gepubliceerd op 07 september 2002
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool
24 MEI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 68 en 70;
Gelet op het decreet van 9 juni 1998 betreffende de Hogere Zeevaartschool, inzonderheid op artikel 6;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 16 december 1997;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 27 november 2000;
Gelet op het protocol nr. 390 van 13 juli 2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 13 juli 2001, betreffende de aanvraag om advies van de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies 32.071/1 van de Raad van State, gegeven op 18 oktober 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaams minister van Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Tenzij anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de tijdelijke en de benoemde personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool, die behoren tot de categorieën van het onderwijzend, het bestuurs- en onderwijzend of van het administratief en technisch personeel.
Dit besluit is eveneens van toepassing op de personeelsleden : - die hun ambt op persoonlijke titel hebben behouden met toepassing van de artikelen 326bis , 333, 334, § 1 en 335, § 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, - bedoeld in artikel 182, § 1, punten 1 tot en met 3 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, die benoemd waren aan een hogeschool. HOOFDSTUK II. - Onderbreking van de beroepsloopbaan Afdeling 1. - Algemene bepalingen betreffende de volledige en de
gedeeltelijke loopbaanonderbreking
Art. 2.De benoemde personeelsleden, die belast zijn met ten minste een halftijdse opdracht, mogen hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk onderbreken.
In geval van een gedeeltelijke loopbaanonderbreking moet het personeelslid een halftijdse opdracht aan de hogeschool of meerdere hogescholen of andere onderwijsinstellingen blijven vervullen. De nog te verrichten prestaties moeten steeds worden afgerond naar de hogere eenheid.
Art. 3.De tijdelijke personeelsleden mogen hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk onderbreken op voorwaarde dat zij : 1° voor het academiejaar voorafgaand aan de loopbaanonderbreking een aanstelling hebben gekregen voor het hele academiejaar in een vacante of niet vacante betrekking;2° bij de aanvang van het academiejaar van de loopbaanonderbreking weer voor een volledig academiejaar worden aangesteld; 3° aangesteld zijn voor ten minste een halftijdse opdracht.; 4° in het geval van gedeeltelijke loopbaanonderbreking een halftijdse opdracht aan de hogeschool of meerdere hogescholen of andere onderwijsinstellingen blijven vervullen.De nog te verrichten prestaties moeten steeds worden afgerond naar de hogere eenheid.
Voor tijdelijke personeelsleden die loopbaanonderbreking nemen, eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als hun aanstelling eindigt.
Art. 4.De totale duur van de volledige en de gedeeltelijke loopbaanonderbreking mag voor de ganse loopbaan niet meer dan 72 maanden bedragen.
Art. 5.Binnen de perken gesteld bij het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van de onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint op 1 september, op 1 oktober of 1 november begint en respectievelijk eindigt op 31 augustus, 30 september of 31 oktober van hetzelfde academiejaar.
In afwijking van het eerste lid wordt voor de personeelsleden die op 1 september en/of op 1 oktober of 1 november met bevallingsverlof zijn, de onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het bevallingsverlof en eindigt de laatste dag van het lopende academiejaar.
In afwijking van het eerste lid wordt de onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het ouderschapsverlof toegestaan op grond van artikel 13 van dit besluit en eindigt de laatste dag van het lopende academiejaar, op voorwaarde dat het personeelslid bij de aanvang van het ouderschapsverlof heeft meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof verder wenst te onderbreken.
In afwijking van het eerste lid behouden de leden van het administratief en technisch personeel en de personeelsleden bedoeld in artikel 333 § 1 en artikel 335 § 2 van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit genieten van een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, de regelgeving van artikel 3 § 1, b) van het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra.
Art. 6.Elke onderbreking van de beroepsloopbaan eindigt uiterlijk op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid dat de loopbaanonderbreking geniet, de leeftijd van zestig jaar bereikt.
Art. 7.Tijdens de onderbreking van zijn beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Voor de prestaties waarvoor het personeelslid zijn beroepsloopbaan onderbreekt, krijgt het geen salaris; het krijgt wel een onderbrekingsuitkering overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991.
Art. 8.§ 1. Het hogeschoolbestuur kan het personeelslid, op verzoek van het personeelslid en mits inachtneming van een opzeggingsperiode van één maand, om uitzonderlijke familiale redenen toestaan vervroegd een einde te maken aan de loopbaanonderbreking. Het hogeschoolbestuur kan een kortere opzeggingstermijn aanvaarden. § 2. De bepalingen van § 1 zijn niet van toepassing op de personeelsleden die hun loopbaan onderbreken, voor het volgen van een beroepsopleiding noch voor het verstrekken van palliatieve verzorging, zoals bedoeld in de artikelen 11 en 12, evenmin als voor het opnemen van ouderschapsverlof zoals bedoeld in artikel 13.
Het hogeschoolbestuur kan evenwel aan de personeelsleden, die hun loopbaan onderbroken hebben voor het verstrekken van palliatieve verzorging, na het overlijden van de persoon die de verzorging genoot, de toelating verlenen om hun opdracht opnieuw uit te oefenen vooraleer de periode van onderbreking van de beroepsloopbaan verstreken is. § 3. Het hogeschoolbestuur brengt, binnen vijftien dagen na de beslissing, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening op de hoogte van de datum waarop het personeelslid een einde maakt aan zijn loopbaanonderbreking.
Art. 9.§ 1. Bij beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau kan aan een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, het recht op uitkeringen worden ontzegd. § 2. Gedurende de periode(n) waarin het personeelslid, op grond van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991, geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, kan hij geen volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan krijgen.
In afwijking van voorgaand lid kan wel volledige of gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan worden toegekend aan het personeelslid dat recht heeft op een overlevingspensioen en op grond van artikel 6 van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991 een loopbaanonderbreking zonder onderbrekingsuitkering krijgt. § 3. Het verlof van een benoemd personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, wordt, behoudens indien het personeelslid zich bevindt in de toestand bedoeld in § 2, tweede lid, met ingang van de datum van de beslissing waarbij op grond van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991, hem het recht op onderbrekingsuitkering wordt ontzegd, ambtshalve omgezet in een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden, bij volledige onderbreking van de beroepsloopbaan.
In het geval van een gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan bevindt het personeelslid zich in de stand van non-activiteit met ingang van de datum waarbij hem het recht op onderbrekingsuitkering wordt ontzegd.
In dit geval mag de duur overschreden worden van de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die ter zake op hem van toepassing zijn. Deze terbeschikkingstelling eindigt alleszins bij het verstrijken van de lopende periode waarvoor een verlof voor onderbreking van de beroepsloopbaan was aangevraagd. § 4. Het tijdelijk personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een onderbrekingsuitkering, bevindt zich, behoudens indien het personeelslid zich bevindt in de toestand bedoeld in § 2, tweede lid, met ingang van de datum van de beslissing waarbij op grond van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991, hem het recht op onderbrekingsuitkering wordt ontzegd, ambtshalve in de stand van non-activiteit.
Art. 10.Voor het bepalen van het opdrachtvolume bedoeld in de artikelen 2, 3 en 17 wordt eveneens rekening gehouden met de prestaties verstrekt in een onderwijsinstelling van een ander niveau, met uitzondering van de universiteiten.
De volledige loopbaanonderbreking omvat al de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten die het personeelslid uitoefent, in hoofdambt, in het onderwijs en in de centra voor leerlingenbegeleiding. Afdeling 2. - Specifieke stelsels
Subafdeling 1. - Loopbaanonderbreking voor het volgen van een beroepsopleiding
Art. 11.In afwijking van artikel 5 wordt de volledige en de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan toegestaan voor de periode van het volgen van een beroepsopleiding.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder beroepsopleiding verstaan: 1° de beroepsopleiding zoals bepaald door het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding en georganiseerd door de in datzelfde besluit, Titel III, Hoofdstuk II vermelde centra;2° elke vorm van onderwijs en opleiding georganiseerd, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse overheid, waarvan het programma ten minste 120 uren op jaarbasis omvat. Subafdeling 2. - Loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging
Art. 12.§ 1. In afwijking van artikel 5 hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor een periode van één maand, eventueel verlengbaar met één maand, voor het verstrekken van palliatieve verzorging aan een persoon.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder palliatieve verzorging verstaan elke vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase bevinden.
De voorwaarden vermeld in punt 1 en 2 van het eerste lid van artikel 3 zijn niet van toepassing indien tijdelijke personeelsleden een loopbaanonderbreking wensen te nemen voor palliatieve verzorging. § 2. Voor de berekening van de termijn van 72 maanden voorzien in artikel 4 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking voor palliatieve verzorging.
In afwijking van artikel 19 geldt de vervangingsplicht niet voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan onderbreken voor palliatieve verzorging.
Subafdeling 3. - Ouderschapsverlof
Art. 13.In afwijking van artikel 5 hebben de personeelsleden het recht om hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken om voor hun kind te zorgen.
De volledige onderbreking van de beroepsloopbaan, kan worden genomen voor een periode van maximum 3 maanden. Met ingang van 1 juni 2002 kan de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan in schijven van één maand, met een maximumduur van 3 maanden, worden genomen.
De gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden genomen voor een aaneengesloten periode van 6 maanden.
Voor de berekening van de termijn van 72 maanden voorzien in artikel 4 wordt geen rekening gehouden met de periodes van ouderschapsverlof zoals bedoeld in dit artikel.
De voorwaarden vermeld in punt 1 en 2 van het eerste lid van artikel 3 zijn niet van toepassing indien tijdelijke personeelsleden een loopbaan wensen te onderbreken om voor hun kind te zorgen.
Art. 14.De personeelsleden hebben recht op dit ouderschapsverlof binnen de periode die aanvangt bij de geboorte van hun kind en eindigt als het kind vier jaar wordt. Deze leeftijd wordt op acht jaar gebracht wanneer het kind voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Wanneer zij een kind adopteren, hebben de personeelsleden recht op dit ouderschapsverlof binnen een periode van vier jaar die aanvangt bij de inschrijving van het kind als deel uitmakend van het gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister in de gemeente waar zij hun verblijfplaats hebben.
Vangt de periode bedoeld in het in het vierde lid aan nadat het kind vier jaar geworden is, dan kan het ouderschapsverlof worden genomen binnen een periode die eindigt als het kind acht jaar wordt.
Vangt de periode bedoeld in het vierde lid aan voor het kind vier jaar is, dan kan het ouderschapsverlof worden genomen binnen een periode die eindigt als het kind acht jaar is als het voor ten minste 66 % getroffen is door een vermindering van lichamelijke of geestelijke geschiktheid in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
Subafdeling 4. - Loopbaanonderbreking voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid
Art. 15.§ 1. In afwijking van artikel 5 hebben de personeelsleden het recht hun beroepsloopbaan volledig of gedeeltelijk te onderbreken voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte.
De voorwaarden vermeld in punt 1 en 2 van het eerste lid van artikel 3 zijn niet van toepassing indien de tijdelijke personeelsleden een loopbaanonderbreking wensen te nemen voor van een ziek gezinslid of ziek familielid.
Voor de toepassing van deze subafdeling wordt verstaan onder gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en als familielid zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van deze subafdeling wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het herstel. § 2. Voor de berekening van de termijn van 72 maanden voorzien in artikel 4 wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid.
In afwijking van artikel 19 geldt de vervangingsplicht niet voor de personeelsleden die hun beroepsloopbaan onderbreken voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid.
Art. 16.De onderbrekingsperiodes kunnen enkel opgenomen worden met periodes van minimum één en maximum drie maanden, al dan niet aaneensluitend, tot een maximumperiode van 12 maanden per patiënt.
Subafdeling 5. - Deeltijdse loopbaanonderbreking vanaf 50 jaar
Art. 17.§ 1. De benoemde personeelsleden kunnen vanaf 1 september, 1 oktober of 1 november volgend op het bereiken van de leeftijd van vijftig jaar tot uiterlijk het einde van het academiejaar waarin de betrokkenen de leeftijd van zestig jaar bereiken, een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen.
Die personeelsleden moeten benoemd zijn zowel voor het volume van de opdracht waarvoor zij gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen, als voor het volume van de opdracht die zij blijven uitoefenen.
Voor de berekening van de termijn van 72 maanden voorzien in artikel 4 wordt geen rekening gehouden met de periodes van deeltijdse loopbaanonderbreking vanaf 50 jaar. § 2. De personeelsleden die van een gedeeltelijke loopbaanonderbreking bedoeld in § 1, genieten en die tijdens vermelde periode hun opdracht opnieuw volledig opnemen, behouden de onderbrekingsuitkeringen die hun werden uitbetaald op grond van artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding.
De personeelsleden genoemd in voorgaand lid, kunnen niet opnieuw een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen zoals bedoeld in § 1 van dit artikel en kunnen niet opnieuw het voordeel krijgen van het artikel 4, § 3 van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991. HOOFDSTUK III. - Procedure en administratieve verplichtingen
Art. 18.§ 1. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken, dient daartoe een aanvraag in bij het hogeschoolbestuur.
Deze aanvraag vermeldt de gewenste aanvangsdatum en de duur van de volledige of de gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
Het hogeschoolbestuur deelt zijn beslissing aan het personeelslid mee binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag.
Het invullen en overhandigen van het formulier bedoeld in artikel 16, § 2, van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991, geldt als toestemming. § 2. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om een beroepsopleiding te volgen, voegt bij zijn aanvraag een attest van de onderwijs- of opleidingsinstelling. Dit attest vermeldt de inschrijving van het personeelslid en de aanvangsdatum, de duur en het aantal lesuren van de opleiding. § 3. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken voor het verstrekken van palliatieve verzorging, deelt dit mee aan zijn hogeschoolbestuur. Hij voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging nodig heeft en waaruit blijkt dat het personeelslid zich bereid heeft verklaard deze palliatieve verzorging te verstrekken. Het attest vermeldt in geen geval de identiteit van de patiënt.
De onderbreking van de beroepsloopbaan voor het verstrekken van palliatieve verzorging begint de eerste dag van de week die volgt op de week waarin de voornoemde mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip mits akkoord van het hogeschoolbestuur.
In geval het personeelslid wenst gebruik te maken van de verlenging van de periode met één maand, moet hij opnieuw een doktersattest indienen. Een personeelslid kan maximum twee attesten indienen voor de palliatieve verzorging van eenzelfde persoon.
Het hogeschoolbestuur vult het formulier bedoeld in artikel 16, § 2 van het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991 in, en overhandigt het aan het personeelslid. § 4. Het personeelslid dat zijn loopbaan wenst te onderbreken om voor zijn kind te zorgen in het kader van het ouderschapsverlof, deelt dit mee aan zijn hogeschoolbestuur.
Bij deze mededeling moeten de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof worden vermeld.
Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik dat het ouderschapsverlof ingaat, naar gelang van het geval, volgende stavingdocumenten : 1° een uittrekstel uit de geboorteakte van het kind;2° een attest waaruit de adoptie blijkt. Bij de in het derde lid, 1° en 2°, vermelde documenten moet steeds een uittreksel uit het bevolkings- of vreemdelingenregister worden gevoegd, waaruit de samenstelling van het gezin blijkt. § 5. Het personeelslid dat zijn loopbaanonderbreking wenst te onderbreken voor de verzorging van een ziek gezinslid of ziek familielid deelt dit mee aan zijn hogeschoolbestuur. Hij voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer van het zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad, waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
Art. 19.Het personeelslid dat zijn beroepsloopbaan onderbreekt, wordt vervangen overeenkomstig het voormelde koninklijk besluit van 12 augustus 1991.
Art. 20.§ 1. De onderbreking van de beroepsloopbaan moet worden toegestaan als er een kandidaat-vervanger is die gelijktijdig voldoet aan de volgende voorwaarden : 1° volledig uitkeringsgerechtigd werkloos of daarmee gelijkgesteld 2° in het bezit van het bekwaamheidsbewijs zoals bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. § 2. De bepalingen van § 1 gelden voor een periode van zes jaar onderbreking van de beroepsloopbaan, ongeacht of de loopbaan volledig of gedeeltelijk onderbroken wordt.
De bepalingen van § 1 gelden eveneens voor de benoemde personeelsleden voor de volledige periode van de gedeeltelijke onderbreking van de beroepsloopbaan vanaf 1 september of 1 oktober volgend op het bereiken van de leeftijd van vijftig jaar.
In geval van weigering deelt het hogeschoolbestuur uiterlijk zeven kalenderdagen vóór de aanvang van de loopbaanonderbreking zijn gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid dat de loopbaanonderbreking aanvraagt en aan de kandidaat-vervanger. HOOFDSTUK IV. - Opheffingsbepalingen
Art. 21.Het besluit van de Vlaamse regering van 19 december 1991 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding wordt opgeheven wat betreft de instellingen en de personeelsleden waarop dit besluit van toepassing is, met uitzondering van artikel 3 § 1b . HOOFDSTUK VI. -. Inwerkingtredings- en uitvoeringsbepalingen
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1996 met uitzondering van : 1° de artikelen 3, 4 en 9 § 4, die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1996;2° de artikelen 6 en 17 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1997 3° de artikelen 5, derde lid, 13, 14 en 18 § 4 die uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998.4° de artikelen 5, vierde lid, 15, 16 en 18 § 5, die in werking treden op 1 juni 2002.
Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 24 mei 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN