Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 juli 2002
gepubliceerd op 11 september 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 2001 tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002036026
pub.
11/09/2002
prom.
19/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/19/2002036026/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 2001 tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 68, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 2001 tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 oktober 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 19 juli 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de werking en de continuïteit van de Vlaamse regering gewaarborgd moeten worden;

Op het gezamenlijk voorstel van de leden van de Vlaamse regering;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 14 september 2001 tot organisatie van de kabinetten van de leden van de Vlaamse regering wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.§ 1. Voor de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in artikel 1, kan een beroep worden gedaan : 1° bij het kabinet van de minister-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister-president;b) één kabinetschef, belast met het socio-economisch en financieel beleid;c) één woordvoerder;d) één diplomatiek raadgever;e) één kabinetssecretaris en/of privé-secretaris;f) raadgevers voor de inhoudelijke bevoegdheden naar rato van de aantallen per bevoegdheidsdomein, zoals bepaald in § 3;g) maximaal tien raadgevers voor de opvolging van het beleid van de Vlaamse regering en van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;h) maximaal twee raadgevers voor de opvolging van het socio-economisch en financieel beleid van de Vlaamse regering;2° bij het kabinet van de minister vice-president op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet van de minister vice-president;b) zeven raadgevers voor de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;c) één raadgever voor de algemene projecten van de Vlaamse regering;3° bij het kabinet van de Vlaamse minister op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van het kabinet;b) vijf raadgevers voor begrotingsaangelegenheden, voor de algemene beleidsondersteuning, voor de opvolging van de materies van de andere leden van de Vlaamse regering, voor de functie van kabinetssecretaris en/of privé-secretaris en voor het woordvoerderschap;c) raadgevers voor de inhoudelijke bevoegdheden naar rato van de aantallen per bevoegdheidsdomein, zoals bepaald in § 3;4° bijkomend bij het kabinet van één Vlaamse minister van de derde en de vierde partij op : a) één kabinetschef, belast met de algemene leiding van de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;b) zeven raadgevers voor de opvolging van de materies inzake het algemeen beleid van de Vlaamse regering;c) één raadgever voor de algemene projecten van de Vlaamse regering;5° bij het kabinet van het lid van de Vlaamse regering, bevoegd voor de ambtenarenzaken, bevoegd voor de begroting of bevoegd voor het onderwijs, op één raadgever voor de onderhandelingen met de overheidsvakbonden. § 2. De minister-president kan aan vijf raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

De minister vice-president en één Vlaamse minister van de derde en de vierde partij kunnen voor de opvolging van het algemeen beleid, bedoeld in § 1, 2° en 4°, aan drie raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen.

De Vlaamse minister kan aan twee raadgevers de functie van adjunct-kabinetschef toevertrouwen. Als de goede werking van het kabinet dit vereist kan dit aantal op drie worden gebracht, mits de minister-president toestemming verleent.

Het lid van de Vlaamse regering kan een raadgever belasten met een bijzondere en tijdelijke opdracht van een dergelijk niveau, dat de gelijkstelling van deze functie met de rang van kabinetschef toegelaten is. § 3. De bevoegdheidsdomeinen, bedoeld in artikel 7, § 1, 1°, f), en in artikel 7, § 1, 3°, c), zijn de volgende : 1° bevoegdheidsdomeinen met twee raadgevers : a) begroting gemeenschapsaangelegenheden;b) begroting gewestaangelegenheden;c) binnenlandse aangelegenheden - gemeenten;d) economie : expansiesteun;e) economisch buitenlands beleid, inclusief de export;f) fiscaal beleid;g) gezondheidsbeleid;h) land, inclusief mest;i) landbouw;j) milieuhygiëne : vergunningen, water, lucht en geluid;k) ruimtelijke ordening;l) tewerkstelling : werkgelegenheid;m) tewerkstelling : arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding;n) vervoer : wegeninfrastructuur;o) wetenschaps- en technologiebeleid;2° bevoegdheidsdomeinen met één raadgever : a) algemeen buitenlands beleid;b) ambtenarenzaken diensten Vlaamse regering;c) ambtenarenzaken VOI's;d) basisonderwijs;e) binnenlandse aangelegenheden - intercommunales en provincies;f) economie - algemeen;g) energie;h) Europees beleid;i) financieel beleid;j) gebouwenbeheer;k) gelijkekansenbeleid;l) gezins-, jongeren- en ouderenbeleid;m) hoger onderwijs aan de hogescholen;n) hoger onderwijs aan de universiteiten;o) huisvesting;p) informatica, inclusief Gis-Vlaanderen;q) institutionele aangelegenheden;r) kunsten;s) maatschappelijk welzijn, inclusief OCMW en kansarmoede;t) media;u) mobiliteit en openbaar vervoer;v) natuur;w) permanente vorming : onderwijs sociale promotie, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenvorming en afstandsonderwijs;x) planning en statistiek;y) secundair onderwijs;z) sociaal-cultureel vormingswerk : volwassenen en jeugd; aa) stedelijk beleid; ab) toerisme; ac) vervoer : waterinfrastructuur en zeewezen; ad) welzijnsbeleid : bijzondere doelgroepen, inclusief migranten, gehandicapten en bijzondere jeugdzorg. § 4. In afwijking van § 1, 3°, en van § 2, derde en vierde lid, bestaat het kabinet van de Vlaamse minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden uit één kabinetschef, één adjunct-kabinetschef en drie raadgevers. »

Art. 2.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 9.Bij het kabinet van de minister-president bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal vijfentwintig personeelsleden.

Bij het kabinet van de minister vice-president bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal zeven uitvoerende personeelsleden.

Bij het kabinet van de Vlaamse minister bestaat het uitvoerend personeel uit maximaal vijftien uitvoerende personeelsleden.

Eén Vlaamse minister van de derde en de vierde partij kan bijkomend beroep doen op zeven uitvoerende personeelsleden.

In afwijking van het derde lid bestaat het kabinet van de Vlaamse minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden uit vijf uitvoerende personeelsleden. »

Art. 3.Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 11.Bij het kabinet van de minister-president bestaat het aanvullend personeel uit maximaal zestien personeelsleden.

Bij het kabinet van de minister vice-president bestaat het aanvullend personeel uit maximaal vijf personeelsleden.

Bij het kabinet van de Vlaamse minister bestaat het aanvullend personeel uit maximaal elf personeelsleden.

Eén Vlaamse minister van de derde en de vierde partij kan bijkomend beroep doen op twee aanvullende personeelsleden.

In afwijking van het derde lid bestaat het kabinet van de Vlaamse minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden uit vier aanvullende personeelsleden.

Ambtenaren van niveau A en titularissen van gelijkwaardige graden die behoren tot andere openbare diensten of tot de gesubsidieerde onderwijsinrichtingen, mogen geen deel uitmaken van het aanvullend personeel. »

Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 3 juli 2002.

Art. 5.De leden van de Vlaamse regering zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 juli 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De minister vice-president van de Vlaamse regering en Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, S. STEVAERT De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking, M. VOGELS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, V. DUA De Vlaamse minister van Financiën en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid, Buitenlandse Handel en Huisvesting, J. GABRIELS De Vlaamse minister van Sport en Brusselse Aangelegenheden, G. VANHENGEL

^