gepubliceerd op 28 december 2007
Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de ambten van gemeentesecretaris, gemeentelijk financieel beheerder, secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deeltijds kunnen worden uitgeoefend, en houdende vaststelling van sommige gevallen waarin de ambten van gemeentelijk financieel beheerder en van ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen worden uitgeoefend door een gewestelijke ontvanger
21 DECEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de ambten van gemeentesecretaris, gemeentelijk financieel beheerder, secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deeltijds kunnen worden uitgeoefend, en houdende vaststelling van sommige gevallen waarin de ambten van gemeentelijk financieel beheerder en van ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn kunnen worden uitgeoefend door een gewestelijke ontvanger
De Vlaamse Regering, Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 41, § 2, eerste en tweede lid, 42 en 43, § 2, 3°;
Gelet op het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, inzonderheid op artikel 76, § 2, tweede lid, op artikel 80, § 1, 105 en op artikel 116, § 1, 2°;
Gelet op het decreet van 7 juli 2006 tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 51 en 52;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij het samenwerkingsakkoord van 9 december 1997, het decreet van 7 juli 2006 en het koninklijk besluit van 5 oktober 1984;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 31 oktober 2007;
Gelet op protocol nr. 2007/4 van 6 december 2007 van de eerste afdeling van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op advies nr. 43.831/3 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - De gemeentesecretaris
Artikel 1.§ 1. In gemeenten met meer dan 20 000 inwoners wordt het ambt van gemeentesecretaris steeds voltijds uitgeoefend. § 2. In gemeenten met maximaal 20 000 inwoners beslist de gemeenteraad of het ambt van gemeentesecretaris voltijds of deeltijds wordt uitgeoefend. Voor de deeltijdse ambten bepaalt de gemeenteraad vervolgens de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie. § 3. De gemeentesecretaris die in functie is op het ogenblik dat een nieuwe keuze wordt gemaakt tussen een deeltijds of een voltijds ambt, kan de aanpassing van de omvang van de betrekking aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van gemeentesecretaris. § 4. De gemeentesecretaris die in functie is op het ogenblik dat de beslissing tot wijziging van de prestatiebreuk genomen wordt, kan de aanpassing van de omvang van de deeltijdse betrekking aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van gemeentesecretaris.
Art. 2.In een gemeente die zich, als gevolg van een wijziging van het bevolkingscijfer, in een hogere of in een lagere bevolkingscategorie bevindt, blijft de gemeentesecretaris, die in dienst is op het ogenblik van de wijziging van de situatie, zijn ambt uitoefenen zonder dat de omvang ervan wordt gewijzigd, en tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn betrekking in die gemeente eindigt. Met instemming van het betrokken personeelslid kan daarvan worden afgeweken. HOOFDSTUK II. - De financieel beheerder van de gemeente
Art. 3.§ 1. In gemeenten met meer dan 20 000 inwoners wordt het ambt van financieel beheerder steeds voltijds uitgeoefend. § 2. In gemeenten met minstens 7 501 inwoners en maximaal 20 000 inwoners beslist de gemeenteraad of het ambt van financieel beheerder voltijds of deeltijds wordt uitgeoefend. Voor de deeltijdse ambten bepaalt de gemeenteraad vervolgens de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie.
De financieel beheerder die in functie is op het ogenblik dat een nieuwe keuze wordt gemaakt tussen een deeltijdse of een voltijdse betrekking, kan de aanpassing van de omvang van de betrekking aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van financieel beheerder. § 3. In gemeenten met maximaal 7500 inwoners wordt het ambt van financieel beheerder steeds deeltijds uitgeoefend. De gemeenteraad bepaalt de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie. § 4. De financieel beheerder die in dienst is op het ogenblik dat de beslissing tot wijziging van de prestatiebreuk genomen wordt, kan de aanpassing van de omvang van het deeltijdse ambt aannemen of weigeren.
In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van financieel beheerder.
Art. 4.In een gemeente die zich, als gevolg van een wijziging van het bevolkingscijfer, in een hogere of in een lagere bevolkingscategorie, bevindt, blijft de financieel beheerder die in dienst is op het ogenblik van de wijziging van de situatie, zijn ambt uitoefenen zonder dat de omvang ervan wordt gewijzigd, en tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn betrekking in die gemeente eindigt. Met instemming van het betrokken personeelslid kan daarvan worden afgeweken.
Art. 5.In gemeenten met minstens 5 001 inwoners en maximaal 20 000 inwoners kan de gemeenteraad beslissen om voor de uitoefening van het ambt van financieel beheerder een beroep te doen op een gewestelijke ontvanger. Ingeval van een deeltijdse ambt bepaalt de gemeenteraad ook in dat geval de prestatiebreuk. De gemeenteraad bepaalt eveneens de prestatiebreuk voor de gewestelijke ontvangers die op basis van artikel 76, § 2, van het Gemeentedecreet het ambt van financieel beheerder uitoefenen in de gemeenten die 5 000 inwoners en minder tellen.
De bepaling van de prestatiebreuk van een gewestelijke ontvanger is onderworpen aan goedkeuring door de provinciegouverneur. HOOFDSTUK III. - De secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
Art. 6.§ 1. In gemeenten met minstens 7 501 en maximaal 20 000 inwoners beslist de raad voor maatschappelijk welzijn of het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voltijds of deeltijds wordt uitgeoefend. Voor de deeltijdse ambten bepaalt de raad voor maatschappelijk welzijn vervolgens de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie. § 2. In gemeenten met maximaal 7 500 inwoners wordt het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn steeds deeltijds uitgeoefend. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie.
In afwijking van het voorgaande kan de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente met minimaal 5001 en maximaal 7 500 inwoners een gemotiveerde aanvraag indienen om een voltijds ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te mogen instellen. Die aanvraag is onderworpen aan goedkeuring door de Vlaamse minister, bevoegd voor de binnenlandse aangelegenheden. § 3. De secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die in dienst is op het ogenblik dat een nieuwe keuze wordt gemaakt tussen een deeltijds of een voltijds ambt, kan de aanpassing van de omvang van het ambt aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn. § 4. De secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die in dienst is op het ogenblik dat de beslissing tot wijziging van de prestatiebreuk genomen wordt, kan de aanpassing van de omvang van het deeltijds ambt aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing slechts ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn.
Art. 7.In een gemeente die zich, als gevolg van een wijziging van het bevolkingscijfer, in een hogere of in een lagere bevolkingscategorie bevindt, blijft de secretaris van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die in functie is op het ogenblik van de wijziging van de situatie, zijn ambt uitoefenen zonder dat de omvang ervan wordt gewijzigd, en tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn betrekking bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in die gemeente eindigt. Met instemming van het betrokken personeelslid kan daarvan worden afgeweken. HOOFDSTUK IV. - De ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn
Art. 8.§ 1. In gemeenten met minstens 15 001 inwoners en maximaal 20 000 inwoners beslist de raad voor maatschappelijk welzijn of het ambt van ontvanger voltijds of deeltijds wordt uitgeoefend. Voor de deeltijdse ambten bepaalt de raad voor maatschappelijk welzijn vervolgens de prestatiebreuk. Die prestatiebreuk mag maximaal drie vierde bedragen van een gemiddelde wekelijkse voltijdse prestatie. § 2. De ontvanger die in dienst is op het ogenblik dat een nieuwe keuze wordt gemaakt tussen een deeltijdse of een voltijdse betrekking, kan de aanpassing van de omvang van het ambt aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van ontvanger. § 3. In gemeenten met minstens 10 001 inwoners en maximaal 15 000 inwoners mag de prestatiebreuk van het ambt van ontvanger maximaal drie vierde bedragen van de gemiddelde wekelijkse prestatieduur van een voltijds ambt. De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de prestatiebreuk. § 4. In gemeenten met minstens 5 001 inwoners en maximaal 10 000 inwoners mag de prestatiebreuk van het ambt van ontvanger maximaal de helft bedragen van de gemiddelde wekelijkse prestatieduur van een voltijds ambt . De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de prestatiebreuk. § 5. De ontvanger die in functie is op het ogenblik dat de beslissing tot wijziging van de prestatiebreuk genomen wordt, kan de aanpassing van de omvang van deeltijds ambt aannemen of weigeren. In geval van weigering kan de aanpassing pas ingaan bij de eerstvolgende vacature van het ambt van ontvanger.
Art. 9.In gemeenten met minstens 5 001 inwoners en maximaal 20 000 inwoners kan de raad voor maatschappelijk welzijn beslissen om voor de uitoefening van het ambt van ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beroep te doen op een gewestelijke ontvanger. In geval van een deeltijds ambt van ontvanger bepaalt de raad voor maatschappelijk welzijn ook in dat geval de prestatiebreuk, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 8 voor de maximale omvang van het deeltijds ambt.
De raad voor maatschappelijk welzijn bepaalt de prestatiebreuk voor de gewestelijke ontvangers die op basis van artikel 43, § 2, 3°, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn het ambt van ontvanger uitoefenen bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in de gemeenten die 5 000 inwoners en minder tellen. In dat geval mag de prestatiebreuk maximaal de helft bedragen van de gemiddelde wekelijkse prestatieduur van een voltijds ambt.
De bepaling van de prestatiebreuk van een gewestelijke ontvanger is onderworpen aan goedkeuring door de provinciegouverneur.
Art. 10.In een gemeente die zich, als gevolg van een wijziging van het bevolkingscijfer, in een hogere of in een lagere bevolkingscategorie bevindt, blijft de ontvanger van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die in dienst is op het ogenblik van de wijziging van de situatie, zijn ambt uitoefenen zonder dat de omvang ervan wordt gewijzigd, en tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn ambt bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in die gemeente eindigt. Met instemming van het betrokken personneelslid kan daarvan worden afgeweken. HOOFDSTUK V. - Aanvullende bepalingen
Art. 11.Het ambt wordt op zulke wijze uitgeoefend dat elke deeltijdse gemeentesecretaris, deeltijdse gemeentelijke financieel beheerder, deeltijdse secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, deeltijdse ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of gewestelijke ontvanger minstens eenmaal per week gedurende de gewone diensturen aanwezig is in elk van de door hem bediende gemeenten of openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Art. 12.Voor de toepassing van dit besluit geldt het bevolkingscijfer van de gemeente, vermeld in artikel 5, § 3, van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 13.Het koninklijk besluit van 23 maart 1977 betreffende de aanduiding van gewestelijke ontvangers voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt opgeheven.
Art. 14.Tot op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 76, § 1, eerste lid, van het Gemeentedecreet moeten in dit besluit de woorden « financieel beheerder » gelezen worden als « gemeenteontvanger » en als « plaatselijk ontvanger », als vermeld in de Nieuwe Gemeentewet, in het bijzonder in artikelen 52 en 53.
Art. 15.§ 1. Een financieel beheerder van een gemeente, die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit een ambt bekleedt met een prestatiebreuk, die groter is dan de bepalingen van hoofdstuk II voortaan toelaten, kan de bestaande prestatiebreuk behouden tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn ambt bij deze gemeente eindigt.
Met instemming van het personeelslid betrokken kan het gemeentebestuur ook vroeger de prestatieomvang van de financieel beheerder van de gemeente verminderen om die in overeenstemming te brengen met de bepalingen van hoofdstuk II. Zowel de vermindering van de bestaande prestatieomvang als de bepaling van de nieuwe prestatiebreuk vereisen in dit geval de instemming van het betrokken personeelslid. § 2. Een secretaris van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit een ambt bekleedt met een prestatiebreuk, die groter is dan de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit voortaan toelaten, kan de bestaande prestatiebreuk behouden tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn ambt bij dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn eindigt.
Met instemming van het betrokken personeelslid kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ook vroeger de prestatieomvang van de secretaris van het centrum verminderen om die in overeenstemming te brengen met de bepalingen van hoofdstuk III van dit besluit.
Zowel de vermindering van de bestaande prestatieomvang als de bepaling van de nieuwe prestatiebreuk vereisen in dit geval de instemming van het betrokken personeelslid. § 3. Een ontvanger van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn die op de dag van de inwerkingtreding van dit besluit een ambt uitoefent met een prestatiebreuk, die groter is dan de bepalingen van hoofdstuk IV voortaan toelaten, kan de bestaande prestatiebreuk behouden tot op het ogenblik dat zijn loopbaan of zijn ambt bij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn eindigt.
Met instemming van het betrokken personeelslid kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dat geval ook vroeger de prestatieomvang van de ontvanger van het centrum verminderen om die in overeenstemming te brengen met de bepalingen van hoofdstuk IV. Zowel de vermindering van de bestaande prestatieomvang als de bepaling van de nieuwe prestatiebreuk vereisen in dit geval de instemming van het betrokken personeelslid.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.
Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 21 december 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN