Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 25 mei 1999
gepubliceerd op 23 juli 1999

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035915
pub.
23/07/1999
prom.
25/05/1999
ELI
eli/besluit/1999/05/25/1999035915/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

25 MEI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 77, eerste lid;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 51, eerste lid;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 20 juli 1998;

Gelet op het protocol nr. 307 van 6 oktober 1998 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 85 van 6 oktober 1998 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het Overkoepelend onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 23 februari 1999, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 22 april 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Aan artikel 10, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt : « 3° voor de leden van het ondersteunend personeel, met uitzondering van het ambt van administratief medewerker. »

Art. 2.Aan artikel 11 van hetzelfde besluit, waarvan de bestaande tekst § 1 zal vormen, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 2. In afwijking van artikel 10, § 1, wordt de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 12, § 3, van dit besluit en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof verder wenst te onderbreken. »

Art. 3.Aan artikel 12 van hetzelfde besluit wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3. In afwijking van artikel 10, § 1 en 2, hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig te onderbreken om voor hun kind te zorgen.

Deze onderbreking van de beroepsloopbaan, ouderschapsverlof genoemd, moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van drie maanden.

De personeelsleden hebben recht op dit ouderschapsverlof binnen de periode die aanvangt bij de geboorte van hun kind en die eindigt als het kind vier jaar wordt. Deze leeftijd wordt op acht jaar gebracht wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Wanneer zij een kind adopteren, hebben de personeelsleden recht op dit ouderschapsverlof, binnen een periode van vier jaar die aanvangt bij de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister in de gemeente waar zij hun verblijfplaats hebben.

Vangt de periode bedoeld in het vierde lid aan nadat het kind vier jaar geworden is, dan kan het ouderschapsverlof worden genomen binnen een periode die eindigt als het kind acht jaar wordt.

Vangt de periode bedoeld in het vierde lid aan vóór het kind vier jaar is, dan kan het ouderschapsverlof worden genomen binnen een periode die eindigt als het kind acht jaar is als het voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.

Voor tijdelijke personeelsleden die ouderschapsverlof nemen, eindigt dit verlof in ieder geval als hun aanstelling eindigt. »

Art. 4.Aan artikel 14 van hetzelfde besluit wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om voor zijn kind te zorgen in het kader van ouderschapsverlof, deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij tewerkgesteld is.

Bij deze mededeling moeten de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof worden vermeld.

Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik dat het ouderschapsverlof ingaat, naar gelang van het geval, volgende stavingsdocumenten : 1° een uittreksel uit de geboorteakte van het kind;2° een attest waaruit de adoptie blijkt. Bij de in het derde lid, 1° en 2°, vermelde documenten moet steeds een uittreksel uit het bevolkings- of vreemdelingenregister worden gevoegd, waaruit de samenstelling van het gezin blijkt. »

Art. 5.Aan artikel 15, § 3, van hetzelfde besluit worden de volgende woorden toegevoegd : « evenmin als voor het opnemen van ouderschapsverlof zoals bedoeld in artikel 12, § 3. »

Art. 6.In artikel 17, § 5, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « in artikel 12, §§ 1 en 2 » vervangen door de woorden « in artikel 12, § 1, 2 en 3. »

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1998.

Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 25 mei 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS

^