Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 21 september 2007
gepubliceerd op 29 oktober 2007

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

bron
vlaamse overheid
numac
2007036859
pub.
29/10/2007
prom.
21/09/2007
ELI
eli/besluit/2007/09/21/2007036859/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 SEPTEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 77, eerste lid;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, inzonderheid op artikel 51, eerste lid;

Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 68;

Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 21;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1996, 8 augustus 1997, 4 juni 1999, 15 juni 2005 en 20 juli 2005;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 mei 1999 en 7 september 2001;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 mei 2007, Gelet op protocol nr. 626 van 22 juni 2007 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op protocol nr. 391 van 22 juni 2007 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het advies 43.46/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 september 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In het opschrift van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra worden de woorden « psycho-medisch-sociale centra » vervangen door de woorden « centra voor leerlingenbegeleiding ».

Art. 2.In artikel 4, § 1, 10, § 1 en artikel 15, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden « psycho-medisch-sociale centra » telkens vervangen door de woorden « centra voor leerlingenbegeleiding ».

Art. 3.Artikel 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° de personeelsleden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;2° de personeelsleden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;3° de leden van de inspectie voor het onderwijs, georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;4° de leden van de inspectie voor de centra voor leerlingenbegeleiding, georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;5° de personeelsleden van de dienst voor onderwijsontwikkeling, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;6° de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, bedoeld in artikel 88 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;7° de personeelsleden, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.»

Art. 4.Aan artikel 2 van hetzelfde besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, eveneens in aanmerking genomen. »

Art. 5.Aan artikel 3 van hetzelfde besluit worden een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zijn niet van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die hun loopbaan wensen te onderbreken overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 2, § 3 en § 4.

Voor tijdelijke personeelsleden eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als de aanstelling eindigt. »

Art. 6.Aan artikel 5 van hetzelfde besluit wordt een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, wordt het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, eveneens in aanmerking genomen.

Als het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van betrekking op het ogenblik dat het een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgt, worden voor de loopbaanonderbreking eerst die prestatie-eenheden in aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is. »

Art. 7.Aan artikel 6 van hetzelfde besluit wordt een tweede en derde lid toegevoegd, die luiden als volgt : « De voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, zijn niet van toepassing op de tijdelijke personeelsleden die hun loopbaan wensen te onderbreken overeenkomstig de bepalingen van artikel 12, § 2, § 3 en § 4.

Voor tijdelijke personeelsleden eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als de aanstelling eindigt. »

Art. 8.In artikel 8, § 1 van hetzelfde besluit worden de woorden « tot uiterlijk 31 augustus van het school- of dienstjaar waarin de betrokkenen de leeftijd van zestig jaar bereiken » vervangen door de woorden « tot aan de vooravond van hun pensionering ».

Art. 9.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 9.Voor het bepalen van het aantal prestatie-eenheden, vermeld in artikel 2, 3, 5, 6 en 8, worden eveneens als prestatie-eenheden beschouwd : 1° de prestaties, verstrekt door personeelsleden met verlof wegens bijzondere opdracht of verlof wegens opdracht, vermeld in artikel 51quater, § 2 en § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en artikel 77quater, § 2 en § 3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;2° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof wegens vakbondsopdracht, vermeld in artikel 17 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel; 3° de prestaties, verstrekt in het kader van de begeleiding en ondersteuning van de scholen en de centra voor leerlingenbegeleiding bij de implementatie van het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen I, vermeld in artikel VI.21 van dit decreet; 4° de prestaties, verstrekt ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991 betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen;5° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking van de Koning gestelde personeelsleden van de Rijksdiensten;6° de prestaties, verstrekt door personeelsleden in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995 betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie en een cel algemeen beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;7° de prestaties, verstrekt door personeelsleden als medewerker, door een regeringslid ter beschikking gesteld van zijn voorganger, vermeld in artikel 8, derde lid, van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te maken van een kabinet van een lid van een regering of van een college van een gemeenschap of een gewest;8° de prestaties, verstrekt door een personeelslid ter ondersteuning van het college van commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, vermeld in artikel 245, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;9° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof vermeld in artikel 166, § 1, van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997;10° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 53 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;11° de prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 156 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;12° de prestaties, verstrekt door personeelsleden belast met een opdracht aan een hogeschool, vermeld in artikel 2, 39°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.De ambten, uitgeoefend in de hogescholen worden steeds beschouwd als hoofdambt. »

Art. 10.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 10.§ 1. De volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan wordt toegestaan voor een periode die begint op 1 september of 1 oktober van het school- of dienstjaar en eindigt op 31 augustus van hetzelfde school- of dienstjaar voor alle personeelsleden bedoeld in artikel 1, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in § 2 van dit artikel. § 2. De volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan wordt toegestaan voor periodes van ten minste zes maanden en van ten hoogste één jaar voor : 1° de leden van het administratief personeel;2° de leden van het statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;3° de administratief medewerker van het ondersteunend personeel;4° de administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend personeel. Deze periodes dienen steeds aan te vangen op de eerste dag van de maand. § 3. In afwijking van § 1 eindigt de onderbreking van de beroepsloopbaan eveneens wanneer de volledige of de gedeeltelijke loopbaanonderbreking de maximumduur van 72 maanden heeft bereikt.

Art. 11.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 11.§ 1. In afwijking van artikel 10, § 1, wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het bevallingsverlof, toegestaan door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of na een periode van verlof wegens moederschapsbescherming of bedreiging door een beroepsziekte, toegestaan door artikel 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971, en die eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar voor de personeelsleden, vermeld in artikel 10, § 1, die op 1 september of op 1 oktober van het school- of dienstjaar, of op beide data, met bevallingsverlof, met verlof wegens moederschapsbescherming of met verlof wegens bedreiging door een beroepsziekte zijn. § 2. In afwijking van artikel 10, § 1, wordt de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het volledig ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 12, § 3, van dit besluit en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het volledig ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof verder wenst te onderbreken. § 3. In afwijking van artikel 10, § 1, wordt de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het gedeeltelijk ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 12, § 3, van dit besluit en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het gedeeltelijk ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof verder wenst te onderbreken. § 4. In afwijking van artikel 10, § 1 en § 2, wordt de onderbreking van de beroepsloopbaan beëindigd op het ogenblik dat het personeelslid het recht doet gelden op een onderbreking van de beroepsloopbaan zoals vermeld in artikel 12, § 2, § 3 en § 4 van dit besluit, op voorwaarde dat : 1° het personeelslid, vermeld in artikel 10, § 1, bij aanvang van één van deze onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande onderbreking van de beroepsloopbaan op dezelfde wijze wenst verder te zetten tot 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar;2° het personeelslid, vermeld in artikel 10, § 2, bij aanvang van één van deze onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande onderbreking van de beroepsloopbaan op dezelfde wijze wenst verder te zetten voor het nog resterend gedeelte van de oorspronkelijk aangevraagde periode van loopbaanonderbreking. Deze periodes van loopbaanonderbreking moeten onmiddellijk op elkaar aansluiten. In dat geval wordt afgeweken van de ingangsdatum zoals bepaald in artikel 10, § 1 en § 2 van dit besluit. § 5. Het ziekteverlof, het bevallingsverlof, de afwezigheid wegens arbeidsongeval, wegens ongeval op weg naar en van het werk, wegens beroepsziekte, de terbeschikkingstelling wegens ziekte, de afwezigheid wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het verlof wegens moederschapsbescherming, maken geen einde aan de loopbaanonderbreking. »

Art. 12.In artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 3 worden de eerste twee leden vervangen door wat volgt : « In afwijking van artikel 10, § 1 en § 2, hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken om voor hun kind te zorgen.Die onderbreking van de beroepsloopbaan wordt ouderschapsverlof genoemd.

De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van maximum drie maanden. De gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van maximum zes maanden. » 2° er wordt een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 4.In afwijking van artikel 10, § 1 en § 2, hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een familielid tot de tweede graad of aan een gezinslid dat lijdt aan een zware ziekte.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid, en onder familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel.

Voor tijdelijke personeelsleden die de beroepsloopbaan onderbreken voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid, eindigt dat verlof in ieder geval als hun aanstelling eindigt.

De onderbrekingsperiodes voor een volledige of een gedeeltelijke loopbaanonderbreking kunnen alleen opgenomen worden met periodes van minimaal één en maximaal drie maanden, al dan niet aaneensluitend, tot een maximumperiode van 12 maanden per patiënt voor een volledige loopbaanonderbreking of 24 maanden per patiënt voor een gedeeltelijke loopbaanonderbreking. »

Art. 13.Artikel 13 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 13.Elke onderbreking van de beroepsloopbaan eindigt uiterlijk op de vooravond van de pensionering. »

Art. 14.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt : « Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken, dient daartoe een aanvraag in bij de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling, die hun aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering.Bij de aanvraag vermeldt het personeelslid de datum waarop hij wenst dat de volledige of gedeeltelijke onderbreking van zijn loopbaan zou aanvangen en de duur ervan. » 2° § 3, eerste lid, eerste zin, wordt vervangen door wat volgt : « Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken voor het verstrekken van palliatieve verzorging, deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling, die dit meedelen aan de Vlaamse Regering.» 3° § 4, eerste lid, eerste zin, wordt vervangen door wat volgt : « Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om voor zijn kind te zorgen in het kader van ouderschapsverlof, deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling, die dit meedelen aan de Vlaamse Regering.» 4° er wordt een § 5 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 5.Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken voor de verzorging van een zwaar ziek gezinslid of zwaar ziek familielid deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, met uitzondering van de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling, die dit meedelen aan de Vlaamse Regering. Hij voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.

De onderbreking van de beroepsloopbaan voor de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid begint de eerste dag van de week die volgt op de week waarin voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord van de inrichtende macht of van de Vlaamse Regering voor de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling.

Ingeval het personeelslid wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode, dient het opnieuw een doktersattest in te dienen. »

Art. 15.In artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « § 1.De onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden toegestaan als er een kandidaat-vervanger is die gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs;2° voldoen aan de eisen van het opvoedingsproject van de inrichtende macht of het schoolbestuur.»; 2° in § 1, tweede lid, worden de woorden « in het eerste lid, 2°, » vervangen door de woorden « in het eerste lid, 1°, »;3° § 3 wordt vervangen door wat volgt : « § 3.De toekenning van de onderbreking van de beroepsloopbaan vermeld in artikel 12, § 2, § 3 en § 4, kan niet geweigerd worden op basis van de bepalingen vermeld in § 1 en § 2. »

Art. 16.In artikel 16 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid vervangen door wat volgt : « Voor het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid zijn beroepsloopbaan onderbreekt, krijgt het noch een salaris of salaristoelage noch een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Het personeelslid krijgt wel een onderbrekingsuitkering overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991. »

Art. 17.In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen door wat volgt : « Deze opzegging moet worden gericht aan de Vlaamse minister bevoegd voor het Onderwijs, door tussenkomst en met akkoord van de inrichtende macht » Voor de personeelsleden van de inspectie en van de dienst voor onderwijsontwikkeling wordt deze opzegging via hiërarchische weg gericht aan de Vlaamse Regering.» 2° in § 2 worden de woorden « in artikel 11, 1° en 2° » vervangen door de woorden « in artikel 11, § 1, § 2, § 3 en § 4 »;3° in § 5 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt : « De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun loopbaanonderbreking onderbreken overeenkomstig artikel 12, § 1, § 2, § 3 en § 4.» 4° in § 5, tweede lid, wordt tussen de woorden « verstrekken van palliatieve verzorging », en de woorden « kan evenwel » de woorden « of voor medische bijstand » ingevoegd.

Art. 18.Artikel 18 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2007, met uitzondering van artikel 12, 1°, tweede lid, eerste zin, en artikel 15, 1°, die, onverminderd de krachtens artikel 146 van de Grondwet door de wet georganiseerde rechtsbescherming, uitwerking hebben op 1 september 2002.

Art. 20.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 21 september 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^