Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 15 juni 2007
gepubliceerd op 19 juni 2007

Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de tuchtprocedure voor de mandatarissen in uitvoering van artikelen 71 en 274 van het gemeentedecreet, artikel 21ter van de OCMW-wet en artikel 69 van het provinciedecreet

bron
vlaamse overheid
numac
2007035946
pub.
19/06/2007
prom.
15/06/2007
ELI
eli/besluit/2007/06/15/2007035946/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 JUNI 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de tuchtprocedure voor de mandatarissen in uitvoering van artikelen 71 en 274 van het gemeentedecreet, artikel 21ter van de OCMW-wet en artikel 69 van het provinciedecreet


De Vlaamse Regering, Gelet op de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van 8 juli 1976, inzonderheid op artikel 21ter, ingevoegd bij het decreet van 7 juli 2006;

Gelet op het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, inzonderheid op artikel 71 en 274, § 5;

Gelet op het Provinciedecreet van 9 december 2005, inzonderheid op artikel 69;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 7 maart 2007;

Gelet op het advies nr. 43.067/3 van de Raad van State, gegeven op 30 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten van de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder mandataris : de burgemeester, de schepen en de voorzitter van de gemeenteraad, de voorzitter van de districtsraad, de voorzitter en de leden van het districtscollege, de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn en de gedeputeerden en de voorzitter van de provincieraad, met uitzondering van de voorzitter en de ondervoorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van Voeren.

Art. 2.Als de Vlaamse Regering kennis krijgt van feiten gepleegd door de betrokken mandataris die gecatalogiseerd kunnen worden als kennelijk wangedrag of grove nalatigheid en die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van een tuchtmaatregel, kan ze de provinciegouverneur van de provincie waar de betrokken mandataris benoemd of verkozen is, de opdracht geven om een tuchtonderzoek te voeren, een tuchtverslag op te maken, en een tuchtdossier samen te stellen.

Als de feiten betrekking hebben op een gedeputeerde of op de voorzitter van de provincieraad, wordt de opdracht, vermeld in het eerste lid, gegeven aan de provinciegouverneur van een andere provincie dan die waar de betrokken mandataris benoemd of verkozen is.

De provinciegouverneur geeft in zijn tuchtverslag advies over het gevolg dat volgens hem aan de feiten gegeven moet worden en formuleert een voorstel van straf als hij het opstarten van een tuchtprocedure voorstelt.

Art. 3.De provinciegouverneur kan in het kader van het tuchtonderzoek de medewerking vorderen van een arrondissementscommissaris.

Art. 4.§ 1. Na de ontvangst van het tuchtverslag en het bijgevoegde tuchtdossier roept de Vlaamse Regering binnen een termijn van drie maanden de betrokken mandataris op voor een hoorzitting.

Als de Vlaamse Regering binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, te rekenen vanaf de datum van de verzending van het verslag van de gouverneur waarbij het tuchtdossier gevoegd is, de betrokken mandataris niet oproept voor de hoorzitting, wordt de Vlaamse Regering geacht af te zien van de verdere vervolging en kan ze geen tuchtstraf meer opleggen voor de ten laste gelegde feiten. § 2. De betrokken mandataris wordt opgeroepen voor de hoorzitting met een aangetekende brief, ten minste eenentwintig dagen voor de hoorzitting.

De oproeping vermeldt : 1° de ten laste gelegde feiten;2° de overweging van een tuchtstraf;3° de plaats, de dag en het uur van de hoorzitting;4° de mogelijkheid tot inzage van het tuchtdossier;5° het recht op bijstand en vertegenwoordiging door een verdediger naar keuze;6° het recht om het horen van getuigen te vragen;7° het recht om een schriftelijk verweer in te dienen tot op de dag voor de hoorzitting. § 3. Aan de betrokken mandataris wordt gemeld dat, indien er getuigen moeten gehoord worden, dit tien dagen voor de hoorzitting wordt meegedeeld aan de tuchtoverheid met het oog op de oproeping van deze getuigen, dat moet worden aangegeven welke getuigen moeten gehoord worden en dat ook moet worden aangegeven waarover de getuigen geacht worden een verklaring af te leggen.

Aan de betrokkene wordt meegedeeld dat hij verzocht wordt binnen dezelfde termijn van tien dagen voor de hoorzitting bij de tuchtoverheid de stukken neer te leggen die hij wil toevoegen aan het tuchtdossier.

Als de tuchtoverheid zelf getuigen oproept worden de namen en het onderwerp van de getuigenverklaringen aan de betrokken mandataris meegedeeld.

Art. 5.De Vlaamse Regering of een of meerdere van door haar aangewezen ambtenaren van het Agentschap voor Binnenlands Bestuur, hoort de betrokken mandataris.

De hoorzitting kan ook bijgewoond worden door een of meerdere ambtenaren van het Agentschap voor Binnenlands bestuur, die hiertoe aangewezen zijn door de leidend ambtenaar van het agentschap.

De hoorzitting vindt plaats achter gesloten deuren.

Art. 6.Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.

Als het proces-verbaal tijdens de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt aan de betrokkene gevraagd het te ondertekenen.

Als het proces-verbaal na de hoorzitting wordt opgemaakt, wordt het naar de betrokkene toegestuurd of wordt het overhandigd tegen ontvangstbewijs. De betrokken mandataris wordt gevraagd het proces-verbaal ondertekend of met bijgevoegde opmerkingen terug te bezorgen aan de Vlaamse Regering uiterlijk tien dagen na de ontvangst ervan.

Art. 7.De Vlaamse Regering stuurt haar beslissing aangetekend naar de betrokkene of overhandigt ze tegen ontvangstbewijs, binnen een termijn van drie maanden na de ondertekening van het proces-verbaal van de laatste hoorzitting door de persoon die de hoorzitting heeft voorgezeten.

Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 juni 2007.

De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN

^