Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 mei 2001
gepubliceerd op 12 juli 2001

Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de subsidiëring van de activiteiten inzake opvoedingsondersteuning

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035707
pub.
12/07/2001
prom.
18/05/2001
ELI
eli/besluit/2001/05/18/2001035707/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 MEI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de subsidiëring van de activiteiten inzake opvoedingsondersteuning


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 19 januari 2001 houdende de inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 18 mei 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het decreet van 19 januari 2001 houdende de inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning op 1 januari 2001 in werking is getreden en gelet op het feit dat dit decreet de regeling gezinseducatie opheft op 1 april 2001 moet het uitvoeringsbesluit zo spoedig mogelijk van kracht zijn zodat er geen hiaten in werking en subsidiëring ontstaan in deze sector.

Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 19 januari 2001 houdende de inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning;2° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° minister : het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de Bijstand aan Personen;4° activiteiten : activiteiten inzake opvoedingsondersteuning. HOOFDSTUK II. - De subsidiëring Afdeling 1. - De subsidiëringsprocedure

Art. 2.§ 1. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring van zijn activiteiten moet de initiatiefnemer geregistreerd worden door de administratie.

Hiertoe dient de initiatiefnemer een aanvraag tot registratie in bij de administratie. Hij maakt hierbij gebruik van een door de minister te bepalen formulier. In deze aanvraag tot registratie toont de initiatiefnemer zijn betrokkenheid bij de opvoeding van kinderen en jongeren aan.

Binnen vijftien werkdagen na de datum van de aanvraag tot registratie doet de administratie uitspraak over het feit of de betrokkenheid bij de problematiek van opvoedingsondersteuning voldoende bewezen werd en kent ze in bevestigend geval een uniek registratienummer toe aan de betrokken initiatiefnemer. § 2. Op straffe van niet-ontvankelijkheid stuurt de initiatiefnemer, vóór de 25e van iedere maand, met vermelding van zijn registratienummer en gebruik makend van een door de minister te bepalen formulier, een overzicht van de activiteiten die zullen plaatsvinden of starten in de volgende maand naar de administratie.

Per activiteit worden minstens de volgende gegevens aan de administratie bezorgd : 1° het volgnummer van de activiteit per initiatiefnemer en per jaar;2° de aard van de activiteit : betreft het een voorlichtingsactiviteit of een opleidings-, vormings- of trainingsreeks;3° het aantal samenkomsten indien het een opleidings-, vormings- of trainingsreeks betreft;4° de plaats waar de activiteiten en/of de samenkomsten zullen plaatsvinden;5° de datum en het tijdstip waarop de activiteiten en/of de samenkomsten zullen plaatsvinden;6° het onderwerp van de activiteit, met situering van de doelgroep en de doelstellingen in het kader van de opvoedingsondersteuning;7° de identificatie van de begeleider, met bewijsvoering van zijn deskundigheid;8° de aan te wenden methodiek, waarbij een actieve inbreng van de gebruiker gegarandeerd moet worden. § 3. Indien de onder § 2, 6°, bedoelde doelgroep een bijzondere doelgroep betreft en de initiatiefnemer gebruik wil maken van de uitzondering op vlak van het minimumaantal vereiste deelnemers, zoals bepaald in artikel 4, § 2, eerste lid, van het decreet, wordt de specificiteit van deze doelgroep door de initiatiefnemer geduid.

De minister kan, met betrekking tot de bepaling en de bewijsvoering van bijzondere doelgroepen, nadere regels omschrijven. § 4. De onder § 2, 7°, bedoelde deskundigheid wordt aangetoond door vermelding van de kwalificaties, ervaring en/of publicaties van de begeleider.

De minister kan, met betrekking tot de bepaling en de bewijsvoering van de deskundigheid van de begeleider, nadere regels omschrijven. § 5. Op straffe van niet-ontvankelijkheid worden de subsidieaanvragen per kwartaal, vóór de 15e van de maand die volgt op het kwartaal in kwestie, door de initiatiefnemer aan de administratie bezorgd. De initiatiefnemer gebruikt hiervoor de door de minister te bepalen formulieren.

De subsidieaanvragen vermelden enkel de activiteiten die in het afgelopen kwartaal werden afgerond. Afdeling 2. - De subsidiëringsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Binnen de perken van de begroting kan de minister subsidies toekennen op voorwaarde dat : 1° de voorlichtingsactiviteiten en de samenkomsten binnen een opleidings-, vormings- of trainingsreeks elk minstens 90 minuten in beslag nemen;2° de initiatiefnemer de procedure zoals omschreven in artikel 2 gevolgd heeft;3° de initiatiefnemer enkel subsidies aanvraagt voor de activiteiten die effectief hebben plaatsgevonden en die voldeden aan de voorwaarden, gesteld in artikel 4, § 2 en § 3 van het decreet en in artikel 3, § 1, 1°, van dit besluit;4° de initiatiefnemer eventuele wijzigingen van de gegevens per activiteit, zoals opgesomd in artikel 2, § 2, meldt aan de administratie vóór de vastgestelde datum van de activiteit of samenkomst in kwestie of, bij onverwachte omstandigheden, onmiddellijk na de gewijzigde activiteit of samenkomst;5° de initiatiefnemer eventuele annuleringen van activiteiten of samenkomsten meldt aan de administratie vóór de vastgestelde datum van de activiteit of samenkomst in kwestie of, bij onverwachte omstandigheden, onmiddellijk na de geannuleerde activiteit of samenkomst;6° de initiatiefnemer beschikt over aanwezigheidslijsten per activiteit en per samenkomst die door de gebruikers getekend zijn als bewijs van het minimumaantal deelnemers, gebruik makend van het door de minister te bepalen formulier;7° de initiatiefnemer per activiteit een klantentevredenheidsonderzoek uitvoert, gebruik makend van het door de minister te bepalen formulier;8° de initiatiefnemer per activiteit een bondige, schriftelijke evaluatie opmaakt waarin zijn eigen bevindingen en de bevindingen van de gebruikers ter sprake komen. § 2. De in § 1, 6° tot en met 8°, vermelde documenten blijven bij de initiatiefnemer maar zijn te allen tijde opvraagbaar door de administratie en consulteerbaar ter plaatse bij inspectie. § 3. Met betrekking tot de beperking, bepaald in artikel 4, § 2, tweede lid, van het decreet, geldt een voorlichtingsactiviteit die voldoet aan de bepalingen van artikel 4, § 2, eerste lid, en aan de bepalingen van dit besluit steeds als één activiteit.

Een opleidings-, vormings- of trainingsreeks, die voldoet aan de bepalingen van artikel 4, § 2, eerste lid, van het decreet en aan de bepalingen van dit besluit geldt eveneens als één activiteit.

Zodra eenzelfde voorlichtingsactiviteit of eenzelfde opleidings-, vormings- of trainingsreeks wordt georganiseerd voor een ander publiek of een andere groep is er steeds sprake van een nieuwe activiteit. Afdeling 3. - De subsidiebedragen

Art. 4.§ 1. De subsidiebedragen per activiteit worden als volgt vastgesteld : 1° 100 euro per activiteit als het een voorlichtingsactiviteit is;2° 75 euro per samenkomst, met een maximum van 450 euro per activiteit, als het een opleidings-, vormings- of trainingsreeks is. § 2. Indien in een welbepaald kwartaal blijkt dat de resterende kredieten op de begroting niet meer toereikend zouden zijn om voor iedere activiteit het volledige subsidiebedrag te betalen, worden de in § 1 bepaalde subsidiebedragen verlaagd in verhouding tot het nog resterende krediet en rekening houdend met alle subsidieerbare activiteiten van dat kwartaal. HOOFDSTUK III. - Het toezicht

Art. 5.§ 1. De administratie oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit met betrekking tot de naleving van de bepalingen in het decreet en in dit besluit. Dit toezicht brengt het recht mee om de initiatiefnemer en zijn activiteiten te bezoeken en om kennis te nemen van alle stukken en bescheiden die met de uitoefening van dit toezicht verband houden.

De initiatiefnemer verleent zijn volle medewerking aan de uitoefening van dit toezicht. Ze bezorgt de administratie, op eenvoudig verzoek, de stukken die met de uitoefening van dit toezicht verband houden. § 2. Als de initiatiefnemer niet voldoet aan de procedure zoals omschreven in artikel 2 ontvangt hij geen subsidie voor de activiteiten in kwestie. § 3. Als de initiatiefnemer niet voldoet aan de subsidiëringsvoorwaarden zoals omschreven in artikel 3, § 1, 3° tot en met 8°, of als hij niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, bedoeld in § 1, ontvangt hij geen subsidie voor het kwartaal waarin de vaststellingen gebeurden, noch voor het daaropvolgende kwartaal. § 4. Vanaf de tweede en elke daaropvolgende vaststelling dat een initiatiefnemer niet voldoet aan de subsidiëringsvoorwaarden zoals omschreven in artikel 3, § 1, 3° tot en met 8°, of dat hij niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, bedoeld in § 1, ontvangt hij geen subsidie voor het kwartaal waarin de vaststellingen gebeurden en de drie daaropvolgende kwartalen. HOOFDSTUK IV. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 6.De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen of onderdelen ervan, hebben betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro's worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden, vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001, de bedragen die in Belgische franken worden vermeld in de derde kolom.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 7.De verenigingen voor gezinseducatie die erkend zijn krachtens het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1997 dat in artikel 5 van het decreet is opgeheven, kunnen nog subsidies ontvangen voor de gezinseducatieve activiteiten die georganiseerd worden tussen 1 april 2001 en 1 juli 2001 conform de bepalingen van het opgeheven besluit.

Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2001.

Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 mei 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS

^