gepubliceerd op 18 april 2005
Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de inzameling of sortering, voorbehandeling en behandeling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur
10 MAART 2005. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende de installaties voor de inzameling of sortering, voorbehandeling en behandeling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA)
De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, 7, 8 en 9;
Gelet op de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen een termijn van dertig dagen;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 37.101/04, gegeven op 2 juni 2004, overeenkomstig artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving
Artikel 1.Bij dit besluit wordt Richtlijn 2002/96/CE van het Europees Parlement en van de Raad van 27 januari 2003 betreffende de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) gedeeltelijk omgezet.
Art. 2.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties en activiteiten bedoeld in de rubrieken 37.10.05, 37.20.12, 90.22.13 en 90.23.13 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.
Art. 3.Voor de toepassing van deze voorschriften wordt verstaan onder : 1° afval van elektrische of elektronische apparatuur (AEEA) : de afvalstoffen zoals omschreven in de artikelen 1, 18° en 18bis, van het besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002 tot invoering van een terugnameplicht voor bepaalde afvalstoffen met het oog op de valorisatie of het beheer ervan;2° elektrische en elektronische apparatuur (EEA) : apparatuur zoals omschreven in artikel 1, 17°, van het besluit van de Waalse Regering van 25 april 2002 tot invoering van een terugnameplicht voor bepaalde afvalstoffen met het oog op de valorisatie of het beheer ervan;3° Dienst : de "Office wallon des déchets" (Waalse dienst voor afvalstoffen) zoals bedoeld in artikel 2, 23°, van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen;4° bestaande inrichtingen : inrichtingen die behoorlijk vergund zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit of waarvan de exploitatie gedekt is door een vergunning verleend na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, alsmede van de aanvragen tot vergunning ingediend tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw
Art. 4.De inrichting wordt over haar gezamenlijke omtrek afgeschermd door een afgerasterde omheining van minstens twee meter hoog om op doeltreffende wijze te verhinderen dat personen noch voertuigen er zich buiten de openingsuren toegang toe kunnen verschaffen.
Andere materiële middelen, vast van aard en blijvend geplaatst, mogen enkel worden gebruikt voorzover de beschermingsgraad die zij waarborgen minstens even groot is als die van de omheining.
Art. 5.De in- en uitgang van de inrichting zijn voorzien van stevige en met een efficiënte vergrendeling uitgeruste poorten. De poorten mogen enkel open blijven wanneer de exploitant of diens vertegenwoordiger aanwezig zijn.
Art. 6.De ontvangst-, opslag-, inzamel-, sorteer-, voorbehandelings- en behandelingsruimten worden zo ingericht dat het doordringen in de grond van de diverse vloeistoffen en andere verwante producten die de grond en de ondergrond zouden kunnen verontreinigen voorkomen kan worden. Ze zijn scheikundig inert t.o.v. die vloeibare verontreinigende stoffen en bevinden zich constant in een goede staat van onderhoud. Ze worden bovendien voorzien van een weerbestendige afdekking.
Art. 7.De ruimten bedoeld in artikel 6 worden van een licht hellende afdekking voorzien om de afvoer van afvloeiend water en reinigingswater toe te laten.
Art. 8.Dat water wordt afgevoerd naar een inzamel- en draineersysteem dat op dusdanige wijze ontworpen en uitgevoerd is dat : 1° het water weer makkelijk opgevangen kan worden;2° elke afvloeiing buiten de grenzen van de in artikel 7 bedoelde ruimten voorkomen kan worden;3° het water ofwel via een decanteer- en ontolietoestel vloeit, waarvan het effluent aan de voorschriften van hoofdstuk V voldoet, ofwel afgeleid wordt naar een dubbelwandige, waterdichte opslagtank die over een voldoende capaciteit beschikt en regelmatig leeggepompt wordt door een onderneming erkend als inzamelaar en vervoerder van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 9 april 1992 betreffende de gevaarlijke afvalstoffen.
Art. 9.In aanvulling op de voorschriften van artikel 2 van het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de algemene voorwaarden voor de exploitatie van de inrichtingen bedoeld in het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning is het bord (minstens 1 m2 oppervlakte) goed zicht- en leesbaar vanop de straat. Het bord vermeldt de gewone openingsuren voor de afvalaanvoer.
Art. 10.De inrichting beschikt constant over de volgende technische uitrustingen : 1° een ruimte voor het laden, lossen en controleren van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur op de site van het bedrijf, met een geijkte weegbrug of -apparatuur, en 2° een informaticasysteem voor de controle op de aan- en weggevoerde afval. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemeen
Art. 11.Het is verboden afvalstoffen door verbranding te vernietigen.
Art. 12.Er mag geen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur op de openbare weg in de buurt van de inrichting achtergelaten worden. De exploitant zorgt ervoor dat de afvalstoffen niet zichtbaar zijn vanop de straat. De bijzondere voorwaarden voorzien in maatregelen om visuele hinder te beperken.
Art. 13.De maximale opslag-, inzamel-, sorteer-, voorbehandelings- en behandelingscapaciteiten van de inrichting liggen vast in de bijzondere voorwaarden. Hierbij wordt rekening gehouden met de oppervlakte van de site en met de technische middelen. Afdeling 2. - Controle en weigeringsprocedure
Art. 14.§ 1. De exploitant gaat na of de afval beantwoordt aan het specifieke karakter van de inrichting. § 2. Bij weigering van een partij afvalstoffen verwittigt de exploitant onmiddellijk de Dienst per fax, waarin de volgende gegevens vermeld worden : 1° de aard, hoeveelheid en herkomst van de geweigerde afvalstoffen en de codenummer ervan;2° de reden van de weigering;3° de naam en het adres van de vervoerder en de producent of houder van de afvalstoffen;4° de nummerplaat of elke methode ter identificatie van het voertuig;5° in de mate van het mogelijke de voorziene bestemming van de geweigerde afvalstoffen. De afvalstoffen blijven in de inrichting gedurende drie uur na de verzending van de fax bedoeld in § 2 of tot de ontvangst van een bericht waarbij de Dienst de toestemming geeft om ze weg te voeren. § 3. Bij gebrek aan reactie van de Dienst binnen drie uur na het opsturen van de fax mogen de afvalstoffen weggevoerd worden.
Voorzover hij daarvan op de hoogte is gebracht, geeft de exploitant de Dienst zo spoedig mogelijk kennis per fax van de eindbestemming van de afvalstoffen als ze verschilt van die vermeld in de fax bedoeld in § 2. § 4. Als een weigering na 17 uur wordt vastgesteld en als de Dienst niet kan worden verwittigd, neemt de exploitant alleen de beslissing het voertuig te laten vertrekken. Hij deelt zijn beslissing per fax mee aan de Dienst en vermeldt daarbij de eindbestemming van de geweigerde afvalstoffen. Afdeling 3. - Criteria en procedures voor de afvalafvoer
Art. 15.Alle contracten en overeenkomsten gesloten tussen de exploitant en de firma's of instellingen die instaan voor de afvoer, valorisatie of verwijdering van de afvalstoffen, vermelden uitdrukkelijk de inrichtingen waar zij uiteindelijk verwijderd of gevaloriseerd zullen worden. Daarbij worden de volgende gegevens meegedeeld : 1° het adres en verdere gegevens betreffende die inrichtingen;2° alle nuttige gegevens waaruit blijkt dat ze over de vereiste exploitatievergunningen beschikken en regelmatig vergund zijn om bedoelde afval op te vangen. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie
Art. 16.Vóór de tenuitvoerlegging van het project en vóór elke wijziging van de plaats en/of de bedrijfsomstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven tot een wijziging van het gevaar voor brand en brandverspreiding, wint de exploitant het advies in van de territoriaal bevoegde brandweerdienst i.v.m. de te treffen maatregelen en de inzake brand- en ontploffingspreventie en -bestrijding aan te brengen apparatuur, met inachtneming van de bescherming van publiek en milieu.
Art. 17.Het brandbestrijdingsmaterieel is in goede staat van werking, vorstbestendig, goed aangegeven, toegankelijk en over de inrichting verspreid.
Bedoeld materieel wordt jaarlijks gecontroleerd en de exploitant ziet toe op de kwaliteit van de brandblusproducten. HOOFDSTUK V. - Water
Art. 18.De voorwaarden voor het lozen van industrieel afvalwater in het oppervlaktewater liggen vast in de bijzondere voorwaarden. Het is verboden industrieel afvalwater in ondergronds water te lozen. HOOFDSTUK VI. - Lucht
Art. 19.Containers of voertuigen die al dan niet valoriseerbare afvalstoffen afvoeren zijn met zeilen of netten uitgerust om tijdens het vervoer afvalverspreiding in de lucht te voorkomen. HOOFDSTUK VII. - Geluid en trillingen
Art. 20.De nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen om te voorkomen dat de stabiliteit van de bouwwerken schade wordt toegebracht door het geluid en de trillingen voorgebracht door de werking van o.a. persen, shredders, metaalsnijders, transmissies, laad- en losmachines of werkprocessen. Indien nodig worden tussen de bodem en de bodemplaat waarop de machines rusten geschikte schokdempers geplaatst. HOOFDSTUK VIII. - Zekerheden en verzekeringen
Art. 21.De zekerheid bedoeld in artikel 55 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning is steeds vereist voor elke inrichting bedoeld in dit besluit.
Art. 22.De exploitant sluit een verzekeringscontract waarvan het bedrag volstaat om de burgerlijke aansprakelijkheid te dekken i.v.m. de activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd. Het minimumbedrag ligt vast in de bijzondere voorwaarden. HOOFDSTUK IX. - Overdracht en herstel na exploitatie
Art. 23.Naast de kennisgeving bedoeld in artikel 60 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning worden de toezichthoudende ambtenaar en de Dienst in kennis gesteld van de overdracht van de vergunningsakte.
Art. 24.Na afloop van de exploitatie worden de afvalstoffen naar behoorlijk vergunde installaties afgevoerd.
Art. 25.Materieel bevattende producten die het water zouden kunnen verontreinigen, wordt leeggemaakt, gereinigd, ontgast en, in voorkomend geval, ontsmet. Indien mogelijk wordt het verwijderd. HOOFDSTUK IX. - Controle, autocontrole en toezicht Afdeling 1. - Exploitatie
Art. 26.Vooraleer de inrichting in bedrijf te stellen, legt de exploitant een ontwerp van werkplan over aan de technisch ambtenaar.
De technisch ambtenaar keurt het ontwerp-plan goed binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst ervan. Indien binnen die termijn geen beslissing getroffen wordt, wordt het werkplan geacht goedgekeurd te zijn. De exploitant moet over het goedgekeurde definitieve werkplan beschikken binnen zes maanden na de inbedrijfstelling van de inrichting.
Art. 27.Het werkplan bevat : 1° de nodige voorschriften om in alle omstandigheden de vlotte werking van de inrichting te garanderen, met inachtneming van de bepalingen inzake afvalstoffen;2° de nodige voorschriften om de inrichting constant zuiver te houden;3° de instructies voor het personeel in geval van brand of ongeval;4° de organisatie van de opvang van de partijen afval;5° de organisatie voor de afvalafvoer.
Art. 28.Belangrijke wijzigingen mogen slechts met de voorafgaandelijke toestemming van de technisch ambtenaar in het werkplan aangebracht worden.
Art. 29.Het werkplan kan op verzoek van diezelfde ambtenaar aangevuld en gewijzigd worden. Die beslissing wordt schriftelijk meegedeeld aan de exploitant. Afdeling 2. - Register
Art. 30.§ 1. De exploitant houdt een register van de aan- en afgevoerde afvalstoffen bij waarin dagelijks minstens de volgende gegevens vermeld worden : 1° voor de aangevoerde afval : a) de datum van elke aankomst;b) de volledige personalia van de producent voorzover hij eenduidig identificeerbaar is of, zo niet, die van de inzamelaar of van de houder van de afval;c) de personalia van de afvalinzamelaar;d) de aard en de code van bedoelde afval, het al dan niet gevaarlijke karakter ervan;e) het nettogewicht van de partij afval;2° voor de afgevoerde afval : a) de afvoerdatum;b) het adres en verdere gegevens betreffende de transportfirma;c) de personalia van de inzamelaar van de afval;d) de personalia van de bestemmeling;e) de aard en de code van de afvalstoffen, het al dan niet gevaarlijke karakter ervan;f) het nettogewicht van de partij afval; g) in voorkomend geval, de melding van elke weigering tot aanvaarding van de afvalstoffen, alsmede elk ongeval of voorval i.v.m. milieubescherming of met de veiligheid van de omgeving. § 2. Het register gaat vergezeld van de volgende stukken : de bewijzen van afvalstorting in een technisch ingravingscentrum, de ontvangst-, verwijderings-, valorisatiecertificaten, enz. waaruit blijkt dat de voorschriften inzake afvalbeheer nauwkeurig worden nageleefd. De exploitant bewaart deze stukken minstens vijf jaar. § 3. De exploitant bezorgt de Dienst elk kwartaal een aangifte bevattende alle in het register bijgehouden gegevens. § 4. Het register van de aan- en afgevoerde afval wordt, eventueel met de desbetreffende bijlagen, op de zetel van het bedrijf bewaard en ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar gelegd. Afdeling 3. - Water
Art. 31.De bewijzen van de afvoer, valorisatie en verwijdering van de afval die voortkomt uit het onderhoud van het systeem voor wateropvang en -zuivering worden minstens vijf jaar door de exploitant ter beschikking gesteld van de toezichthoudende ambtenaar.
TITEL II. - Installatie voor de voorbehandeling en de behandeling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijving en toepassingsgebied
Art. 32.Deze sectorale voorwaarden zijn van toepassing op de installaties bedoeld in de rubrieken 90.22.13 en 90.23.13 van bijlage I bij het besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Inrichtingen en uitrustingen
Art. 33.De inrichting beschikt constant over de volgende technische uitrustingen : 1° een ruimte voor de exclusieve opslag (tijdelijke opslag inbegrepen) van niet-ontsmette AEEA;2° een werkplaats voor de ontsmetting en de ontmanteling van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;3° opslagplaatsen voor de opvang van afval uit ontsmettings- en ontmantelingshandelingen die niet opgenomen zijn in 5° hieronder, gesorteerd volgens de aard ervan en meer bepaald : a) polychloorbifenyl (PCB)-houdende condensatoren;b) kwikhoudende onderdelen zoals schakelaars en lampen voor achtergrondverlichting;c) batterijen en accu's;d) printplaten van mobiele telefoons in het algemeen en van andere apparaten indien de oppervlakte van de printplaat meer dan 10 cm2 bedraagt;e) tonercassettes met vloeibare of pasteuze toner, en kleurentoner;f) kunststoffen die gebromeerde brandvertragers bevatten;g) asbestafval en onderdelen die asbest bevatten;h) beeldbuizen;i) chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's en HCFK's of fluorkoolwaterstoffen HFK's), koolwaterstoffen (HC's);j) gasontladingslampen;k) LCD-schermen (in voorkomend geval met toebehoren) met een oppervlak van meer dan 100 cm2 en schermen met achtergrondverlichting met behulp van gasontladingslampen;l) uitwendige elektrische kabels;m) onderdelen die vuurvaste keramische vezels bevatten zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 januari 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan en in het koninklijk besluit van 25 november 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu.n) elektrolytische condensatoren die tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen bevatten (hoogte > 25 mm, diameter > 25 mm of met een naar verhouding vergelijkbaar volume);4° een ruimte voor het opslaan van terugwinbare losse onderdelen;5° een ruimte voor het opslaan van niet-gevaarlijke afvalstoffen;6° één of meer gepaste containers voor het opslaan van batterijen, PCB/PCT's en andere gevaarlijke afvalstoffen- (zoals radioactieve afval) houdende condensatoren. HOOFDSTUK III - Exploitatie Afdeling 1. - Ontsmettings- ontmantelingscriteria
Art. 34.De inrichting is uitgerust om minstens alle vloeistoffen en de hierna vermelde elementen uit elke AEEA te verwijderen en afzonderlijk in geschikte tanks op te slaan : a) polychloorbifenyl (PCB)-houdende condensatoren;b) kwikhoudende onderdelen zoals schakelaars en lampen voor achtergrondverlichting;c) batterijen en accu's;d) printplaten van mobiele telefoons in het algemeen en van andere apparaten indien de oppervlakte van de printplaat meer dan 10 cm2 bedraagt;e) tonercassettes met vloeibare of pasteuze toner, en kleurentoner;f) kunststoffen die gebromeerde brandvertragers bevatten;g) asbestafval en onderdelen die asbest bevatten;h) beeldbuizen;i) chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK's en HCFK's of fluorkoolwaterstoffen HFK's), koolwaterstoffen (HC's);j) gasontladingslampen;k) LCD-schermen (in voorkomend geval met toebehoren) met een oppervlak van meer dan 100 cm2 en schermen met achtergrondverlichting met behulp van gasontladingslampen;l) uitwendige elektrische kabels;m) onderdelen die vuurvaste keramische vezels bevatten zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 15 januari 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 januari 1993 tot regeling van de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten met het oog op het op de markt brengen of het gebruik ervan en in het koninklijk besluit van 25 november 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 mei 1982 houdende reglementering van het in de handel brengen van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn voor de mens of voor zijn leefmilieu.n) elektrolytische condensatoren die tot bezorgdheid aanleiding gevende stoffen bevatten (hoogte > 25 mm, diameter > 25 mm, of met een naar verhouding vergelijkbaar volume).
Art. 35.De bijzondere voorwaarden bepalen de maximumcapaciteiten tot opslag van de bestanddelen die voorkomen uit de ontsmettings- en ontmantelingshandelingen waarin dit besluit voorziet.
Art. 36.Bij de opslaghandelingen wordt ervoor gezorgd dat de bestanddelen die vloeistoffen bevatten, de valoriseerbare bestanddelen en de reserveonderdelen niet beschadigd worden.
Art. 37.De exploitant : 1° vertrouwt de beeldbuizen toe aan een vergunde installatie waar de fluorescerende laag verwijderd wordt;2° vertrouwt de apparatuur bevattende gassen die de ozonlaag aantasten of met een aardeopwarmingspotentieel hoger dan 15 GWP, zoals isolatieschuim en koelcircuits, toe aan een vergunde installatie waar bedoelde gassen verwijderd en behandeld worden;3° vertrouwt de gasontladingslampen toe aan een vergunde installatie waar het kwik verwijderd wordt. TITEL III. - Overgangs-, Opheffings- en Slotbepalingen
Art. 38.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Dit besluit is van toepassing op de inrichtingen die uiterlijk 31 juli 2004 in bedrijf zijn.
Art. 39.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Namen, 10 maart 2005.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Landbouw, Landelijke Aangelegenheden, Leefmilieu en Toerisme, B. LUTGEN