Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 december 1997
gepubliceerd op 19 februari 1998

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035204
pub.
19/02/1998
prom.
16/12/1997
ELI
eli/besluit/1997/12/16/1998035204/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 DECEMBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 77, eerste lid;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 51, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 20 augustus 1996 en 8 augustus 1997;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 26 juni 1997;

Gelet op het protocol nr. 277 van 23 september 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 59 van 23 september 1997 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in het Overkoepelend onderhandelingscomité bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 30 september 1997, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 30 oktober 1997, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° de personeelsleden bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten;2° de personeelsleden bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra. HOOFDSTUK II. - Volledige loopbaanonderbreking

Art. 2.De in artikel 1 genoemde personeelsleden die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun loopbaan volledig onderbreken op voorwaarde dat zij : 1° een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;2° belast zijn met een of meer betrekkingen die samen ten minste de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties.

Art. 3.De in artikel 1 genoemde personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan volledig onderbreken op voorwaarde dat zij aangesteld zijn : 1° in een of meer betrekkingen die voor hun geheel niet vatbaar zijn voor reaffectatie of wedertewerkstelling;2° voor een volledig schooljaar in een of meer vacante of niet-vacante betrekkingen;3° in een ambt dat beschouwd wordt als hoofdambt;4° in een of meer betrekkingen die samen ten minste de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties.

Art. 4.§ 1. De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan omvat al de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten die het personeelslid uitoefent in het onderwijs en in de psycho-medisch-sociale centra en die als hoofdambt beschouwd worden. § 2. De totale duur van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan mag voor de ganse loopbaan niet meer dan 72 maanden bedragen. HOOFDSTUK III. - Gedeeltelijke loopbaanonderbreking

Art. 5.De in artikel 1 genoemde personeelsleden die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken op voorwaarde dat zij : 1° een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;2° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties.De nog te verrichten prestaties moeten steeds worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.

Art. 6.De in artikel 1 genoemde personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken op voorwaarde dat zij : 1° aangesteld zijn in een of meer betrekkingen die voor hun geheel niet vatbaar zijn voor reaffectatie of wedertewerkstelling;2° aangesteld zijn voor een volledig schooljaar in een of meer vacante of niet-vacante betrekkingen;3° aangesteld zijn in een ambt dat beschouwd wordt als hoofdambt;4° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties.De nog te verrichten prestaties moeten steeds worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.

Art. 7.Onverminderd artikel 8 mag de totale duur van de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan voor de ganse loopbaan niet meer dan 72 maanden bedragen.

Art. 8.§ 1. De in artikel 5 genoemde personeelsleden kunnen vanaf 1 september of 1 oktober volgend op het bereiken van de leeftijd van vijftig jaar tot uiterlijk 31 augustus van het school- of dienstjaar waarin de betrokkenen de leeftijd van zestig jaar bereiken, een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen.

De betrokken personeelsleden moeten vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, zowel voor de prestatie-eenheden waarvoor zij de gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen, als voor de prestatie-eenheden die zij blijven uitoefenen. § 2. De personeelsleden die de gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in § 1 krijgen en die tijdens vermelde periode hun ambt opnieuw volledig opnemen, behouden de onderbrekingsuitkeringen die hun werden uitbetaald op grond van artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.

De personeelsleden genoemd in het eerste lid, kunnen niet opnieuw het voordeel krijgen van § 1 en van voormeld artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991. HOOFDSTUK IV. - Gemeenschappelijke bepalingen

Art. 9.Voor het bepalen van het aantal prestatie-eenheden bedoeld in de artikelen 2, 3, 5, 6 en 8, wordt eveneens rekening gehouden met de prestaties verstrekt in instellingen voor hoger onderwijs, genoemd in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

Voor het bepalen van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, worden de ambten uitgeoefend in de voornoemde instellingen voor hoger onderwijs steeds beschouwd als hoofdambt.

Art. 10.§ 1. De volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan wordt toegestaan voor een periode die begint op 1 september of 1 oktober van het school- of dienstjaar en eindigt op 31 augustus van hetzelfde school- of dienstjaar : 1° voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend, het opvoedend hulp- en het paramedisch personeel, het medisch, psychologisch, orthopedagogisch en sociaal personeel;2° voor het technisch personeel van de psycho-medisch-sociale centra. § 2. Voor de andere personeelsleden dan diegenen vermeld in § 1, wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor periodes van ten minste zes maanden en van ten hoogste één jaar.

Deze periodes dienen steeds aan te vangen op de eerste dag van de maand.

Art. 11.In afwijking van artikel 10, § 1, wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan : 1° voor een periode die begint de dag van de reaffectatie of de wedertewerkstelling en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar voor de in artikel 10, § 1, genoemde personeelsleden die op 1 september of op 1 oktober van het school- of dienstjaar, of op beide data, ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, maar vóór 1 september hebben meegedeeld dat zij hun beroepsloopbaan wensen te onderbreken;2° voor een periode die begint de dag na het einde van het bevallingsverlof toegestaan door artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar voor de in artikel 10, § 1, genoemde personeelsleden die op 1 september of op 1 oktober van het school- of dienstjaar, of op beide data, met bevallingsverlof zijn.

Art. 12.§ 1. In afwijking van artikel 10, §§ 1 en 2, wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor de periode voor het volgen van een beroepsopleiding.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder beroepsopleiding verstaan : 1° de beroepsopleiding zoals bepaald door het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding en georganiseerd door de in datzelfde besluit, Titel III, Hoofdstuk II vermelde centra;2° elke andere vorm van onderwijs en opleiding georganiseerd, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse overheid, waarvan het programma tenminste 120 uur op jaarbasis omvat. § 2. In afwijking van artikel 10, §§ 1 en 2, hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor een periode van een maand, eventueel verlengbaar met één maand, voor het verstrekken van palliatieve verzorging aan een persoon krachtens de bepalingen van de artikelen 100bis en 102bis van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder palliatieve verzorging elke vorm van bijstand verstaan en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.

Art. 13.Elke onderbreking van de beroepsloopbaan eindigt uiterlijk op 31 augustus van het school- of dienstjaar waarin het personeelslid van wie de loopbaanonderbreking loopt de leeftijd van zestig jaar bereikt.

Art. 14.§ 1. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken, dient daartoe een aanvraag in bij de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met vermelding van de datum waarop hij wenst dat de volledige of de gedeeltelijke onderbreking van zijn loopbaan zou aanvangen en de duur ervan.

De inrichtende macht dient haar principiële beslissing mee te delen aan het personeelslid binnen vijftien kalenderdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.

Het invullen en overhandigen van het formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 geldt als definitieve toestemming. § 2. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om een beroepsopleiding te volgen, voegt bij zijn aanvraag een attest van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB), de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling (BGDA), de onderwijs- of vormingsinstelling waaruit de inschrijving voor, de aanvangsdatum, de duur en het aantal lesuren van de beroepsopleiding blijken. § 3. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken voor het verstrekken van palliatieve verzorging, deelt dit mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is. Hij voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging nodig heeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verstrekken, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt vermeld.

De onderbreking van de beroepsloopbaan voor het verstrekken van palliatieve verzorging begint de eerste dag van de week die volgt op de week waarin voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord van de inrichtende macht.

Ingeval het personeelslid wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met één maand, dient het opnieuw een doktersattest in te dienen. Een personeelslid kan maximum twee attesten indienen voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.

De inrichtende macht vult het formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 in en overhandigt het aan het personeelslid.

Art. 15.§ 1. De onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden toegestaan als er een kandidaat-vervanger is die gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking of volledig uitkeringsgerechtigde werkloze of gelijkgestelde zijn;2° in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs;3° voldoen aan de eisen van het opvoedingsproject van de inrichtende macht. De inrichtende macht mag nagaan of de kandidaat-vervanger de eventueel vereiste nuttige ervaring heeft voor het in het eerste lid, 2°, genoemde bekwaamheidsbewijs. Het onderzoek daartoe dient te gebeuren op dezelfde wijze als door de inrichtende macht gevolgd wordt bij de aanwerving van een personeelslid op grond van de bepalingen van de hierna volgende decreten : 1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra. § 2. De bepalingen van § 1 gelden voor een periode van zes jaar onderbreking van de beroepsloopbaan, ongeacht of de loopbaan volledig of gedeeltelijk onderbroken wordt.

De bepalingen van § 1 gelden eveneens voor de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelsleden voor de volledige periode van de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan vanaf 1 september of 1 oktober volgend op het bereiken van de leeftijd van vijftig jaar.

In geval van weigering moet de inrichtende macht haar weigering schriftelijk motiveren en uiterlijk zeven kalenderdagen vóór de aanvang van de loopbaanonderbreking meedelen zowel aan het personeelslid dat de loopbaanonderbreking aanvraagt, als aan de kandidaat-vervanger. § 3. De bepalingen van de §§ 1 en 2 gelden niet voor de onderbreking van de beroepsloopbaan voor het verstrekken van palliatieve verzorging, zoals bedoeld in artikel 12, § 2.

Art. 16.Tijdens de onderbreking van zijn beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.

Voor de prestaties waarvoor het personeelslid zijn beroepsloopbaan onderbreekt, krijgt het geen wedde(toelage); hij krijgt wel een onderbrekingsuitkering overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991.

Art. 17.§ 1. Om uitzonderlijke familiale redenen en mits een opzegging van één maand, kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft, van de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of van zijn gemachtigde de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan is verstreken.

Deze opzegging moet worden gericht aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs : 1° door tussenkomst en met akkoord van de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs voor de onder deze raad ressorterende instellingen en centra;2° door tussenkomst en met akkoord van de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs en in de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra. § 2. De personeelsleden genoemd in artikel 10, § 1, en in artikel 11, 1° en 2°, kunnen in geen geval hun ambt weer opnemen of opnieuw volledig uitoefenen na 1 mei van het school- of dienstjaar. § 3. Behoudens de toepassing van de §§ 1 en 2, kunnen de in artikel 8 genoemde personeelsleden hun ambt slechts opnieuw volledig uitoefenen met ingang van 1 september. Ze moeten hun voornemen meedelen aan de inrichtende macht vóór 1 mei. § 4. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs of zijn gemachtigde brengt, binnen vijftien dagen na de beslissing, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op de hoogte van de datum waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn loopbaanonderbreking. § 5. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun loopbaan onderbreken om de redenen bedoeld in artikel 12, §§ 1 en 2.

Het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft voor het verstrekken van palliatieve verzorging, kan evenwel, na het overlijden van de persoon die de verzorging genoot, van de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan verstreken is.

Art. 18.Een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt, wordt vervangen door een personeelslid dat ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van betrekking volgens de geldende reglementaire bepalingen inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en wedertewerkstelling.

Bij ontstentenis van personeelsleden zoals bedoeld in het eerste lid, wordt het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt, vervangen door een uitkeringsgerechtigde volledig werkloze die uitkeringen geniet voor alle dagen van de week, of door een van de personen die, in uitvoering van de artikelen 100, vierde lid, en 102, § 1, derde lid, van de wet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, voor de toepassing van deze bepalingen ermee gelijkgesteld is.

Art. 19.Elke wijziging inzake vervanging dient door de in artikel 17, § 1, tweede lid, vermelde overheid meegedeeld te worden aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, met vermelding van de datum van mededeling ervan aan het bevoegde Gewestelijke Werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.

Art. 20.§ 1. Als bij beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau het recht op uitkeringen wordt ontzegd aan een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, dient de in artikel 17, § 1, tweede lid, vermelde overheid dit onverwijld mee te delen aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, met vermelding van de datum waarop de beslissing ingaat. § 2. Gedurende de periode(n) waarin het personeelslid, op grond van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, kan het evenmin verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan krijgen.

In afwijking van het eerste lid kan wel verlof voor volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan worden toegekend aan het personeelslid dat rechthebbende is op een overlevingspensioen en op grond van artikel 6 van voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 een loopbaanonderbreking zonder onderbrekingsuitkering krijgt. § 3. Het verlof van een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt, behoudens als hij zich bevindt in de toestand bedoeld in § 2, tweede lid, met ingang van de datum van de beslissing waarbij op grond van voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 hem het recht op onderbrekingsuitkering wordt ontzegd, ambtshalve omgezet in : 1° afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid bij gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan;2° terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden bij volledige onderbreking van de beroepsloopbaan. In dit geval mag de duur overschreden worden van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die terzake op hem van toepassing zijn. Deze terbeschikkingstelling eindigt alleszins bij het verstrijken van de lopende periode waarvoor een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan was aangevraagd. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 21.Het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt opgeheven, wat de instellingen en de personeelsleden betreft, waarop dit besluit van toepassing is.

Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1997, met uitzondering van : 1° de artikelen 12, 14, §§ 2 en 3 en artikel 17, § 5 die uitwerking hebben met ingang van 15 juni 1995;2° de artikelen 4, § 2 en 7, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1996;3° de artikelen 3, 4, § 1, 6, 8, 9, 13 en 15, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1997.

Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel,16 december 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

^