun bijhorigheden en die overeenkomstig artikel 44 zijn gemeten, de volgende niveaus niet overschrijden : 1o voor een nieuwe groeve en/of een nieuwe bijhorigheid alsmede voor de groeven en bijhorigheden betrokken bij de activiteit van een inrichting die al een vergunning heeft gekregen en waarvoor het geluidseffect afzonderlijk overwogen moet worden ten opzichte van dat van de bestaande inrichting : a) 's nachts, van 22 tot 6 uur : .. . . . LAéq,part,T = 45 dB(A) b) tijdens de overgangsperiode, van 6 tot 7 uur : .. . . . LAéq,part,T = 50 dB(A) c) overdag, van 7 tot 19 uur : .. . . . LAéq,part,T = 55 dB(A) d) tijdens de overgangsperiode, van 19 tot 22 uur : .. . . . LAéq,part,T = 50 dB(A) 2o voor de projecten betrokken bij de activiteit van een inrichting die al een vergunning heeft gekregen en waarvoor het geluidseffect samen met dat van de bestaande inrichting overwogen moet worden: a) 's nachts, van 22 tot 6 uur : .. . . . LAéq,part,T = 50 dB(A) b) tijdens de overgangsperiode, van 6 tot 7 uur : .. . . . LAéq,part,T = 55 dB(A) c) overdag, van 7 tot 19 uur : .. . . . LAéq,part,T = 60 dB(A) d) tijdens de overgangsperiode, van 19 tot 22 uur : .. . . . LAéq,part,T = 55 dB(A)
Art. 46.De bepalingen van artikel 26 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning zijn van toepassing op de in artikel 45, 2o, van dit besluit bedoelde inrichtingen. Afdeling 2. - Trillingen
Onderafdeling 1. - Trillingen veroorzaakt door roterende machines
Art. 47.Voorzorgsmaatregelen worden genomen zodat de trillingen die door de werking van de motors, transmissies, laad- en losmachines, enz. of door de werkprocessen kunnen worden veroorzaakt, de buurt niet storen, noch schadelijk zijn voor de stabiliteit van de bouwen.
Onderafdeling 2. - Trillingen te wijten aan de mijnschietverrichtingen
Art. 48.De exploitant treft alle nodige maatregelen zodat de aan de mijnschietverrichtingen te wijten trillingen de buurt niet storen, noch schadelijk zijn voor de stabiliteit van de bouwwerken. Daartoe zorgt hij ervoor dat de trillingssnelheid Vi (maximale partikelsnelheid volgens één van de drie assen van de ruimte) kleiner is dan de hierna vermelde waarden naar gelang van de categorie van het bezochte gebouw en naar gelang van de frequentie van de bezoeken.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Art. 49.De inzameling van de gegevens van trillingen te wijten aan mijnschietverrichtingen wordt verricht op een minimale meetzetel (woning of sokkel bij de exploitant) per schietverrichting.
De volgende voorschriften worden nageleefd : 1o voorzover de toegangen bruikbaar zijn, wordt de maatregel uitgevoerd op de laagste verdieping : a) ofwel in de kelder (op de deklaag als ze afhankelijk is van de funderingen of op een structuur van de fundering van de kant die bij voorkeur wordt blootgesteld aan de opwekkingsbron);b) ofwel op de gelijkvloers langs de dragende muur die bij voorkeur wordt blootgesteld aan de opwekkingsbron. 1o De overlangse component « L » wordt parallel met de dragende muur geplaatst. 2o als de toegang tot de kelder onmogelijk is, wordt de meting uitgevoerd op een deurdrempel die afhankelijk is van de structuur en die bij voorkeur wordt blootgesteld aan de opwekkingsbron (maximale hoogte van de opnemer 50 cm). 3o Het apparaat wordt in werking gesteld door seismische impulsie. De ontkoppelingsdrempel is zo laag als mogelijk gezien de aanwezigheid van storende trillingen (spoorwegverkeer, voertuigenverkeer, roterende machines,... ). 4o de opnemingsduur is minimum 5 seconden; 5o in het geval van metingen op sokkel moet één van beide horizontale assen van het trillingsmeettoestel op ideale wijze georiënteerd zijn naar de oorsprong van de schietverrichting. HOOFDSTUK VII. - Controle, zelfcontrole, zelftoezicht
Art. 50.Alle verslagen, getuigschriften en notulen afkomstig van controle-instellingen, bezoekers of deskundigen en betreffende de openbare veiligheid of hygiëne liggen gedurende drie jaar ter inzage van de technisch ambtenaar en van de toezichthoudende ambtenaar.
Art. 51.De technisch ambtenaar en de toezichthoudende ambtenaar worden zo spoedig mogelijk ingelicht over de ongevallen of incidenten die de openbare veiligheid of hygiëne alsmede de integriteit van de goederen en personen in het gedrang hebben gebracht of zouden kunnen brengen.
Art. 52.De bij de milieuvergunning opgelegde controle- en veiligheidstoestellen worden gecontroleerd door een erken de instelling op een in de milieuvergunning bepaalde frequentie en op advies van de technisch ambtenaar met inachtneming van hun gebruiksvoorwaarden.
De controlegetuigschriften liggen gedurende drie jaar ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar.
Art. 53.De data en resultaten van de controles alsmede de namen en adressen van de erkende instellingen of vennootschappen die ze hebben uitgevoerd, de belangrijke herstellingen en de aanzienlijke wijzigingen in de installatie moeten worden vermeld in een register dat voortdurend ter inzage ligt van de toezichthoudende ambtenaar.
Bij dit register worden de verschillende notulen van de controles alsmede van de eventuele bezoeken door de territoriaal bevoegde brandweerdienst gevoegd. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 54.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 55.De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 17 juli 2003 De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET Gids van goede praktijk voor de uitvoering van artikel 25 van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. groeven en hun bijhorigheden 0. Inleidende bepaling - Functioneel kader Dit « gids van goede praktijk » en zijn voorstellen zijn helemaal niet volledig;andere oplossingen kunnen worden aangenomen om beter te voldoen aan de bijzondere eigenschappen van een site. 1. Voorwerp Artikel 19, laatste lid, van het decreet van 4 juli 2002 op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning bepaalt... « De procedure bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning om de verplichtingen inzake reorganisatie en borgstelling vast te leggen zal van toepassing zijn. » Bovendien bepaalt het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning in zijn artikel 4 dat de Waalse Regering sectorale voorwaarden vastlegt om de in artikel 2 van het decreet bedoelde doelstellingen, met name de bescherming van de biodiversiteit, te bereiken.
De sectorale voorwaarden kunnen met name betrekking op : het stellen van financiële garanties; de verplichting voor de exploitant tot sanering gedurende de exploitatie zo mogelijk en zeker na het verstrijken van de milieuvergunning.
Bovendien bepaalt artikel 16 van het decreet van 18 juli 2002 tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium artikel 32 van dit Wetboek opnieuw, waarvan het derde lid als volgt luidt : « Bij het beëindigen van de exploitatie wordt het gebied een groengebied en de gehele of gedeeltelijke herinrichting ervan is vastgelegd in de ontginningsvergunning. » Daartoe machtigt artikel 25 van het besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. groeven en hun bijhorigheden de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu om een gids van goede praktijk met voorstellen voor de herinrichting van de groeven te bezorgen.
Gezien de specificiteit van elke groeve is het moeilijk algemene bepalingen toepasselijk op alle groeven in de vorm van sectorale voorwaarden te bepalen.
Deze gids omvat dan ook een « catalogus » met regels van goede praktijk waarin de steenhouwer en de bevoegde overheid technieken vinden om een aan de betrokken exploitatie eigen herinrichtingsplan voor te leggen om de opvangcapaciteit van de biodiversiteit te vergroten zoals bedoeld in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Bovendien kunnen deze keuzen gewijzigd worden met inachtneming van de dringende behoeften voortvloeiend uit de zekerheid van de sites of door de installatie van gezichtsschermen of schermen tegen stoffen.
De herinrichtingsvoorstellen zijn gericht op de vier volgende grote categorieën groeven : - groeven van los gesteente van het type zand en grind; - groeven van los gesteente van het type styromolm, klei en kaolien; - groeven van coherent carbonaatgesteente (kalksteen, krijt, tufkrijt); - groeven van coherent kiezelhoudend gesteente (porfier, zandsteen, leisteen en lei); en voor elke van deze categorieën, op de vijf volgende groevengedeelten : - ontsluiting; - opslagen van gesteenten zonder mineralen en merloenen; - bodem van de groeve; - pijlerfront; - bezinkingsbekken.
De bijhorigheden kunnen na het verstrijken van de vergunning gesloopt worden en de niet-geologische gedeelten kunnen ontruimd worden behoudens eventuele afwijking die te verkrijgen is overeenkomstig een bepaling van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium - gemeentelijk plan van aanleg of een wijziging van het gewestplan (ruimten met loodsen, betontegel, parkings voor de activiteiten van kleine en middelgrote bedrijven, K.M.O.'s, recreatiegebieden, gebieden van gemeenschappelijk belang,...), enz. 2. Wettelijke basis Waals Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium Decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. Decreet van 4 juli 2002 op de groeven en houdende wijziging van sommige bepalingen van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning.
Besluit van de Waalse Regering van 17 juli 2003 houdende sectorale voorwaarden i.v.m. groeven en hun bijhorigheden.
Besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning. 3. Glossarium om deze gids van goede praktijk te begrijpen Opvulling : de verrichtingen die bestaan in het opvullen van de groeve met gesteenten zonder mineralen en ontsluitingsgronden naar gelang van de voortgang van de exploitatie ervan. Bezinkingsbekken : het bekken waarin een watermassa haar sedimenten kan afzetten.
Berm : het horizontale of subhorizontale gedeelte van een trede. Deze oppervlakte bestaat in het algemeen uit exploitatiebanen;
Bufferheuvel : elke aardhoop met een beperkte hoogte die bestaat uit gesteenten zonder mineralen en die gelegen is aan de rand van de groeve binnen de grenzen van het in de gewestplannen opgenomen winningsgebied en die bestemd is om een gezichtsscherm, een scherm tegen lawaai en tegen stoffen te vormen tussen de winningsactiviteiten en de andere menselijke randactiviteiten, met inbegrip van de eventuele woongebieden. De bufferheuvel kan bestaan uit een gewoon merloen (zie dit woord) of uit een belangrijkere opslag vergelijkbaar met een opslag van gesteenten zonder mineralen (zie de begripsomschrijving hierna);
Groeve : groeven zijn bedrijven waarvan de activiteiten gericht zijn op de delving en de valorisatie van massa's ondergrondse of bovengrondse minerale of fossiele stoffen. Ze zijn niet onder de mijnen ingedeeld;
Ontsluitingsweg : zie ontsluitingsbaan;
WWROS : het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium;
Bijhorigheid van groeve : de bijhorigheden van groeven zijn de installaties die opgericht worden in de nabijheid van de activiteiten en die nodig zijn voor de valorisatie van de gedolven producten (zie rubriek 14.90 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten); « D.G.A.T.L.P. » : het Directoraat-generaal Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium;
Trap : zie trede (deze term « trap » wordt niet in de geologische zin gebruikt - « geologisch trap »);
Bemalingsput : het bekken of de zinkput voor de opvang van het afvloeiend hemelwater en van het grondwater gelegen op de bodem van de groeve op een laag punt waaruit het water wordt uitgepompt naar buiten om de onderwaterzetting van de groeve te voorkomen;
Winningsput : de zogenaamde holte van rand tot rand met uitzondering van de merloenen en van de andere periferische isolatievoorzieningen;
Pijlerfront : de verticale (of subverticale) wand van het winningsput.
Dit front kan onderverdeeld worden in verschillende subeenheden van het pijlerfront die trappen (of treden) worden genoemd;
Trede : de subeenheid van het pijlerfront die bestaat uit een horizontale of subhorizontale bouwvrije strook;
Merloen : de beschermingsheuvel die in het algemeen uitgestrekt is met een driehoekige of trapeziumvormige doorsnede (zie bufferheuvel);
Mijn : mijnen zijn exploitatiesites voor de afzetting van minerale of fossiele ondergrondse of bovengrondse stoffen bekend omdat ze de volgende stoffen in de vorm van aders, lagen of ertslichamen bevatten : goud, zilver, platina, kwik, lood, in gangen, lagen, hopen; ijzer in gangen of lagen; koper, tin, zink, kalamijn, bismut, kobalt, arseen, mangaan, antimonium, molybdeen, grafiet of andere metalen stoffen alsmede hun zouden en oxide, zwavel, steenkool, fossiel hout, asfalt, aluin; « Mijn » in de gewone zin op het exploitatieterrein : « mijnen » zijn inzake groeven ook het volume rotsen in voorbereiding ten gevolge van het leggen van mijnen (boring - lading van springstoffen) en ook het resultaat ervan, de hoop stenen losgehakt vóór het pijlerfront;
Hoogte : (zie slakkenberg);
Ontsluitingsbaan (of -weg) : de baan rond de groeve bestemd voor het voertuigenverkeer om de ontsluitingswerken uit te voeren (zie hierna de definitie van « ontsluitingsronden »);
Bodem van de groeve : de oppervlakte waarop de winning wordt uitgevoerd, en die zich vóór het laatste trap uitstrekt;
Nabeheer : de toezichts- en onderhoudverrichtingen bestemd om de ecologische blijvendheid van de site aan het einde van de herinrichting te verzekeren;
Gesteenten zonder mineralen : het geheel van de uit de afzetting gewonnen materialen die niet onderworpen worden aan een nuttige toepassing, met inbegrip van de ontsluitingsgronden, en die in het algemeen worden gebruikt voor de bouw van merloenen, bufferheuvels of voor de herinrichting door profilering; « Stock-pile » : de tussenopslag van het proces bestemd voor het in-de-handel brengen van producten afkomstig van de exploitatie;
Ontsluitingsgronden : het geheel van aardmaterialen die niet geëxploiteerd worden en die de afzetting bedekken;
Slakkenberg : de opslag van ontsluitingsgronden en gesteenten zonder mineralen gelegen naast de winning;
Ontsluitingswerken : de werken met het oog op het onthullen van de afzetting door de gesteenten zonder mineralen (die ze bedekken) weg te nemen;
Hellend deel : het verticale deel van een trede (= front van de trede) De andere volgende gebruikelijke termen worden bepaald naar gelang van hun korrelgrootteverdeling Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Breuksteen : blok voor de bouw (muren, dijken, en eerder in kg uitgedrukt dan in mm). 4. Advies van de bevoegde administraties ( « D.G.T.A.L.P.-D.G.N.R.E. ») Bij de behandeling van de vergunningsaanvraag heeft het advies van de gemachtigd ambtenaar en van de technisch ambtenaar in het kader van de herinrichting met name betrekking op : - de bestemming van de site na de exploitatie (naleving van de voorschriften van artikel 32 van het WWROS); - het gedetailleerde onderzoek van de werken die moeten worden uitgevoerd voor de herinrichting van de site overeenkomstig de voorziene bestemming en hun totale kosten; - het programma betreffende de uitvoering van deze werken gedurende of na de exploitatie (fasering); - het bedrag van de voorziene borgstelling; - de modaliteiten van het nabeheer (voorwaarden, duur,...).
Het advies van de Afdeling Natuur en Bossen en van het Centrum voor Natuur-, Bos- en Houtonderzoek wordt ook aangevraagd bij de behandeling van het dossier met het oog op de volledige en ontvankelijke aard van de aanvraag om milieuvergunning en/of om enige vergunning. 5. Aanbevelingen voor de herinrichting 5.1. Algemene doelstellingen De herinrichting van een site moet de volledige doelstellingen bereiken : - De beveiliging van de site door het kammen van de rots, profilering van de gevaarlijke taluds en omheiningen van de site; - het behoud of de schepping van een maximum aan verscheidenheid in de blootstelling van de pijlerfronten aan wind en zon; - de verscheidenheid van de microtopografie op de site door een wisseling van depressies en onregelmatigheden te scheppen of te behouden in het terrein, in de taluds of in de wanden,...; - het behoud of de schepping van een maximum aan verscheidenheden in de wanden (overhangende rotsen, holten, spleten in de rots, puin van verschillende korrelverdeling...); - de schepping van vijvers met bochtige oevers die wisselen met de lichte en steile hellingen; - de handhaving van een blote grond die op het niveau van de bodem van de groeve en op de bermen verdicht is met het oog op het behoud van de pioniersstadiums van de vegetatie gedurende een lange periode, waarbij de sluiting van het milieu bijgevolg beperkt is; - het gebruik van inheemse soorten van plaatselijke oorsprong voor de beplantingen en de zaaiingen; het planten van houtgewassen is beperkt om de opening van het milieu te bevorderen; - het gebruik voor de vernieuwingen en andere werken (met inbegrip van de basis van de verkeersbanen en opslagplaatsen) van materialen die geen relevante wijzigingen van de aan de afzetting eigen edafische voorwaarden, met name wat betreft de nutriënten (in het bijzonder de stikstofhoudende verbindingen en fosfor) en van de gehaltes aan bepaalde ionen (met name calcium) tot gevolg hebben; - de schepping of het behoud van de toegangsbanen bestemd voor het nabheersonderhoud van de site. 5.2. Ontsluitingswerken Het vellen en het ontdoen van struikgewas vóór de ontsluitingswerken worden buiten de vegetatieve periode uitgevoerd.
In de gebieden voor het nestelen van soorten van rotsvogels of van diersoorten die in de losse wanden nestelen (wespennest, oeverzwaluwen, kauwen, nacht- en dagroofvogels) en tot 15 meter aan beide kanten van de koloniën en nesten worden de uitsluitingswerken (grondwerken) tussen 1 september en 15 februari uitgevoerd.
Als bouwland opnieuw gebruikt moet worden, wordt het gescheiden van de ontsluitingsgronden en van de steriele gronden en wordt het apart opgeslagen. Deze opslag moet niet lang duren (één vegetatieseizoen) vóór hergebruik. De opslagen zijn niet hoger dan 3 meter om de zelfverdichting te voorkomen. Elke verdichting van de gronden wordt beperkt, waarbij het verkeer van de grondwerkenvoertuigen erop wordt voorkomen. Deze voorlopige grondopslagen worden vlug gezaaid (mengsels van grasachtige planten - zie de lijst van de plantensoorten in bijlage 3) om elke erosie en elke afkalving te voorkomen en om de agronomische capaciteiten van de gronden te behouden.
Als dit bouwland niet onmiddellijk na het afgraven ervan of na zijn opslag onder de hierboven vermelde voorwaarden gebruikt wordt, kan het behandeld worden op dezelfde manier als de andere ontsluitingsterreinen, steriele en ermee gemengde terreinen.
Als weinig frequente natuurlijke omgevingen op de site vóór de werken aanwezig zijn op gronden met bijzondere eigenschappen (skelet-, kalk-, zandbodems...), worden ze afgegraven over een dikte van maximum 0,50 m. Deze gronden worden onmiddellijk verspreid op de bodem en andere platvlakken van de groeve in de holte of aan de rand daarvan om er deze omgevingen met de aanwezige opslagen van korrels opnieuw samen te stellen.De dikte van de verspreiding is niet hoger dan die van de afgenomen hoeveelheid. Als de verspreiding niet onmiddellijk kan worden uitgevoerd, worden deze gronden opgeslagen over hoogstens 2 of 3 meter hoogte gedurende maximum een vegetatieseizoen. Deze voorlopige opslagen worden niet gezaaid. 5.3. Opslagen van gesteenten zonder mineralen, bufferheuvels en merloenen Als de gesteenten zonder mineralen bij de holte opgeslagen worden, - is de opslagplaats voorzover mogelijk definitief en wordt hij zodanig gekozen dat hij geen scherm vormt tussen de bedrijfsruimte en een : - een natuurlijke omgeving die niet betrokken is bij de winningsactiviteit en die een oorsprongsbron (reservoir) kan zijn voor de soorten die de site na de exploitatie opnieuw kunnen koloniseren; - een schuilplaats voor fauna en flora aanwezig in de omgevingen gelegen recht tegenover de winningsactiviteit; - moeten de hellingen zich bevinden beneden de evenwichthelling van de materialen na natuurlijke inklinking; - wordt het geheel van het opslaggebied gezaaid met een mengsel van grasachtige soorten (zie bijlage 3), behalve de gebieden die het voorwerp uitmaken van bijzondere inrichtingen voor flora en fauna die weinig of geen vegetatie nodig hebben, zoals bedoeld in de aan de verschillende soorten groeven eigen voorwaarden; - en als soorten van het type « bloeiende planten » toegevoegd worden voor de inrichting van een bloeiende wei, gaat het gebiedend om korrels uit Waalse ecotypen en uit inheemse soorten, die aangepast zijn aan de plaatselijke edafische voorwaarden, die natuurlijk reeds aanwezig zijn in het betrokken geografische gebied en die opgenomen zijn in de lijst van bijlage 4; - wordt de dichtheid van de zaaiingen bepaald naar gelang van de gekozen soorten en op grond van hun normale specifieke voederdichtheid. Wanneer er mogelijkheden tot het opnieuw koloniseren op snelle en natuurlijke wijze door de inheemse vegetatie bestaan (vanaf korrelsopslagen in de gronden of in de dichtbij gelegen en beschermde omgevingen), wordt de densiteit beperkt om de natuurlijke verschijning van inheemse soorten mogelijk te maken; - worden de bosaanplantingen uitgevoerd met inheemse soorten die aangepast zijn aan de plaatselijke edafische voorwaarden en die natuurlijk reeds aanwezig zijn in het betrokken geografische gebied.
Er wordt verwezen naar de in bijlage 1 vermelde lijst. De beplantingsdichtheid is inbegrepen tussen 1 000 en 2 500 aanplanten per hectare. De totale beboste oppervlakte overschrijdt niet 50 % van de totale oppervlakte om de open plekken en andere open ruimten te sparen. Deze open ruimten bestaan met name uit dreven die 10 tot 15 m breed zijn en die als grasachtig gebied behandeld worden, met bredere schermen aan de kant van de overheersende winden. De op het zuiden gelegen hellingen zijn minder bebost dan de hellingen die op de andere richtingen gelegen zijn; - worden de randen van de bosgebieden zodanig ingericht dat er in openingen wordt voorzien, en worden ze beplant met een dubbele rij randsoorten die als struikgewas groeien en die boomvormig, van inheemse oorsprong en aangepast zijn aan de plaatselijke edafische voorwaarden en die natuurlijk reeds aanwezig zijn in het betrokken geografische gebied (er wordt verwezen naar de in bijlage 1 vermelde lijst) om een vegetatie van bosranden te herscheppen; - en als een draineersloot wordt geïnstalleerd vóór de taluds, wordt het water afgevoerd buiten de holtegrenzen; - wordt de verspreiding van de bosgebieden, de open gebieden en de struiken zodanig uitgevoerd dat ze zeer goed past in het plaatselijke landschap.
Als de gesteenten zonder mineralen in de holte (opvulling) en als de holte niet volledig opgevuld wordt : - zijn de opslagen bij voorkeur gelegen in de gedeelten van de holte blootgesteld aan de noordelijke, noordwestelijke of noordoostelijke kant; - vinden de zaaiingen en bosaanplantingen plaats onder dezelfde voorwaarden als die voor de opslagen van gesteenten zonder mineralen buiten de holte; - in het geval van een groeve onder water of die onder water gezet zou kunnen worden na de exploitatie, wordt de opvulling zodanig ontworpen dat eerder de diepte van de waterspiegel dan zijn oppervlakte wordt beperkt. De oprichting van eilandjes en oevers met een lichte helling wordt bevorderd.
De bufferheuvels of de merloenen worden opgericht aan de rand van de winningsholte binnen de grenzen van het in de gewestplannen opgenomen winningsgebied. Dezelfde voorschriften als voor de opslagen van gesteenten zonder mineralen zijn van toepassing.
Wanneer een gezichtsscherm of een scherm tegen stoffen nodig is wegens de nabijheid van woningen, wordt een scherm op de heuvels of merloenen of op de bodem aan de rand van de groeve opgericht d.m.v. een dichte haag over 2 of 3 rijen met bomen met hoge stammen, kreupelbossen en opvullingsheesters. Ze bestaat bij voorkeur uit loofsoorten met verwelkende bladeren (haagbeuk, beuk) en/of met groen blijvende bladeren (hulst, liguster). Men kiest soorten aangepast aan de plaatselijke edafische voorwaarden en aan het betrokken geografische gebied. Er wordt verwezen naar de in bijlage 1 vermelde lijst.
Het wezenlijke basisprincipe bestaat erin geen niet-inheemse soorten of soorten die niet eigen zijn aan het betrokken geografische gebied te gebruiken; ze mogen niet toegelaten worden omdat ze de doelstelling betreffende de verbetering van de biodiversiteit niet conform zijn.
Deze bepalingen zijn evenwel slechts van toepassing met inachtneming van de grenzen die de oprichting van gezichtsschermen en schermen tegen stoffen vereisen of om taluds in veiligheid te stellen : - in het geval van gezichtsschermen en schermen tegen stoffen vereist de behoefte aan soorten met snelle groei het eventuele gebruik van harsbomen en van bepaalde niet-inheemse soorten (witte elzenboom en gewone acacia); - voor het veilig stellen en in het kader van de stabilisatie van de taluds is het gebruik van niet-inheemse soorten (witte elzenboom en gewone acacia) toegelaten maar in homogeen mengsel met soorten opgenomen in de bijgaande lijst en aangepast aan het terrein.
Het gebruik van deze niet-inheemse soorten is alleen toegelaten in de nabijheid van de woongebieden als de omwoners of de plaatselijke overheden er specifiek om hebben verzocht en op voorwaarde dat de inheemse loofsoorten geen voldoening hebben gegeven. 5.4. Bodem van de groeve Voor de gedeelten buiten het water : - met uitzondering van de wegvoering van niet-geologische materialen, wordt de bodem van de groeve in de toestand zoals die na de exploitatie gehouden. Geen grondbeluchting, geen grondenaanvoer, geen beplanting of zaaiing wordt uitgevoerd. Als waardevolle natuurlijke omgevingen op de bodems recht tegenover de groeve aanwezig zijn vóór het afgraven van de ontsluitingswerken kan een in deze omgevingen gewonnen laag van gronden verspreid worden op de bodem van de groeve maar op een oppervlakte die niet hoger is dan 50 % van de hele bodem.
Deze verspreiding wordt op homogene wijze uitgevoerd tussen de schaduwrijke en zonnige sectoren. - De voorlopige depressies en vijvers aanwezig in de gebieden die door het verkeer van de werktterreinvoertuigen verdicht zijn, alsmede de bronnen en sijpelingsgebieden worden gehandhaafd; - Als de bodem van de groeve uit losse materialen bestaat en als de grondwaterlaag bijna dagzomend is, worden kleine vijvers aangelegd.
Hun oppervlakte is maximum 5 aren. De gehele oppervlakte van de vijvers dekt hoogstens 1/10 van de oppervlakte van de bodem van de groeve. De maximale diepte is 1 meter onder het niveau van het hoogwater. De helling van de oevers is licht (hoogstens 12/4). De vijvers staan bij voorkeur in zonnige sectoren. De oevers zijn zo onregelmatig mogelijk, niet geplant en niet gezaaid. - In geval van opvulling van de holte wegens technische of landschapachtige voorschriften, wordt het grootste deel van de oppervlakte van de bodem van de groeve in de toestand zoals die na de exploitatie gehouden, en dit in de zonnige gebieden.
Voor de gedeelten onder water : - Indien nodig worden de oevers alleen gestabiliseerd met methoden die geen materialen gebruiken, waarbij de fysisch-chemische natuurlijke eigenschappen van het water kan worden gewijzigd. Endogene materialen worden bij voorkeur aangewend. - De oprichting van sectoren met een lage diepte en van eilandjes wordt bevorderd. - In geval van opvulling van de holte wegens technische of landschapachtige voorschriften, wordt de aanwezige wateroppervlakte zo veel mogelijk gehandhaafd. Men vermindert liever de diepte dan de gehele oppervlakte van de waterspiegel. - De herprofilering van oevers wordt volgens een niet-lineair tracé verricht met het oog op de inrichting van kreken die voldoende diep zijn om over minstens 0,5 meter in geval van laagwater onder water te zijn. De oppervlakte van deze kreken schommelt tussen enige m2 en enige aren. - Indien nodig moet er op een oeversectie die het voorwerp heeft uitgemaakt van een herprofilering, en op enige meters ervan, worden voorzien in een « bankengebied voor de kust » waarvan het hoogste punt op minstens 0,5 meter boven het niveau van het hoogwater is, zodat een smal watergebied (soort lagune met een breedte van enige meters) wordt gescheiden van de waterspiegel. De diepte van deze lagune is voldoende om over minstens 0,5 meter in geval van laagwater onder water te zijn. - Behalve voor de voor het vissen bestemde waterspiegels wordt geen vis toegevoegd in de waterspiegels.
Pijlerfront en treden : - het front van de ontsluitingsgronden wordt gestabiliseerd door het remodelleren ervan volgens een helling beneden het evenwichtniveau van de aanwezige materialen om de fenomenen van de stoptransporten te voorkomen; - de basis van het front van de ontsluitingsgronden wordt naar achteren verplaatst op een afstand van minstens 5 meter van het hoogste punt van het eerste front gehakt in de gewonnen materialen, zodat elke grondaanvoer (door erosie of verzakking) in de holte wordt voorkomen. - De materialen gebruikt voor de opvulling van de sloten of draineergeulen die buiten de holte worden gegraven, en waarvan het water naar de winningsholte wordt afgevoerd, moeten gekozen worden zodat de fysisch-chemische eigenschappen van het water en van de gronden niet worden gewijzigd; - De zaaiing en de bosaanplanting van de fronten van de ontsluitingsgronden vinden plaats volgens dezelfde princiepen als voor de opslagen van gesteenten zonder mineralen.
Bezinkingsbekkens : - De bezinkingsbekkens moeten na de exploitatie in hun oorspronkelijke staat behouden worden, waarbij hun opvangmogelikheid voor fauna en flora wordt verbeterd door de omtrek van de oevers op bepaalde plaatsen « te breken » via een storting van gesteenten zonder mineralen om een menigte oeverterreinen te herscheppen; - Gedurende de exploitatie is het ideaal deze bekkens in een laag punt te installeren om er het water afkomstig van de sloten of draineergeulen naartoe af te voeren; - Voorzover mogelijk wordt de storting op een zonnige oever van endogene rotsblokken verricht.
Ondergrondse galerijen en grotten : Onmiddellijk vanaf het einde van de exploitatie van de betrokken sector worden de ingangen van de galerijen en andere gaten (luchtgaten) of de tijdens de exploitatie opnieuw gesneden natuurlijke grotten uitgerust met een sluitingssysteem om elke niet-toegelaten indringing te voorkomen maar, om de toegang voor vleermuizen mogelijk te maken en om de goede verluchting van de leidingen te verzekeren. 6. Bijzondere aanbevelingen volgens het type geëxploiteerde rots 6.1. Groeve van losse rotsen van het type zand en grind Algemene doelstellingen Een herinrichting met het oog op een verhoging van de attractiviteit van de site voor fauna en flora beoogt specifiek de volgende doelstellingen : - handhaving van de zandige of steenachtige aard van de site; - handhaving van ruimten met een blote bodem of een discontinue en open vegetatie; - weinig houtgewassen in de holte; - aanwezigheid van waterspiegels met onregelmatige omtrekken en met een veranderlijke diepte; - behoud van de oligotrofe eigenschappen (= arm aan voedsel) en zuren door de aanvoer van voedsel van buiten (met name door de afvloeiing van het water) te voorkomen. Gedurende de herinrichtingswerken wordt ook elke aanvoer van materialen die ionen calcium en magnesium kunnen vrijlaten, voorkomen (met name in geval van gebruik van keien voor de draineergeulen, of van voor de fundering van banen of wegen gebroken materialen); - handhaving van verticale wanden op losse terreinen, waarbij in een later onderhoud (nabeheer) wordt voorzien om deze wanden op te knappen; - handhaving of schepping van terreinen met een zeer lichte helling in de vochtigste sectoren; - handhaving van puin en opslagen van « zandstenen » (geïndureerde horizons) en in voorkomend geval van ijzerachtige zandsteen (verscheidenheid in de korrelverdeling van de materialen).
Ontsluitingswerken Als voor zandige of steenachtige vormingen typerende natuurlijke omgevingen op de site vóór de winning aanwezig zijn, moet de oppervlakte van de bodem afgegraven worden over een te bepalen dikte (a priori kleiner dan 0,50 meter) en moeten deze materialen worden gebruikt voor de bedekking van een gedeelte van de zandige oppervlakten aan het einde van de exploitatie (bodem van de groeve, bermen). Als het hergebruik niet onmiddellijk kan worden verricht, worden deze producten opgeslagen gedurende een vegetatieseizoen over een dikte van maximum 2 tot 3 meter om elke verdichting te voorkomen.
Deze opslagen worden niet gezaaid om elke invoering van exogene plantensoorten in de herschapen omgevingen te voorkomen.
Opslagen van gesteenten zonder mineralen, bufferheuvels en merloenen Elke afvloeiing van water of slib vanuit gesteenten zonder mineralen of ontsluitingsgronden naar de zandige gedeelten van de exploitatie, waarin voor zanden typerende natuurlijke omgevingen kunnen worden herschapen, moet voorkomen worden.
De steenachtige gesteenten zonder mineralen (geïndureerde horizons, zandstenen) worden gescheiden van gronden en gesteenten zonder mineralen en opgeslagen in zonnige sectoren langs de waterspiegels en aan de basis van het pijlerfront. Deze opslagen worden niet met gronden bedekt, noch gezaaid, noch bebost.
Als de ontsluitingsgronden en de gesteenten zonder mineralen in de holte (opvulling) opgeslagen zijn : - worden de steenachtige gesteenten zonder mineralen (zandstenen) gescheiden van gronden en gesteenten zonder mineralen en opgeslagen in zonnige sectoren langs de waterspiegels en aan de basis van het pijlerfront. Deze opslagen worden noch gezaaid, noch bebost. - mogen de steenachtige materialen gebruikt voor de opvulling van sloten of geulen waarvan het water naar de winningsholte wordt geloosd, of de materialen gebruikt voor de fundering van de verkeersbanen niet uit kalksteen bestaan.
Pijlerfront en treden De materialen gebruikt voor de opvulling van de sloten of draineergeulen die eventueel aan de basis van het pijlerfront van de ontsluitingsgronden zijn gelegen en waarvan het water naar de winningsholte wordt geloosd, mogen niet uit kalksteen bestaan.
Voor de exploitaties onder het piëzometrische niveau : - wordt een deel van de oevers (de gedeelten buiten het water) zonder herprofilering gelaten en wordt het tot het einde van de exploitatie verticaal gehouden. De grond wordt via grondwerkzaamheden en/of door storting van endogene materialen onder nieuw profiel gebracht om oevers met een lichte helling en op het zuiden gelegen op te richten; - moeten zandstenen (geïndureerde horizons) langs de waterspiegels opgeslagen worden, als deze materialen op de site beschikbaar zijn.
Bezinkingsbekkens Er moet worden voorzien in de storting van zandsteenblokken of van « zandstenen » (geïndureerde horizons) op een zonnige oever, als deze materialen ter plaatse beschikbaar zijn. 6.2. Groeve van losse rotsen van het type styromolm, klei en porseleinaarde Algemene voorwaarden Een heraanleg gunstig voor de verhoging van de attractiviteit van de site voor fauna en flora heeft specifiek als doel de volgende doelstellingen te bereiken : - handhaving van weinig diepe waterspiegels; - handhaving van voorlopige en goed zonnige vijvers; - handhaving van ruimten met een blote draineerbodem of een discontinue en open vegetatie; - aanwezigheid van weinig houtgewassen in de winningsholte - behoud van de oligotrofe eigenschappen (= arm aan voedsel) en zuren door de aanvoer van voedsel van buiten (met name door de afvloeiing van het water) te voorkomen.
Ontsluitingswerken Als voor bijzondere vormingen typerende natuurlijke omgevingen (zure en oligotrofe omgevingen, of kalkminnende vegetatie of op de bodem van een dal) op de site vóór de winning aanwezig zijn, moet de oppervlakte van de bodem afgegraven worden over een te bepalen dikte (a priori kleiner dan 0,50 meter) en moeten deze materialen worden gebruikt voor de bedekking van een gedeelte van de oppervlakten die niet onder water zullen zijn, aan het einde van de exploitatie (bodem van de groeve, bermen). Als het hergebruik niet onmiddellijk kan worden verricht, worden deze producten opgeslagen gedurende maximum een vegetatieseizoen over een dikte van maximum 2 tot 3 meter en door elke verdichting te voorkomen. Deze opslagen worden niet gezaaid om elke invoering van exogene plantensoorten in de herschapen omgevingen te voorkomen.
Opslagen van gesteenten zonder mineralen, bufferheuvels en merloenen Behoudens de kiezelhoudende of de zandige dekterreinen zijn de ontsluitingsgronden, wanneer ze aanwezig zijn, niet gunstig voor de ontwikkeling van een fauna en flora met een grote ecologische waarde.
Elke afvloeiing van water of slib vanuit deze opslagen naar de holte (zie algemene voorschriften) moet voorkomen worden.
Pijlerfronten en treden Alle bemalingswerken worden voor zover mogelijk in werking gehouden zodat de toekomstige beheerders van de site een waterniveau kunnen handhaven dat verenigbaar is met een optimale ontwikkeling van de vegetatie en van de fauna.
Bezinkingsbekkens De herprofilering van oevers wordt volgens een niet-lineair tracé verricht met het oog op de inrichting van kreken die voldoende diep zijn om over minstens 0,5 meter in geval van laagwater onder water te zijn. De oppervlakte van deze kreken schommelt tussen enige m2 en enige aren.
Als de materialen op de site beschikbaar zijn, worden rotsen (blokken) bij de waterspiegels opgeslagen. 6.3. Groeve van coherente carbonaatrotsen : kalksteen, krijt, tufkrijt);
Een heraanleg gunstig voor de verhoging van de attractiviteit van de site voor fauna en flora heeft specifiek als doel de volgende doelstellingen te bereiken : - handhaving van ruimten met een blote draineerbodem of een discontinue en open vegetatie, die bestaan uit een mengsel van kalkgronden en -grinden en die op het zuiden zijn gelegen; - handhaving van hoge rotsachtige wanden; - neergestorte stenen en breuksteenstorting op verschillende blootstellingen; - aanwezigheid van voorlopige vijvers op de bermen of de bodem van de groeve; - aanwezigheid van weinig houtgewassen in de winningsholte; - handhaving van waterspiegels (vijvers op de bodem van de groeve, bezinkingsbekkens).
Ontsluitingswerken Als voor kalkminnende vormingen typerende natuurlijke omgevingen op de site vóór de winning aanwezig zijn, moet de oppervlakte van de bodem afgegraven worden over een te bepalen dikte (a priori kleiner dan 0,50 meter) en moeten deze materialen worden gebruikt voor de bedekking van een gedeelte van de oppervlakten aan het einde van de exploitatie (bodem van de groeve, bermen, taluds). Als het hergebruik niet onmiddellijk kan worden verricht, worden deze producten opgeslagen gedurende maximum een vegetatieseizoen over een dikte van maximum 2 tot 3 meter en door elke verdichting te voorkomen. Deze opslagen worden niet gezaaid om elke invoering van exogene plantensoorten in de herschapen omgevingen te voorkomen.
Opslagen van gesteenten zonder mineralen, bufferheuvels en merloenen Elke water- of slibafvloeiing vanaf de opslagen van gesteenten zonder mineralen en van ontsluitingsgronden naar de kalkgedeelten van de exploitatie, waar voor kalkgazons typerende natuurlijke omgevingen herschapen kunnen worden, moet voorkomen worden.
Als gesteenten zonder mineralen met een hoge verhouding van carbonaatrotsen beschikbaar zijn (lediging van karsten, scalp van de producten vóór de primaire vergruizing, afkrabbing van de afzetting,...), wordt het mengsel van al deze materialen met de andere gronden en gesteenten zonder mineralen voorkomen. Deze rotsen worden voorbehouden tot de herinrichting van de bodem. Meer van de verschillende omgevingen worden geschapen op de opslagen van gesteenten zonder mineralen en op ontsluitingsgronden : - kalkachtige breuksteenstortingen met een hoge helling : op het zuiden worden hellingen (1/2) die bestaan uit een mengsel van rotsblokken, opgericht, waarop een kleihoudende of slib bevattende steenachtige bodem met een zeer kleine dikte (in de orde van de centimeter) wordt gestort, om de installatie van soorten typerend voor droge kalkachtige omgevingen te bevorderen; - kalkachtige kapbreuksteenstortingen op de terrassen en toppen. De samenstelling is dezelfde maar de helling is verschillend; - gebieden op het terras of met een kleine helling die bestaan uit een mengsel van gronden en steengruis (scalp, keiachtig gedeelte van de ontsluitingsgronden) bestemd voor het opnieuw scheppen van mesofiele kalkgazons; - gronden die bestaan uit een heterogeen mengsel van de verschillende gedeelten van de gesteenten zonder mineralen en van de ontsluitingsgronden, die op het noorden gelegen zijn en die bestemd zijn om door houtgewassen bebost of gekoloniseerd te worden voor de schepping van hellingsbosaanplantingen (type esdoornbossen).
Als ontsluitingsgronden en gesteenten zonder mineralen in de holte (opvulling) worden opgeslagen : - worden breuksteenstoringen en andere kalkomgevingen zoals hierboven vermeld herschapen; - en als de groeve zich zelfs na de exploitatie onder het piëzometrische niveau bevindt, wordt een draineersloot opgericht aan de basis van de taluds van de ontsluitingsgronden en gesteenten zonder mineralen voor de afvoer van het water naar het laagste punt van de bodem van de groeve om elke slibaanvoer op de kalkachtige bodem van de groeve te voorkomen.
Pijlerfronten en treden Er wordt ervoor gezorgd dat hoge pijlerfronten worden behouden voor zover het veilig is.
Bezinkingsbekkens De bezinkingsbekkens moeten na de exploitatie in hun oorspronkelijke staat behouden worden, waarbij hun opvangmogelikheid voor fauna en flora wordt verbeterd door de omtrek van de oevers op bepaalde plaatsen « te breken » via een storting van gesteenten zonder mineralen om een menigte oeverterreinen te herscheppen.
Systemen voor het pompen van het water moeten voor zover mogelijk behouden worden zodat de volgende beheerders met de watervoorziening van de bekkens kunnen voortzetten.
Struikboomgroepen en enige bomen worden gehandhaafd of geplant in de richting van de overheersende winden.
Blokken met een hoge korrelverdeling worden op een zonnige oever gestort. 6.4. Groeve van coherente kiezelhoudende rotsen : porfier, zandsteen, schist, lei Algemene voorwaarden Een herinrichting gunstig voor de verhoging van de attractiviteit van de site voor fauna en flora heeft specifiek als doel de volgende doelstellingen te bereiken : - handhaving van ruimten met een blote bodem of een discontinue en open vegetatie op zure en arme gronden; - handhaving van hoge rotsachtige wanden; - neergestorte stenen en breuksteenstortingen op verschillende blootstellingen; - aanwezigheid van voorlopige vijvers op de bermen of de bodem van de groeve; - aanwezigheid van weinig houtgewassen in de winningsholte; - handhaving van waterspiegels (vijvers op de bodem van de groeve, bezinkingsbekkens).
Ontsluitingswerken Als voor zure en arme vormingen typerende natuurlijke omgevingen op de site vóór de winning aanwezig zijn, moet de oppervlakte van de bodem afgegraven worden over een te bepalen dikte (a priori kleiner dan 0,50 meter) en moeten deze materialen worden gebruikt voor de bedekking van een gedeelte van de oppervlakten aan het einde van de exploitatie (bodem van de groeve, bermen, taluds). Als het hergebruik niet onmiddellijk kan worden verricht, worden deze producten opgeslagen gedurende maximum een vegetatieseizoen over een dikte van maximum 2 tot 3 meter en door elke verdichting te voorkomen. Deze opslagen worden niet gezaaid om elke invoering van exogene plantensoorten in de herschapen omgevingen te voorkomen.
Opslagen van gesteenten zonder mineralen, bufferheuvels en merloenen Alle maatregelen worden genomen om elke water- of slibafvloeiing vanaf de opslagen van gesteenten zonder mineralen en van ontsluitingsgronden naar de zandsteenhoudende of kiezelhoudende gedeelten van de exploitatie te voorkomen, waar typerende natuurlijke omgevingen herschapen kunnen worden.
Als de onstsluitingsgronden en de gesteenten zonder mineralen bij de holte worden opgeslagen : - mogen de materialen gebruikt voor de opvulling van de sloten of draineergeulen waarvan het water naar de winningsholte wordt geloosd, niet uit kalksteen bestaan.
Als gesteenten zonder mineralen met een hoge verhouding van kiezelhoudende rotsen beschikbaar zijn (scalp van de producten vóór de primaire vergruizing, afkrabbing van de afzetting,...), wordt het mengsel van al deze materialen met de andere gronden en gesteenten zonder mineralen voorkomen. Deze rotsen worden voorbehouden tot de eindherinrichting van de bodem. Meer van de verschillende omgevingen worden geschapen op de opslagen van gesteenten zonder mineralen en op ontsluitingsgronden : - zandsteenhoudende breuksteenstortingen met een hoge helling : op het zuiden worden hellingen (1/2) die bestaan uit een mengsel van rotsblokken opgericht, waarop een bodem met een zeer kleine dikte (in de orde van de centimeter) wordt gestort, om de installatie van soorten typerend voor droge omgevingen te bevorderen; - kapbreuksteenstortingen op de terrassen en toppen. De samenstelling is dezelfde maar de helling is verschillend; - gebieden op het terras of met een kleine helling die bestaan uit een mengsel van gronden en steengruis (scalp, keiachtig gedeelte van de ontsluitingsgronden) bestemd voor het opnieuw scheppen van heiden en gazons; - gronden die bestaan uit een heterogeen mengsel van de verschillende gedeelten van de gesteenten zonder mineralen en van de ontsluitingsgronden, die op het noorden gelegen zijn en die bestemd zijn om door houtgewassen bebost of gekoloniseerd te worden voor de schepping van hellingsbosaanplantingen (type esdoornbossen).
Als ontsluitingsgronden en gesteenten zonder mineralen in de holte (opvulling) worden opgeslagen : - en als de groeve onder het piëzometrische niveau wordt geëxploiteerd, wordt een sloot opgericht aan de basis van de taluds voor de afvoer van het water naar het laagste punt van de bodem van de groeve om elke slibaanvoer op de bodem van de groeve te voorkomen. De steenachtige materialen gebruikt voor de opvulling van sloten of draineergeulen mogen niet uit kalksteen bestaan.
Pijlerfronten en treden De steenachtige materialen gebruikt voor de opvulling van sloten of draineergeulen waarvan het water naar de winningsholte wordt geloosd, mogen niet uit kalksteen bestaan.
Er wordt ervoor gezorgd dat hoge pijlerfronten worden behouden voor zover het veilig is.
Bezinkingsbekkens Systemen voor het pompen van het water moeten voorzover mogelijk behouden worden zodat de volgende beheerders met de watervoorziening van de bekkens kunnen voortzetten.
Struikboomgroepen en enige bomen worden gehandhaafd of geplant in de richting van de overheersende winden.
Blokken met een hoge korrelverdeling worden op een zonnige oever gestort. 7. Termijnbeheer van de sites - Nabeheer Als de oude groeven snel omgevingen kunnen vormen die zeer interessant zijn voor fauna en flora, leidt de natuurlijke ontwikkeling van deze omgevingen vaak en tamelijk vlug tot hun banalisatie In de meeste gevallen treedt deze banalisatie op wanneer : - de open omgevingen ten gevolge van hun natuurlijke bosaanplanting verdwijnen; - de wanden in losse terreinen instorten, waarbij ze minder attractief zijn voor de bijzondere avifauna; - een eutrofiëring van de arme en zure omgevingen wordt vastgesteld; - de omgevingen homogeen worden.
Het behoud van het biologische belang van de groeven voortvloeiend uit een bedachtzame inrichting en dus van het nut van de investeringen toegestaan door de exploitant om deze inrichting te verrichten, is niet mogelijk zonder een beheer aan het einde van de exploitatie (nabeheer).
Om het goede aangroeien van de beplantingen te verzekeren wordt de aan het einde van de herinrichting verrichte controle in twee fasen uitgeoefend; de eerste fase is de voorlopige controle, de tweede is definitief en draagt de verantwoordelijkheid over aan het nabeheer van de site.
Wanneer de vegetatieperiode volgend op de aanplanting op de datum van de voorlopige verificatie nog niet begonnen is en wanneer het onmogelijk is het goede aangroeien van de planten te controleren, kan de voorlopige verificatie aanvaard worden indien gewoon wordt vastgesteld dat alle plantensoorten in overeenstemming met de voorschriften van de vergunning worden gebruikt.
Gedurende de garantieperiode en vóór elke beplantingsperiode worden de dode, slecht opgekomen of niet-conforme beplantingen geteld. Deze laatste worden vervangen gedurende het volgende beplantingsseizoen door en ten laste van de exploitant.
De vrijstelling van de garantie vindt plaats gedurende het volgende seizoen tussen 1 juni en 30 september; ze wordt goedgekeurd als het aangroeien van de beplantingen volledig is.
Voorzover het aantal dode, slecht opgekomen of ontbrekende beplantingen 10 % van de bosbeplantingen en 5 % van de andere beplantingen niet overschrijdt, worden de opheffing van de garantie en de overdracht van de verantwoordelijkheid goedgekeurd.
Naast deze norm mogen de technisch ambtenaar en de gemachtigd ambtenaar eensgezind de opheffing van de garantie toekennen mits de toepassing van een inhouding op de betaling van de werken of op de vrijstelling van de zekerheid, waarvan de waarde gelijkwaardig is aan de vastgestelde tekortkomingen berekend op grond van de in de vergunning geactualiseerde eenheidswaarden.
BIJLAGEN Bijlage 1 Lijst van de plantensoorten die moeten worden gebruikt voor de herinrichting van de groeven Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Bijlage 2 Peulgewassen (Fabaceae) De lijst van de peulgewassen is beperkt tot 4 soorten die weinig overweldigend zijn, waarbij de omgeving niet ruderaal wordt door een te belangrijke fixatie.
Trifolium incarnatum incarnaatklaver Lotus corniculatus Subsp. corniculatus gewone rolklaver Anthyllis vulneraria wondklaver Onobrychis viciifolia esparcette
Bijlage 3 Grasachtige planten Alleen de soorten grasachtige planten van deze lijst worden toegelaten. De soorten die in deze lijst niet opgenomen zijn, maar die gewoonlijk aanwezig zijn in de in de handel voorgestelde mengsels, zijn niet in aanmerking genomen wegens hun te grote productiviteit die elke latere ontwikkeling van een natuurlijke rijke en afwisselende vegetatie verhindert.
Anthoxanthum odoratum reukgras Alopecurus pratensis grote vossestaart Agrostis tenuis gewoon struisgras Agrostis stolonifera fioringras Poa trivialis ruwbeemdgras Poa pratensis veldbeemdgras Festuca rubra rood zwenkgras Trisetum flavescens goudhaver Briza media bevertjes Het gebruik van Engels raaigras (Lolium perenne ) is toegelaten onder de strikte volgende voorwaarden : - zijn gebruik is beperkt tot de fixatie van taluds (zijn kiemingsnelheid garandeert een snellere fixatie dan met de andere soorten grasachtige planten); - het mag niet meer bedragen dan maximum 15 % van het totale gewicht van de gezaaide zaden; - het mag niet gelijkgesteld worden met peulgewassen (die wegens hun stikstofgehalte het Engelse raaigras duurzaam zouden kunnen fixeren en een banalisatie van de vegetatie als gevolg zouden kunnen hebben); - het mag gelijkgesteld worden met bloeiende dicotylen die in de volgende lijst worden gekozen.
Bijlage 4 Bloeiende dicotylen voor de schepping van bloemenweiden Het mengsel van gezaaide grasachtige planten kan soorten van deze lijst bevatten op voorwaarde dat het om ecotypen van gewestelijke gecertificeerde oorsprong gaat.
Achillea millefolium duizendblad Centaurea cyanus korenbloem Centaurea thuillieri echt knoopkruid Chrysanthemum segetum gele ganzebloem Daucus carota wilde peen Dipsacus fullonum weverskaarde Echium vulgare gewoon slangekruid Hypericum perforatum sint-janskruid Hypochoeris radicata gewoon biggekruid Knautia arvensis beemdkroon Leucanthemum vulgare margriet Malva moschata muskuskaasjeskruid Origanum vulgare wilde marjolein Papaver rhoeas gewone klaproos Prunella vulgaris gewone brunel Silene latifolia alba avondkoekoeksbloem Tragopogon pratensis gele morgenster Verbascum thapsus koningskaars Verbascum nigrum zwarte koningskaars