Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 juli 1997
gepubliceerd op 05 december 1997

Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van verenigingen voor gezinseducatie

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036210
pub.
05/12/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/24/1997036210/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van verenigingen voor gezinseducatie


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 1°;

Gelet op de beslissing van de Vlaamse regering van 24 juli 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het dringend en noodzakelijk is om misbruiken tegen te gaan en om de nodige vernieuwing te brengen en dit met ingang van 1 september 1997, datum waarop voor de meeste verenigingen een werkjaar start;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Afdeling 1. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° gezin : elke samenlevingsvorm die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormt;2° gezinseducatie : de vormingsactiviteiten die tot doel hebben de gezinsleden te ondersteunen in hun functioneren binnen het gezin en het gezin te ondersteunen in zijn functioneren binnen de samenleving;3° vereniging : een vereniging die de gezinseducatie tot doel heeft;4° decreet : het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen;5° beroepscommissie : de adviserende beroepscommissie inzake gezins- en welzijnsaangelegenheden zoals bedoeld in artikel 13 van het decreet van 15 juli 1997;6° minister : het lid van de Vlaamse regering bevoegd voor de bijstand aan personen;7° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Afdeling 2. - Doelstellingen

Art. 2.De gezinseducatie heeft als doel via vormingsactiviteiten onder deskundige begeleiding de gezinsleden of het gezin in staat te stellen kennis, inzicht en vaardigheden te verwerven of verder te ontwikkelen. Die vormingsactiviteiten zijn erop gericht mensen te leren op een constructieve manier om te gaan met gebeurtenissen, ontwikkelingen of problemen die expliciet en thematisch te maken hebben met interne gezinsinteracties of met het maatschappelijk functioneren van het gezin.

De vormingsactiviteiten worden gegeven aan die doelgroepen en hebben betrekking op die thema's die door de verenigingen worden opgegeven en door de minister worden goedgekeurd.

De minister bepaalt de procedure voor die goedkeuring.

Hij kan bovendien zelf specifieke thema's opgeven en/of doelgroepen aanwijzen op een door hem voorgeschreven manier. HOOFDSTUK II. - De erkenning Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden

Art. 3.Om erkend te kunnen worden en te blijven moet een vereniging aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldoen : 1° opgericht zijn als een vereniging zonder winstoogmerk overeenkomstig de wet van 27 juni 1921;2° één jaar ervaring hebben in het bieden van gezinseducatie;3° de verbintenis aangaan zelf regelmatig vormingsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 2, te geven en dit in ten minste twintig lokale groepen en in ten minste twee Vlaamse provincies of in één Vlaamse provincie en in Brussel-Hoofdstad;4° voldoen aan de bepalingen van het decreet en inzonderheid een kwaliteitsbeleid ontwikkelen overeenkomstig het decreet. Afdeling 2. - De erkenningsprocedure

Art. 4.Een vereniging kan enkel worden erkend : 1° indien zij daartoe een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend;2° binnen de perken van de begrotingskredieten;3° met inachtneming van de programmeringsnormen die door de minister zijn opgesteld;4° indien zij voldoet aan de in artikel 3 vermelde erkenningsvoorwaarden.

Art. 5.Om ontvankelijk te zijn dient een aanvraag voor erkenning tussen 1 januari en 1 april door de vereniging met een aangetekende brief te worden ingediend bij de administratie en dient zij de volgende gegevens en stukken te bevatten : 1° het kwaliteitshandboek zoals bepaald in het decreet;2° stukken waaruit blijkt dat de vereniging voldoet aan de erkenningsvoorwaarden van artikel 3.

Art. 6.Indien de aanvraag niet ontvankelijk is of indien zij niet past binnen de perken van de begrotingskredieten of in de programmering, wordt de aanvraag voor 1 mei door de administratie aan de aanvragende vereniging teruggezonden met vermelding van de reden.

In het andere geval wordt het met redenen omklede voornemen van de minister om de erkenning te verlenen of te weigeren, voor 1 augustus aan de aanvragende vereniging betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Indien het voornemen niet binnen de in het vorige lid bedoelde termijn aan de aanvragende vereniging wordt betekend, wordt het voornemen geacht gunstig te zijn voor de vereniging.

Art. 7.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk 31 augustus tegen het voornemen een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de minister met een aangetekende brief De vereniging kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De minister zorgt ervoor dat het bezwaarschrift, samen met het volledige administratieve dossier, tegen 15 september aan de beroepscommissie wordt bezorgd.

De beroepscommissie verstrekt haar gemotiveerd advies uiterlijk 1 november aan de minister. In uitzonderlijke omstandigheden kan zij bij gemotiveerde beslissing die termijn tot ten laatste 1 december verlengen. Zij hoort de vereniging, indien deze daarom in haar bezwaarschrift heeft verzocht.

Art. 8.§ 1. Indien de vereniging overeenkomstig artikel 7, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de minister alleen een definitieve beslissing over het verlenen of het weigeren van de erkenning nemen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie, of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 7, derde lid. In dit laatste geval dient de minister de vereniging voorafgaandelijk te horen, indien die in haar bezwaarschrift daarom heeft verzocht.

De met redenen omklede beslissing wordt uiterlijk tegen 20 december door de administratie aan de vereniging betekend met een aangetekende brief. § 2. Indien de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 7, eerste lid, of in het geval bedoeld in artikel 6, derde lid, wordt de definitieve beslissing van de minister omtrent het verlenen of het weigeren van de erkenning uiterlijk op 1 oktober door de administratie aan de vereniging betekend met een aangetekende brief § 3. Indien de definitieve beslissing van de minister niet aan de vereniging wordt betekend binnen de termijn bedoeld in § 1 en § 2, wordt aangenomen dat de erkenning is verleend vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar.

Art. 9.De erkenning van een vereniging geldt voor onbepaalde tijd en gaat steeds in op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin de minister de definitieve beslissing om de erkenning te verlenen heeft genomen of op het tijdstip waarop de erkenning geacht wordt verleend te zijn krachtens artikel 8, § 3.

Art. 10.Indien de erkenning door de minister werd geweigerd, kan de vereniging geen nieuwe erkenningsaanvraag indienen, tenzij zij aantoont dat de reden voor de weigering naar haar mening niet langer bestaat. HOOFDSTUK III. - Subsidiëring

Art. 11.Binnen de perken van de begrotingskredieten en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, kan de minister subsidies toekennen aan de erkende verenigingen per georganiseerde vormingsactiviteit.

Per vormingsactiviteit, zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, wordt een subsidie van F 3 000 voorzien.

De subsidie bedraagt F 5 000 voor specifieke thema's en/of doelgroepen aangewezen door de minister zoals bepaald in artikel 2, vierde lid.

Indien het aantal of de aard van de vormingsactiviteiten aanleiding zou geven tot overschrijding van het begrotingskrediet, worden de verschuldigde subsidies verminderd voor het bedrag van het tekort. Dit geldt voor elke vereniging en wel in verhouding tot het totaalbedrag aan verschuldigde subsidies voor dat kalenderjaar.

De subsidies worden enkel toegekend voor vormingsactiviteiten die minstens 90 minuten duren en die, tenzij door de minister voor specifieke doelgroepen anders is bepaald, minstens tien deelnemers hebben.

Art. 12.Deze subsidies worden toegekend op voorwaarde dat : 1° aan de erkenningsvoorwaarden van artikel 3 wordt voldaan;2° voor 30 april aan de administratie een volledige jaarrekening van ontvangsten en uitgaven wordt overgemaakt zoals voorgeschreven door de minister;3° de subsidie is aangevraagd op de wijze zoals die door de minister wordt bepaald.

Art. 13.De subsidies worden jaarlijks verrekend en uitgekeerd, voorzover voldaan is aan de voorwaarden van artikel 12. Trimestrieel kan een voorschot uitgekeerd worden dat maximaal 22,5 % bedraagt van de in het vorige kalenderjaar verschuldigde subsidies.

Voor het eerste jaar van erkenning worden de subsidies in afwijking van het eerste lid per trimester verrekend en uitgekeerd, voorzover voldaan is aan de voorwaarden van artikel 12. HOOFDSTUK IV. - Toezichtsmaatregelen Afdeling 1. - Toezicht op de erkenning

Art. 14.De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de erkende verenigingen of de verenigingen die een erkenning aanvragen.

De erkende verenigingen of de verenigingen die een erkenning aanvragen verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde administratie, op haar eenvoudig verzoek, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de verleende erkenning verband houden.

Art. 15.Indien een vereniging niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of indien zij niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de administratie haar bij aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximum zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximum één maand aan de regels betreffende het toezicht te conformeren.

Art. 16.Indien de vereniging, ondanks de aanmaning na verloop van de in artikel 15 vermelde termijnen, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de minister zijn gemotiveerde voornemen tot intrekking van de erkenning aan haar betekenen. Die betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld.

Art. 17.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de vereniging tot uiterlijk vijftien dagen na ontvangst van het voornemen tot intrekking van de erkenning met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de minister. De vereniging kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De minister zorgt ervoor dat het bezwaarschrift binnen dertig dagen na ontvangst, samen met het volledige administratieve dossier, aan de beroepscommissie wordt bezorgd.

De beroepscommissie verstrekt haar gemotiveerd advies aan de minister uiterlijk zestig dagen na ontvangst van de in het tweede lid bedoelde stukken. In uitzonderlijke omstandigheden kan zij bij gemotiveerde beslissing die termijn met maximum dertig dagen verlengen. Zij hoort de vereniging, indien deze daarom heeft verzocht in haar bezwaarschrift.

Art. 18.§ 1. Indien de vereniging overeenkomstig artikel 17, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de minister alleen een definitieve beslissing omtrent het intrekken van de erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 17, derde lid. In dit laatste geval dient hij de vereniging voorafgaandelijk te horen, indien die in haar bezwaarschrift daarom heeft verzocht.

De met redenen omklede beslissing wordt door de administratie aan de vereniging betekend met een aangetekende brief uiterlijk binnen dertig dagen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of na het verstrijken van de in artikel 17, derde lid, bedoelde termijnen. § 2. Indien de vereniging geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 17, eerste lid, wordt de definitieve beslissing van de minister omtrent het intrekken van de erkenning door de administratie aan de vereniging betekend met een aangetekende brief uiterlijk binnen zestig dagen na het verstrijken van de in artikel 17, derde lid bedoelde termijnen. § 3. Indien de definitieve beslissing van de minister niet binnen de termijn bedoeld in § 1, tweede lid, of § 2 aan de vereniging is betekend, blijft deze erkend. Afdeling 2. - Toezicht op de subsidiëring

Art. 19.De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden door de erkende verenigingen.

De erkende verenigingen verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde administratie, op eenvoudig verzoek, de stukken die met de subsidiëring verband houden.

Art. 20.Indien een vereniging niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden zoals bedoeld in artikel 12 of indien een vereniging niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht kan de minister de subsidie geheel of gedeeltelijk schorsen en/of terugvorderen binnen een door hem te bepalen termijn.

Art. 21.Indien een vereniging de subsidie niet aanvraagt op de wijze zoals die door de minister werd bepaald, kan de administratie de subsidie met betrekking tot de niet-conforme aanvraag weigeren.

Art. 22.§ 1. Indien de personeelsleden van de administratie die toezicht uitoefenen op de organisatie van de vormingsactiviteiten onregelmatigheden constateren wat de inhoud, de plaats, de datum, het tijdstip of de duur van een vormingsactiviteit betreft, wordt voor die activiteit geen subsidie uitgekeerd. § 2. Bij een tweede, een derde en een vierde inbreuk in eenzelfde kalenderjaar wordt de op jaarbasis verschuldigde subsidie bovendien verminderd met een percentage van die jaarlijkse subsidie, vermenigvuldigd met het aantal negatieve inspecties en gedeeld door het totaal aantal inspecties in dat kalenderjaar.

Het in het vorige lid bedoelde percentage bedraagt 5 % voor de tweede inbreuk in totaal 15 % bij drie inbreuken en in totaal 35 % bij vier inbreuken in eenzelfde kalenderjaar. § 3. Indien er in een bepaald jaar meer dan vier inbreuken vastgesteld worden heeft de vereniging voor dat jaar geen recht op subsidiëring en moet ze alle voor dat kalenderjaar reeds betaalde subsidies terugstorten. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 23.Het koninklijk besluit van 11 maart 1974 houdende regeling van toekenning van toelagen voor activiteiten die de gezinsopvoeding bevorderen, de ontplooiing van het gezinsleven in de hand werken en de vorming verschaffen aan de verantwoordelijken voor de gezinsopleiding, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 en 17 november 1978 en het besluit van de Vlaamse regering van 28 maart 1990, wordt opgeheven wat de Vlaamse Gemeenschap betreft.

Art. 24.Alle verenigingen die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit erkend zijn krachtens het koninklijk besluit van 11 maart 1974, worden van rechtswege beschouwd als te zijn erkend krachtens dit besluit.

Art. 25.Tot 31 december 1998 zullen de verenigingen per trimester de subsidies verrekend en uitgekeerd krijgen.

Art. 26.Dit besluit treedt in werking op 1 september 1997, met uitzondering van artikel 3, 4°, en artikel 5, 1°, waarvan de datum van inwerkingtreding bepaald zal worden door de minister.

Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 juli 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^