Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 27 juli 1999
gepubliceerd op 16 september 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie van de kabinetten van de Vlaamse ministers

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999036135
pub.
16/09/1999
prom.
27/07/1999
ELI
eli/besluit/1999/07/27/1999036135/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

27 JULI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot organisatie van de kabinetten van de Vlaamse ministers


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 68, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 juli 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de werking en de continuïteit van de Vlaamse regering gewaarborgd moeten worden;

Op het gezamenlijk voorstel van de leden van de Vlaamse regering;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Bevoegdheden

Artikel 1.De bevoegdheden van de kabinetten van de Vlaamse ministers zijn de volgende : 1° advies over de functionele bevoegdheden van de Vlaamse minister;2° advies over het beleidsondersteunend werk van de administratie;3° advies over aangelegenheden die invloed kunnen uitoefenen op het algemeen beleid van de Vlaamse regering of op de werkzaamheden van het Vlaams Parlement;4° het secretariaat van de Vlaamse minister en de behandeling van de persoonlijke briefwisseling van de Vlaamse minister;5° behandeling van vragen om audiëntie;6° het woordvoerderschap inzake het beleid van de Vlaamse minister. HOOFDSTUK II. - Samenstelling van de kabinetten

Art. 2.In dit besluit wordt bij elke verwijzing naar personen de mannelijke vorm gebruikt.

Art. 3.Bij de detachering of de aanstelling zal gestreefd worden naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Afdeling 1. - Stafleden

Art. 4.§ 1. Voor de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in artikel 1, kan een beroep worden gedaan : 1° bij het kabinet van de Vlaamse minister op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet;b) vijf raadgevers voor begrotingsaangelegenheden, voor de algemene beleidsondersteuning, voor de opvolging van de materies van de andere leden van de Vlaamse regering, voor de functie van kabinetssecretaris en/of privé-secretaris en voor het woordvoerderschap;c) raadgevers voor de inhoudelijke bevoegdheden naar rato van de aantallen per bevoegdheidsdomein, zoals bepaald in § 3. Indien de Vlaamse regering bestaat uit drie of meer partijen, kan één Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij bijkomend beroep doen op vier raadgevers voor de opvolging van de materies van de andere leden van de Vlaamse regering. 2° bij het kabinet van de minister-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister vice-president;b) zeven raadgevers voor de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;c) twee raadgevers voor de algemene projecten van de Vlaamse regering.3° bij het kabinet van de minister vice-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister vice-president;b) zeven raadgevers voor de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;c) één raadgever voor de algemene projecten van de Vlaamse regering.4° bij het kabinet van de Vlaamse minister, bevoegd voor de ambtenarenzaken, bevoegd voor de begroting of bevoegd voor het onderwijs, op één raadgever voor de onderhandelingen met de overheidsvakbonden. § 2. De Vlaamse ministers kunnen aan twee raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

Eén Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij kan bijkomend aan één raadgever de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

De minister-president en de minister vice-president kunnen aan drie raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen;

De Vlaamse minister kan een raadgever belasten met een bijzondere en tijdelijke opdracht van een dergelijk niveau, dat de gelijkstelling van deze functie met de rang van kabinetschef toegelaten is. § 3. De bevoegdheidsdomeinen, bedoeld in artikel 4, § 1, 1°, c) zijn de volgende : 1° Bevoegdheidsdomeinen met twee raadgevers : 1) begroting gemeenschapsaangelegenheden 2) begroting gewestaangelegenheden 3) economie : expansiesteun 4) gezondheidsbeleid 5) milieuhygiëne : vergunningen, water, lucht en geluid 6) ruimtelijke ordening 7) tewerkstelling : werkgelegenheid 8) tewerkstelling : arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding 9) vervoer : wegeninfrastructuur 10) wetenschaps- en technologiebeleid 2° Bevoegdheidsdomeinen met één raadgever : 1) algemeen buitenlands beleid 2) ambtenarenzaken diensten Vlaamse regering 3) ambtenarenzaken VOI's 4) basisonderwijs 5) binnenlandse aangelegenheden - gemeenten 6) binnenlandse aangelegenheden - intercommunales en provincies 7) Brusselse aangelegenheden 8) economie - algemeen 9) economisch buitenlands beleid, incl.de export 10) energie 11) Europees beleid 12) financieel en fiscaal beleid 13) gebouwenbeheer 14) gelijkekansenbeleid 15) gezins-, jongeren- en ouderenbeleid 16) hoger onderwijs aan de hogescholen 17) hoger onderwijs aan de universiteiten 18) huisvesting 19) informatica, incl.Gis-Vlaanderen 20) institutionele aangelegenheden 21) kunsten 22) land, incl.mest 23) landbouw 24) maatschappelijk welzijn, incl.OCMW en kansarmoede 25) media 26) mobiliteit en openbaar vervoer 27) natuur 28) permanente vorming : onderwijs sociale promotie, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenvorming en afstandsonderwijs 29) planning en statistiek 30) secundair onderwijs 31) sociaal-cultureel vormingswerk : volwassenen en jeugd 32) stedelijk beleid 33) toerisme 34) vervoer : waterinfrastructuur en zeewezen 35) welzijnsbeleid : bijzondere doelgroepen, incl.migranten, gehandicapten en bijzondere jeugdzorg

Art. 5.De stafleden kunnen gedetacheerd uit een openbare dienst of uit een gesubsidieerde onderwijsinrichting of aangesteld worden.

Art. 6.Met uitzondering van personeelsleden van de onderwijsinrichtingen georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en van de provinciale en lokale besturen, mogen de personeelsleden van de openbare diensten, aangewezen om deel uit te maken van een kabinet, noch hun betrekking, noch de bevoegdheden ervan verder blijven uitoefenen. Afdeling 2. - Uitvoerende personeelsleden

Art. 7.Het uitvoerend personeel bestaat uit inhoudelijke en logistieke medewerkers.

De inhoudelijke medewerkers worden of gedetacheerd uit een openbare dienst of uit een gesubsidieerde onderwijsinrichting of aangesteld in een graad van niveau C of B. De logistieke medewerkers worden of gedetacheerd uit een openbare dienst of uit een gesubsidieerde onderwijsinrichting of aangesteld in een graad van niveau E, D, C en B. De gedetacheerde inhoudelijke en logistieke medewerkers mogen niet tot niveau A of gelijkgesteld behoren.

Art. 8.Voor de ondersteuning van het kabinet kan een beroep worden gedaan : 1° bij het kabinet van de Vlaamse minister op vijftien uitvoerende personeelsleden, 2° bij het kabinet van de minister-president op tien uitvoerende personeelsleden, 3° bij het kabinet van de minister vice-president op zeven uitvoerende personeelsleden;4° bij het kabinet van één Vlaamse minister van de derde en/of de vierde partij bijkomend op drie uitvoerende personeelsleden.

Art. 9.Artikel 6 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op het uitvoerend personeel. Afdeling 3. - Aanvullende personeelsleden

Art. 10.Bij het kabinet van de Vlaamse minister bestaat het aanvullend personeel uit : 1° maximaal drie telefonisten, 2° maximaal acht personeelsleden behorend tot het technisch personeel van niveau E en D, met inbegrip van de chauffeurs. Bij het kabinet van de minister-president en het kabinet van de minister vice-president bestaat het aanvullend personeel uit maximaal vijf personeelsleden behorend tot het technisch personeel van niveau E en D, met inbegrip van de chauffeurs.

Het aanvullend personeel wordt gedetacheerd uit een openbare dienst of uit een gesubsidieerde onderwijsinrichting of aangesteld.

Ambtenaren van niveau A en titularissen van gelijkwaardige graden behorende tot andere openbare diensten of tot de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen, mogen geen deel uitmaken van dit personeel.

Art. 11.De schoonmaak van de kabinetten van de Vlaamse ministers wordt uitgevoerd door de DAB Schoonmaak van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 12.Artikel 6 van dit besluit is van overeenkomstige toepassing op het aanvullend personeel. Afdeling 4. - Tijdelijke ondersteuning uittredende ministers

Art. 13.Bij het kabinet van de minister-president wordt een cel opgericht waarin per uittredende Vlaamse minister die geen ministeriële functie meer uitoefent een raadgever en een uitvoerend personeelslid worden voorzien. De leden van deze cel maken deel uit van het kabinet van de minister-president, maar worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal raadgevers en leden van het uitvoerend personeel waarover de minister-president volgens artikel 4, § 1, 2° en artikel 8 kan beschikken. HOOFDSTUK III. - Werking

Art. 14.De Vlaamse minister benoemt en ontslaat de personeelsleden van het kabinet.

De kabinetschef en de adjunct-kabinetschef worden evenwel door de Vlaamse regering benoemd of ontslagen op voorstel van de bevoegde Vlaamse minister.

De minister-president van de Vlaamse regering ondertekent samen met de bevoegde Vlaamse minister de besluiten, bedoeld in het tweede lid.

Art. 15.De kabinetschef kan bij besluit van de Vlaamse regering gemachtigd worden de eretitel van zijn ambt te voeren, op voorwaarde dat hij dat ambt in een kabinet van de Vlaamse regering gedurende ten minste twee jaar heeft waargenomen.

Art. 16.De kabinetschef of de adjunct-kabinetschef zendt de instructies en nota's van de Vlaamse minister aan de departementen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap door via de secretaris-generaal, aan de Vlaamse openbare instellingen via de leidend ambtenaar of aan de wetenschappelijke instellingen via het instellingshoofd.

In zeer dringende gevallen of bij gebruik van e-mail kan hij van deze regel afwijken, voorzover hij de betrokken secretaris-generaal, de betrokken leidend ambtenaar of het betrokken instellingshoofd onmiddellijk en ook schriftelijk, hetzij via dezelfde e-mail op de hoogte brengt. HOOFDSTUK IV. - Financieel statuut Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 17.De loonlast van het personeel van de kabinetten wordt aangerekend op de kabinetsbegroting.

Art. 18.Het salaris van het personeel van de kabinetten wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.

Art. 19.De in dit besluit genoemde bedragen zijn aan 100 % en volgen de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het rijk worden gekoppeld, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982.

De bedragen tegen 100 % worden gekoppeld aan het indexcijfer 138.01 (102.02).

De maandbedragen zijn gelijk aan 1/12 van de jaarbedragen.

Wanneer het maandbedrag niet volledig verschuldigd is wordt het gedeeltelijk uitbetaald overeenkomstig de regeling die in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van toepassing is inzake de betaling van het gedeeltelijk maandsalaris. Afdeling 2. - Stafleden

Art. 20.§ 1. De gedetacheerde en aangestelde stafleden worden gesalarieerd in een salarisschaal die van toepassing is op het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap van de rangen A1 tot en met rang A3. § 2. In afwijking van § 1 kan de Vlaamse regering aan een kabinetschef een salaris gelijk of hoger dan dat van rang A4 toekennen.

Art. 21.Het salaris van de stafleden die gedetacheerd worden vanuit een openbare dienst of het onderwijs moet minstens gelijk zijn aan het salaris in de instelling van herkomst, verhoogd met de volgende bedragen op jaarbasis : 1° staflid met de graad van kabinetschef 412 000 fr.2° staflid met de graad van adjunct-kabinetschef 313 000 fr.3° staflid met de graad van raadgever 280 000 fr. Afdeling 3. - Uitvoerende en aanvullende personeelsleden

Art. 22.Aan het gedetacheerd uitvoerend en aanvullend personeelslid wordt een kabinetstoelage toegekend die het bedrag van 123 000 fr. op jaarbasis niet mag overschrijden.

Art. 23.Het aangesteld uitvoerend en aanvullend personeel krijgt een als salaris geldende kabinetstoelage, die vastgesteld wordt in de salarisschaal die in het organiek stelsel verbonden is aan de met de uitgeoefende functie overeenstemmende graad bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Deze toelage wordt verhoogd met een aanvullende toelage die een bedrag van 123 000 fr. niet mag overschrijden. De bijzondere salarisschaal die eventueel in een overgangsregeling voor het personeel van de ministeries vastgelegd is, mag niet worden toegepast.

De als salaris geldende kabinetstoelage, bedoeld in eerste lid mag vastgesteld worden tussen het minimumsalaris en het maximumsalaris van de toegekende salarisschaal, maar mag niet hoger zijn dan die waarop een ambtenaar met dezelfde leeftijd, met dezelfde graad en met een optimale loopbaan aanspraak kan maken. Alleen in uitzonderlijke gevallen en met voorafgaande toestemming van de minister-president kan een hoger salaris in overweging genomen worden.

Art. 24.In afwijking van artikelen 7 en 23 wordt de directiesecretaris van de Vlaamse minister gesalarieerd in de salarisschalen B111, B112, B113, B211 of B212 die van toepassing zijn op het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Indien de directiesecretaris gedetacheerd is uit een openbare dienst of uit een gesubsidieerde onderwijsinrichting wordt hem onverminderd artikel 22 en onverminderd de aanvullende toelage bedoeld in artikel 23 een aanvullend bedrag toegekend dat aan 100 % berekend overeenstemt met het verschil tussen het salaris in zijn instelling van herkomst en een van de salarisschalen vermeld in het eerste lid. Afdeling 4. - Terugbetaling aan de instelling van herkomst

Art. 25.§ 1. De geldelijke toestand van de personeelsleden van een kabinet die behoren tot een ministerie, een andere openbare dienst of een gesubsidieerde onderwijsinrichting, wordt als volgt geregeld : 1° De gedetacheerde personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden verder gesalarieerd door hun departement van herkomst.Dit salaris wordt door het departement voor de duur van de detachering aangerekend op de kabinetsbegroting. De personeelsleden ontvangen verder hetzij het verschil tussen het salaris in het departement van herkomst en het salaris dat zij op het kabinet in toepassing van artikelen 20 en 21 van dit besluit toegekend krijgen, hetzij de kabinetstoelage, bedoeld in artikel 22 en eventueel het bedrag vermeld in het tweede lid van artikel 24. 2° Voor de gedetacheerde personeelsleden van andere ministeries, openbare diensten of gesubsidieerde onderwijsinrichtingen stort, indien de werkgever ermee instemt de betaling van het salaris voort te zetten, de Vlaamse minister het salaris van het personeelslid, het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en alle toelagen en vergoedingen inherent aan de uitgeoefende functie, alle berekend volgens de bepalingen die in de instelling van herkomst op hem van toepassing zijn, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen aan de dienst van herkomst terug.De personeelsleden ontvangen verder hetzij het verschil tussen het salaris in de instelling van herkomst en het salaris dat zij op het kabinet in toepassing van artikelen 20 en 21 van dit besluit toegekend krijgen, hetzij de kabinetstoelage, bedoeld in artikel 22 en eventueel het bedrag vermeld in het tweede lid van artikel 24. 3° Indien de werkgever van de personeelsleden, genoemd in 2°, de betaling van het salaris stopzet, krijgen de personeelsleden hun salaris in toepassing van artikel 20, 21, 23 en 24 van dit besluit. § 2. De geldelijke toestand van de personeelsleden van een kabinet die niet behoren tot een ministerie, een andere openbare dienst of een gesubsidieerde onderwijsinrichting, wordt als volgt geregeld : 1° Indien de werkgever ermee instemt de betaling van het salaris voort te zetten, ontvangen de personeelsleden hetzij het verschil tussen het salaris in de instelling van herkomst en het salaris dat hen in toepassing van artikel 20 van dit besluit toegekend wordt, hetzij de kabinetstoelage, bedoeld in artikel 22 en eventueel het bedrag vermeld in het tweede lid van artikel 24.De bevoegde Vlaamse minister stort het salaris van het personeelslid, eventueel verhoogd met de werkgeversbijdragen aan de instelling van herkomst terug. 2° Indien de werkgever de betaling van het salaris stopzet, krijgen de personeelsleden hun salaris in toepassing van artikelen 20, 23 en 24 van dit besluit. Afdeling 5. - Vergoedingen en toelagen

Art. 26.De regeling voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap inzake gezinsbijlage, haard- of standplaatstoelage, vakantiegeld, eindejaarstoelage en andere toelagen zijn van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten, met uitzondering van de toelage voor het presteren van overuren en de toelage voor nacht-, zaterdag- en zondagswerk.

Art. 27.§ 1. Aan het aanvullend personeelslid met de functie van chauffeur wordt een maandelijkse forfaitaire toelage voor extra prestaties toegekend van 13 250 fr. § 2. De in § 1 genoemde toelage wordt verhoogd tot 23 100 fr. voor de persoonlijke chauffeur van de Vlaamse minister. De Vlaamse minister kan, volgens verrichte prestaties, de toekenning van dit supplement van 9 850 fr. wijzigen door het te verdelen onder de chauffeurs. § 3. De toelage voor extra prestaties wordt maandelijks en na vervallen termijn uitbetaald. § 4. De toelage voor extra prestaties is niet cumuleerbaar met de in artikel 22 bedoelde toelage, de in artikel 23 bedoelde aanvullende toelage en met andere toelagen voor het presteren van overuren en zaterdag-, zondags- en nachtwerk.

Art. 28.Aan het aanvullend personeelslid met de functie van chauffeur wordt een forfaitaire vergoeding voor verblijfskosten toegekend van 123 000 fr. op jaarbasis.

De vergoeding voor verblijfkosten wordt maandelijks en na vervallen termijn uitbetaald.

De vergoeding voor verblijfkosten is niet cumuleerbaar met de in artikel 29 bedoelde of met andere vergoedingen voor verblijfkosten.

Art. 29.§ 1. De regeling voor reis- en verblijfkosten voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap is van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten, met dien verstande dat de volgende gelijkstellingen worden gehanteerd : 1° kabinetschef en adjunct-kabinetschef : ambtenaren van rang A3 2° raadgever : ambtenaren van rang A1 3° uitvoerend en aanvullend personeel : ambtenaren van niveau B. De gelijkstelling, bedoeld in het eerste lid mag echter niet tot gevolg hebben dat een gedetacheerd personeelslid in een graad gerangschikt wordt die lager is dan zijn graad in de instelling van herkomst. § 2. De kabinetschef mag voor dienstreizen gebruik maken van zijn eigen wagen onder de voorwaarden die in het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap worden bepaald voor de secretarissen-generaal.

Het andere personeelslid mag zijn eigen wagen gebruiken onder de voorwaarden die in het ministerie van de Vlaamse gemeenschap worden bepaald voor de personeelsleden waarmee hij krachtens § 1 gelijkgesteld wordt.

Met uitzondering van het contingent voor de kabinetschef, mag het totaal van de machtigingen voor het gebruik van een persoonlijke wagen 50 000 kilometer per jaar en per kabinet en 9.000 kilometer per jaar en per rechthebbende niet overschreden worden.

Art. 30.De regeling voor het personeel van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap inzake de werkgeversbijdrage in het woon-werkverkeer met het openbaar vervoer is van overeenkomstige toepassing op het personeel van de kabinetten. Voor de kabinetschef en de adjunct-kabinetschef is het supplement voor een abonnement in eerste klasse ten laste van de kabinetsbegroting.

Art. 31.De regeling voor de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap inzake vergoeding voor begrafeniskosten is van toepassing op het personeel van de kabinetten.

Art. 32.§ 1. De Vlaamse minister kan een forfaitaire toelage wegens ontslag toekennen aan personen die, volgens hiernavermelde voorwaarden, functies in een kabinet hebben waargenomen en generlei beroepsinkomen of vervangingsinkomen of rustpensioen genieten. Een overlevingspensioen of een uitkering van het gewaarborgd minimum door een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn wordt niet als een vervangingsinkomen beschouwd. § 2. Deze toelage beloopt : 1° één maand kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode op een kabinet van drie tot zes maanden;2° twee maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van zes maanden tot één jaar;3° drie maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van 1 tot 1 1/2 jaar;4° vier maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van 1 1/2 tot twee jaar;5° maximaal vijf maanden kabinetstoelage voor een ononderbroken activiteitsperiode van twee jaar en meer. § 3. De toelage wegens ontslag wordt in maandelijkse schijven uitbetaald. Om van deze toelage te kunnen genieten dient belanghebbende maandelijks een verklaring op erewoord in te sturen waaruit blijkt dat hij gedurende de betrokken periode generlei beroepsactiviteit uitoefende, of dat hij zich bevindt in één van de voorwaarden, voorzien in § 4. § 4. In afwijking van § 1, kan de Vlaamse minister een forfaitaire toelage wegens ontslag toekennen aan personen die functies in een kabinet hebben waargenomen en uitsluitend titularis zijn van één of meer onvolledige functies of genieten van één of meer pensioenen ten laste van de Schatkist die betrekking hebben op één of meer onvolledige loopbanen of die een werkloosheidsuitkering of een vervangingsinkomen ingevolge ziekte of zwangerschap genieten.

In dit geval wordt de toelage wegens ontslag vastgesteld overeenkomstig § 2, enkel verminderd met de totale som die aan de betrokkene voor de overeenstemmende periode is verschuldigd als : 1° hetzij salaris voor de onvolledige functies, voor zover betrokkene na de datum van het ontslag op het kabinet titularis werd van deze functies, 2° hetzij pensioen voor een onvolledige loopbaan, voor zover het recht op dit pensioen ontstond of door betrokkene werd aangewend na de datum van het ontslag op het kabinet;3° hetzij werkloosheidsuitkering;4° hetzij vervangingsinkomen ingevolge ziekte of zwangerschap. Er wordt voor de toepassing van het tweede lid geen rekening gehouden met het salaris voor onvolledige functies waarvan betrokkene titularis was voor de datum van het ontslag op het kabinet of het pensioen voor een onvolledige loopbaan dat aan betrokkene werd uitbetaald voor de datum van het ontslag op het kabinet. § 5. Voor de vaststelling van de toelage wegens ontslag komen de in het eerste lid van artikel 23 bedoelde aanvullende toelage, de in artikel 26 bepaalde toelage en de in artikel 27 bepaalde vergoeding niet in aanmerking.

Er is geen toelage wegens ontslag verschuldigd aan hen die uit eigen beweging hun ambt neerleggen. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 33.Het besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 1995 tot bepaling van de samenstelling en de werking van de kabinetten van de Vlaamse ministers wordt opgeheven.

Art. 34.Tot 31 december 1999 wordt het salaris van de gedetacheerde personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap aangerekend op de interdepartementale bestaansmiddelen van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 35.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 13 juli 1999, met uitzondering van artikel 17 en 25, § 1, 1° die in werking treden op 1 januari 2000.

Art. 36.De leden van de Vlaamse regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 27 juli 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering en de Vlaamse minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, P. DEWAEL De minister vice-president van de Vlaamse regering en de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden, B. ANCIAUX De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Mevr. V. DUA De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, J. SAUWENS De Vlaamse minister van Economie, Ruimtelijke Ordening en Media, D. VAN MECHELEN

^