gepubliceerd op 17 januari 2002
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs
26 JANUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 55quaterdecies ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, 55octies decies, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, 55vicies, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op artikel 44terdecies, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998, 44quater decies, § 2, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999, 44quinquies decies, § 2, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 17 juli 2000;
Gelet op het protocol nr. 384 van 17 juli 2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op het protocol nr. 159 van 17 juli 2000 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 17 juli 2000, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 oktober 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Omschrijving
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder niet-tertiair onderwijs de centra voor leerlingenbegeleiding, het gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs. HOOFDSTUK II. - Administratieve en geldelijke toestand van de houder van een mandaat in het bevorderingsambt van directeur in een centrum voor leerlingenbegeleiding Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 2.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op : 1° de personeelsleden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs die bij mandaat worden aangesteld in het bevorderingsambt van directeur van een centrum voor leerlingenbegeleiding, ter uitvoering van hoofdstuk Vter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998;2° de personeelsleden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding die bij mandaat worden aangesteld in het bevorderingsambt van directeur van een centrum voor leerlingenbegeleiding, ter uitvoering van hoofdstuk lVter van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 14 juli 1998. Afdeling II. - Administratieve toestand
Art. 3.§ 1. De personeelsleden, bedoeld in artikel 2, die vast benoemd zijn of tot de proeftijd zijn toegelaten in een ambt in het niet-tertiair onderwijs en dit ambt als hoofdambt uitoefenen, krijgen een verlof om het mandaat van directeur uit te oefenen. § 2. Het schoolbestuur of het bestuur dat of de inrichtende macht die het personeelslid vast benoemd heeft, kent het verlof, bedoeld in § 1, toe.
Het verlof wordt verleend voor de volledige opdracht waarvoor het personeelslid vast benoemd is.
Het verlof eindigt op het ogenblik dat het mandaat eindigt. § 3. Het verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Onverminderd afdeling III van dit hoofdstuk, heeft het personeelslid tijdens het verlof geen recht op salaris of salaristoelage voor de prestaties waarvoor het verlof wordt toegekend.
Art. 4.De houder van een mandaat in het bevorderingsambt van directeur kan elke vorm van verlof, terbeschikkingstelling, afwezigheid of non-activiteit verkrijgen indien hij voldoet aan alle voorwaarden die op die vlakken gelden. Afdeling III. - Geldelijke toestand
Art. 5.§ 1. In deze afdeling wordt onder salaris of jaarsalaris respectievelijk ook salaristoelage of jaarsalaristoelage verstaan. § 2. Het jaarsalaris à 100 % van de houder van een mandaat in het bevorderingsambt van directeur voor een personeelslid, bedoeld in artikel 2, is telkens het jaarsalaris à 100 %, vastgesteld in de salarisschaal van het ambt van directeur, overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse regering van 13 oktober 2000 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen en de weddenschalen van de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding. § 3. De mandaathouder die vast benoemd is of tot de proeftijd is toegelaten in een ambt in het niet-tertiair onderwijs ontvangt voor het gepondereerd volume van de opdracht waarvoor hij vast benoemd is of tot de proeftijd is toegelaten een salaris dat als vast benoemde wordt uitgekeerd. Voor het resterende gedeelte van de opdracht als mandaathouder ontvangt het personeelslid een salaris zoals een tijdelijk personeelslid.
De andere mandaathouders ontvangen het salaris dat aan een tijdelijk personeelslid wordt uitgekeerd. § 4. Het personeelslid ontvangt het salaris vanaf de dag waarop hij het mandaat effectief opneemt.
Het personeelslid behoudt het salaris gedurende de vakantieperioden, bedoeld in artikelen 80 en 81 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding voorzover die vallen binnen de periode van de toewijzing als mandaathouder. § 5. De geldelijke toestand van de houder van een mandaat in het bevorderingsambt van directeur, bedoeld in artikel 4, wordt geregeld overeenkomstig de specifieke voorschriften van het verlof de terbeschikkingstelling, de afwezigheid of de non-activiteit. HOOFDSTUK III. - Toelage toegekend aan sommige mandaathouders Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 6.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op : 1° de directeurs aan wie het mandaat van algemeen directeur wordt toegewezen of die belast worden met het waarnemen van de functie van algemeen directeur ter uitvoering van : a) hoofdstuk Vquater van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999;b) hoofdstuk IVquater van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999;2° de directeurs die worden belast met het mandaat van coördinerend directeur ter uitvoering van : a) hoofdstuk Vquinquies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999;b) hoofdstuk IVquinquies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, ingevoegd bij het decreet van 18 mei 1999. Afdeling II. - Coördinerend directeur
Art. 7.De grootte van de toelage die moet worden toegekend aan de directeur die belast is met het mandaat van coördinerend directeur, bedoeld in artikel 55vicies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, wordt à 100 % vastgesteld op een jaarbedrag van 200 000 frank.
Art. 8.De grootte van de toelage die moet worden toegekend aan de directeur die belast is met het mandaat van coördinerend directeur, bedoeld in artikel 44quinquies decies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, wordt à 100 % vastgesteld op een jaarbedrag van 280 000 frank. Afdeling III. - Algemeen directeur
Art. 9.De grootte van de toelage die moet worden toegekend aan de directeur die voorlopig de functie van algemeen directeur waarneemt of het mandaat van algemeen directeur uitoefent, bedoeld respectievelijk in artikel 55septies decies, § 3 en 55octies decies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, wordt à 100 % vastgesteld op een jaarbedrag van 280 000 frank.
Art. 10.De grootte van de toelage die moet worden toegekend aan de directeur die belast is met het mandaat van algemeen directeur, bedoeld in artikel 44quater decies van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, wordt à 100 % vastgesteld op een jaarbedrag van 200 000 frank. Afdeling IV. - Algemene bepalingen
Art. 11.§ 1. De coördinerend directeur en de algemeen directeur ontvangen de toelage vanaf de dag waarop zij effectief het mandaat uitoefenen.
Het personeelslid behoudt de toelage gedurende de herfstvakantie, de kerstvakantie, de krokusvakantie, de paasvakantie, de zomervakantie en andere verlofdagen voor zover die vallen binnen de periode van de aanstelling voor het bedoelde mandaat.
Eenzelfde persoon kan de toelage van algemeen directeur en van coördinerend directeur, vermeld in dit hoofdstuk, niet cumuleren. § 2. Het maandbedrag van de toelage is gelijk aan een twaalfde van het jaarbedrag. Als de toelage niet voor de volledige maand verschuldigd is, wordt ze in dertigste verdeeld, overeenkomstig de regels voor de uitbetaling van het salaris. § 3. De toelage wordt maandelijks uitbetaald, na het vervallen van de termijn en op dezelfde wijze als het salaris.
Art. 12.Het jaarbedrag van de toelage schommelt met het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het bedrag wordt aan het spilindexcijfer 138.01 gekoppeld. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 13.§ 1. Vanaf 1 januari 2002 is in de plaats van het bedrag van 200 000 frank, vermeld in artikelen 7 en 10 van het bedrag van 4.957,87 euro van toepassing. § 2. Vanaf 1 januari 2002 is in de plaats van het bedrag van 280 000 frank, vermeld in artikelen 8 en 9 het bedrag van 6.941,01 euro van toepassing.
Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999.
Hoofdstuk II van dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2001.
Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 januari 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN