gepubliceerd op 27 februari 2001
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap
15 DECEMBER 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, inzonderheid op de artikelen 47 en 49;
Gelet op het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen, inzonderheid op artikel 7, § 1, gewijzigd bij het decreet van 22 december 1999, op artikel 8 en op artikel 10, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 7 december 1987, 15 december 1993, 30 maart 1994, 15 juni 1994 en 24 juli 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen voor kortverblijf ten behoeve van de gehandicapten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 15 december 1993, 15 juni 1994 en 24 juli 1996;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor de diensten voor begeleid wonen voor mentaal gehandicapten zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 14 november 1990, 24 juli 1991, 2 augustus 1991, 15 december 1993, 19 januari 1994, 30 maart 1994, 15 juni 1994, 24 maart 1998 en 8 december 1998;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor zelfstandig wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 12 december 1990, 24 juli 1991, 15 december 1993, 19 januari 1994, 30 maart 1994, 15 juni 1994, 6 juli 1994 en 24 juli 1997;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 15 juni 1994 betreffende het beheer van gelden of goederen van personen met een handicap door beheerders of personeelsleden van voorzieningen, bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 31 maart 2000;
Gelet op het ministerieel besluit van 21 juni 1990 tot vaststelling van de vorm en de inhoud van de begeleidingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten van de diensten voor begeleid wonen voor mentaal gehandicapten zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
Gelet op het ministerieel besluit van 21 november 1990 tot vaststelling van de vorm en de inhoud van de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 14 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor zelfstandig wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, gegeven op 26 oktober 1999;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juli 2000;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 15 juli 2000, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies nr. 30.563/3 van de Raad van State, gegeven op 10 oktober 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit en van de bijlagen verstaat men onder : 1° voorziening : een voorziening die erkend is of een erkenning heeft aangevraagd op grond van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;2° het Fonds : het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap;3° verantwoorde hulp- en dienstverlening : een hulp- en dienstverlening die gebruikersgericht wordt verleend en voldoet aan de vereisten van doeltreffendheid, doelmatigheid, continuïteit en maatschappelijke aanvaardbaarheid;4° gebruiker : de persoon die een beroep doet op de hulp- en dienstverlening van een voorziening.Met gebruiker wordt in voorkomend geval gelijkgesteld, de wettelijke vertegenwoordiger, de vertrouwenspersoon of de belangrijke betrokken derde, met inbegrip van de plaatsende instantie bij gedwongen hulp- en dienstverlening; 5° gebruikersgerichtheid : de mate waarin de hulp- en dienstverlening afgestemd is op de specifieke behoeften van de gebruiker;6° doeltreffendheid : de mate waarin de doelstellingen gerealiseerd worden;7° doelmatigheid : de mate waarin de resultaten zich verhouden tot de middelen.De resultaten zijn het antwoord op de behoeften van de gebruiker. Met middelen wordt bedoeld : personeel, financiën, gebouwen en inrichting, uitrusting, technieken en methoden; 8° continuïteit : de mate waarin de hulpverlener zorg draagt voor een goede overdracht van hulp- en dienstverlening in situaties waarin verschillende hulp- en dienstverleners betrokken zijn die elkaar aflossen, vervangen of opvolgen;9° maatschappelijke aanvaardbaarheid : de mate waarin de hulp- en dienstverlening wordt aangeboden vanuit in consensus aanvaarde maatschappelijke waarden en rechten die minimaal vervat liggen in de Belgische grondwet en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van de VN-verklaring omtrent de rechten van de personen met een handicap;10° het collectief overleg van de voorziening : het proces waarbij de gebruikers als groep in dialoog treden met de voorziening;11° de beroepsprocedure inzake vergunningen en erkenningen : de procedure zoals bepaald in artikel 13 tot en met 16 van het decreet van 15 juli 1997 houdende oprichting van een Gezins- en Welzijnsraad en van een adviserende beroepscommissie inzake Gezins- en welzijnsaangelegen-heden en in het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 1993 tot vaststelling van de algemene regels inzake het verlenen van vergunningen en erkenningen door het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 2.Om erkend te worden en erkend te blijven, dient een voorziening, onverminderd de naleving van andere erkenningsnormen, een kwaliteitshandboek op te maken, overeenkomstig de componenten vermeld in bijlage I, en de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen na te leven inzake gebruikersgerichtheid, maatschappelijke aanvaardbaarheid, doeltreffendheid, doelmatigheid en continuïteit, zoals bepaald in bijlage II. Elke voorziening maakt jaarlijks een kwaliteitsplanning op en bezorgt deze aan het Fonds in de vorm en binnen de termijnen zoals bepaald door het Fonds. HOOFDSTUK III. - Toezicht, bestuurlijk ingrijpen, sancties
Art. 3.De ambtenaren van het Fonds, gemachtigd om toezichtsopdrachten uit te voeren overeenkomstig hoofdstuk X van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, worden eveneens belast met het toezicht op de naleving van de kwaliteitszorg in de voorzieningen.
Elke voorziening is er toe verplicht de gemachtigde ambtenaren van het Fonds toe te laten ter plaatse de elementen van het kwaliteitshandboek te toetsen aan de vereisten van artikel 2 en alle stappen te ondernemen die daarvoor noodzakelijk zijn.
De beheerders, de directie en het personeel van de voorziening zijn verplicht aan de gemachtigde ambtenaren van het Fonds alle medewerking te verlenen bij de uitoefening van hun toezichtsopdracht.
Art. 4.§ 1. De gemachtigde ambtenaar van het Fonds deelt aan de voorziening schriftelijk de resultaten en bevindingen van zijn in artikel 3 bedoelde toezichtsopdrachten mee in een rapport. § 2. Als een voorziening niet voldoet aan de vereisten inzake een verantwoorde hulp- en dienstverlening en de daaruit voortvloeiende verplichtingen op het vlak van de kwaliteitszorg, zoals deze decretaal en reglementair bepaald zijn, stelt de gemachtigde ambtenaar van het Fonds dit vast in een proces-verbaal dat toegevoegd wordt aan het in § 1 bedoelde rapport, en dat op gemotiveerde wijze aangeeft op welke punten de vereisten inzake een verantwoorde hulp- en dienstverlening en de daaruit voortvloeiende decretaal en reglementair bepaalde verplichtingen op het vlak van de kwaliteitszorg niet of onvoldoende nageleefd werden. Dit document vermeldt eveneens de termijn van maximum zes maanden waarbinnen de voorziening de nodige maatregelen dient te nemen.
De voorziening heeft het recht hieromtrent schriftelijk bezwaar in te dienen bij de leidend ambtenaar van het Fonds. Na onderzoek van de bezwaren bevestigt of ontkracht de leidend ambtenaar dit proces-verbaal, of geeft hij opdracht tot een nieuw onderzoek. § 3. Als bij bevestiging van het proces-verbaal door de leidend ambtenaar en bij het verstrijken van de in § 2 voorziene termijn blijkt dat de voorziening de nodige maatregelen niet heeft genomen, kan het Fonds een erkenning van een beperkte termijn afleveren, die de zes maanden niet mag overschrijden, of de lopende erkenning herleiden tot diezelfde beperkte termijn, op voorwaarde dat de voorziening zich ertoe verbindt om binnen die termijn aan de in het proces-verbaal vastgestelde tekortkomingen te verhelpen.
De voorziening heeft het recht hieromtrent door het Fonds gehoord te worden en het recht schriftelijk haar bezwaren tegen deze beslissing bij het Fonds te laten gelden. Na onderzoek van de bezwaren bevestigt of vernietigt het Fonds deze beslissing.
Het Fonds brengt de voorziening schriftelijk op de hoogte van zijn gemotiveerde beslissing. Als deze beslissing de erkenning voor een beperkte termijn bevestigt, zal tevens vermeld worden dat de erkenning zal ingetrokken of niet toegekend worden na het verstrijken van deze termijn als de voorziening niet de nodige maatregelen neemt om te voldoen aan de vereisten van artikel 2 van dit besluit.
De gebruikers van de voorziening worden via het collectief overlegorgaan onverwijld door de voorziening schriftelijk op de hoogte gebracht van deze beslissing.
Art. 5.Als de voorziening na de procedure, bepaald in artikel 4 voldoet aan de gestelde voorwaarden, wordt de erkenning verlengd en brengt het Fonds de voorziening op de hoogte. De voorziening brengt de gebruikers onverwijld op de hoogte via het collectief overleg.
Als de voorziening niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, wordt de erkenning ingetrokken. Het Fonds brengt de voorziening schriftelijk op de hoogte van zijn gemotiveerde beslissing. De gebruikers van de voorziening worden via het collectief overleg onverwijld door de voorziening schriftelijk op de hoogte gebracht van deze beslissing.
De voorziening kan tegen de intrekking van de erkenning een beroep aantekenen overeenkomstig de bepalingen van de beroepsprocedure inzake vergunningen en erkenningen. HOOFDSTUK IV. - Wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 6.In hoofstuk I, II.B., "Werking", van de bijlage, gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor erkenning van de inrichtingen, tehuizen en diensten voor plaatsing in gezinnen ten behoeve van gehandicapten, wordt a) en b) opgeheven.
Art. 7.In B. "Werking", van de bijlage, gevoegd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1971 tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning van de tehuizen voor kortverblijf ten behoeve van gehandicapten, worden a), b) en d) opgeheven.
Art. 8.Artikel 9 van het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor de diensten voor begeleid wonen voor mentaal gehandicapten zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, wordt opgeheven.
Art. 9.De artikelen 14 en 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiërings-modaliteiten voor diensten voor zelfstandig wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, worden opgeheven.
Art. 10.In artikel 5, eerste lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 15 juni 1994 betreffende het beheer van gelden of goederen van personen met een handicap door beheerders of personeelsleden van voorzieningen, bedoeld in het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, worden de volgende wijzigingen aangebracht; 1° in 2° worden de woorden « het bevoegde orgaan » vervangen door de woorden « de inrichtende macht »;2° in 3° wordt het woord « opname » vervangen door de woorden « hulp- en dienstverlening ».
Art. 11.In artikel 8, § 1, 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden « de in de voorziening opgerichte gebruikersraad » vervangen door de woorden « het in de voorziening opgericht collectief overlegorgaan ».
Art. 12.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «
Art. 9.Bij de vaststelling van de wederzijdse rechten en plichten, als bedoeld in artikel 1, § 2 van de bijlage II bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap, moet de samenstelling van de toezichtsraad voor het beheer van gelden en goederen van de gebruiker vermeld, als de voorziening ertoe gehouden is dergelijke toezichtsraad op te richten met toepassing van artikel 48 van voormeld decreet van 27 juni 1990.
De oprichting en samenstelling van de toezichtsraad, evenals alle wijzigingen hieraan, worden onverwijld schriftelijk medegedeeld aan het Fonds en aan de gebruikers. »
Art. 13.Artikel 9 van het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1996 betreffende de erkenning en subsidiëring van thuisbegeleidingsdiensten voor personen met een handicap, wordt opgeheven.
Art. 14.In artikel 10, § 1, 1°, van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 15.In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de woorden « ras, nationaliteit, geslacht, vermogenstoestand of » geschrapt.
Art. 16.Het ministerieel besluit van 21 juni 1990 tot vaststelling van de vorm en de inhoud van de begeleidingsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 9, §§ 1 en 3, van het besluit van de Vlaamse regering van 4 april 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten van de diensten voor begeleid wonen voor mentaal gehandicapten zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en padagogische zorg voor gehandicapten, wordt opgeheven.
Art. 17.Het ministerieel besluit van 21 november 1990 tot vaststelling van de vorm en de inhoud van de dienstverleningsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 14 van het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor zelfstandig begeleid wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, wordt opgeheven. HOOFDSTUK V. - Overgangs-, inwerkingtredings- en slotbepalingen
Art. 18.Bij wijze van overgangsmaatregel : 1° beschikken de voorzieningen over een termijn die afloopt op 31 december 2002 om te voldoen aan alle bepalingen van dit besluit;2° kunnen de voorzieningen die dat wensen vóór 31 december 2002 toetreden tot de in dit besluit omschreven kwaliteitszorg.Deze toetreding is afhankelijk van het afsluiten van een convenant tussen het Fonds, de voorziening en de gebruikers via het collectief overleg.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking de eerste dag van de derde maand volgend op de maand waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 20.Het decreet van 29 april 1997 inzake de kwaliteitszorg in de welzijnsvoorzieningen treedt, voor wat de gehandicaptensector betreft, op dezelfde datum in werking als dit besluit.
Art. 21.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 december 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS
Bijlage I Kwaliteitshandboek 1. Inleiding 1.1. Structuur van het kwaliteitshandboek 1.2. Beschrijving van het aanbod van de voorziening 2. Kwaliteitsbeleid 2.1. Missie, visie, waarden, objectieven, geschreven referentiekader 2.2. Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen 2.3. Het geven van toelating aan de overheid tot verificatie en evaluatie 3. Kwaliteitsplanning 4.Kwaliteitssysteem 4.1. Organisatiestructuur 4.2. Verantwoordelijke die met het kwaliteitsbeleid is belast 4.3. Overzicht en werking van de overlegorganen 4.4. Deelname aan externe overlegorganen 4.5. Middelen 4.6. Overzicht van de procedures 4.6.1. De intake 4.6.2. Het opstellen van het hulp- en dienstverleningsplan 4.6.3. Het uitvoeren, evalueren en bijsturen van het hulp -en dienstverleningsplan 4.6.4. Het beëindigen van de hulp- en dienstverlening 4.6.5. Het organiseren van het collectief overleg 4.6.6. Het toetsen van de tevredenheid van de gebruikers 4.6.7. Het afhandelen van klachten van gebruikers 4.6.8. Het implementeren van corrigerende en preventieve maatregelen 4.6.9. Het selecteren en aanwerven van het personeel 4.6.10. Het vormen, trainen en opleiden van het personeel 4.6.11. Het ondersteunen en evalueren van het personeel 4.6.12. Het periodiek evalueren van de ingezette middelen 4.6.13. Het beheren van de documenten van het kwaliteitshandboek 4.6.14. Het plannen en implementeren van kwaliteitsaudits 4.6.15. Het beoordelen van het kwaliteitshandboek door de directie Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap.
Brussel, 15 december 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS
Bijlage II Sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen
Artikel 1.Gebruikersgerichtheid § 1. Overleg tussen de gebruiker en de voorziening op individueel en collectief vlak 1° Informatierecht : De voorziening en de gebruiker bepalen samen over welke elementen van de hulp -en dienstverlening de gebruiker geïnformeerd wordt, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.De voorziening geeft volledig, nauwkeurig en tijdig informatie aan de gebruiker over deze elementen.De voorziening geeft de gebruikers, op collectief vlak, informatie over de inzet van haar financiële middelen. 2° Adviesrecht : De voorziening en de gebruiker bepalen samen over welke elementen van de hulp -en dienstverlening voorafgaandelijk overlegd wordt met en advies gevraagd wordt aan de gebruiker, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.De gebruiker heeft het recht om advies uit te brengen inzake de hulp- en dienstverlening, en dit zowel op individueel als op collectief vlak. 3° Antwoordplicht : De voorziening hoort de gebruiker inzake alle aangelegenheden die de verhouding voorziening-gebruiker aangaan, en dit zowel op individueel als op collectief vlak. De voorziening antwoordt op de door de gebruiker gestelde vragen binnen overeengekomen termijnen. 4° Medezeggenschap van de gebruiker : De voorziening garandeert medezeggenschap van de gebruiker, inzake de hulp- en dienstverlening van de voorziening, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.5° Aanwenden van de ervaringsdeskundigheid van de gebruiker : De voorziening maakt gebruik van de ervaringen en inzichten van de gebruiker inzake de hulp- en dienstverlening van de voorziening, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.6° Ondersteunen en versterken van de mondigheid van de gebruiker : De voorziening neemt de nodige maatregelen om de mondigheid van de gebruiker met betrekking tot de hulp- en dienstverlening van de voorziening te ondersteunen en te versterken, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.De voorziening, waar de gemiddelde duur van de hulp- en dienstverlening meer dan twee jaar bedraagt, neemt het initiatief tot het oprichten en het ondersteunen van een structureel collectief overlegorgaan. § 2. Duidelijkheid van het aanbod 1° Wederzijdse rechten en plichten : De wederzijdse rechten en plichten van de gebruiker en de voorziening worden in overleg opgesteld, schriftelijk vastgelegd en door beide partijen ondertekend, en dit zowel op individueel als op collectief vlak.2° Kenbaar maken van het aanbod : Het aanbod van de voorziening en de modaliteiten ervan worden beschreven en kenbaar gemaakt aan de gebruiker en aan derden. § 3. Respectvolle bejegening van de gebruiker 1° Integriteit : De voorziening respecteert steeds de eigenheid van de gebruiker en aanvaardt hem/haar als een volwaardig persoon.De voorziening neemt maatregelen om de integriteit van de gebruiker te waarborgen. Hiertoe ontwikkelt de voorziening een geschreven referentiekader. 2° Betrokkenheid : De voorziening garandeert dat de relatie met de gebruiker vertrekt vanuit een grondhouding van vertrouwen en gekenmerkt wordt door inleving en echtheid.Hiertoe ontwikkelt de voorziening een geschreven referentiekader. 3° Privacy : De voorziening respecteert de privacy van de gebruiker, rekening houdend met de eigenheid van de gebruiker.Hiertoe ontwikkelt de voorziening een geschreven referentiekader. § 4. Hulp- en dienstverlening, op maat van de gebruiker 1° Kennis van de behoefte aan hulp- en dienstverlening : De voorziening peilt naar en registreert de wensen, behoeften en mogelijkheden van de gebruiker.2° Geïndividualiseerd : De voorziening beschrijft haar hulp- en dienstverlening voor elke gebruiker en houdt hierbij rekening met de individuele wensen, behoeften en mogelijkheden van de gebruiker.3° Zelfstandigheid en zelfbeschikkingsrecht van de gebruiker : De voorziening houdt rekening met en bevordert de zelfstandigheid en het zelfbeschikkingsrecht van de gebruiker.4° Keuzevrijheid : De gebruiker beschikt over keuzevrijheid in het aanbod waar mogelijk.5° Flexibiliteit : De voorziening past de hulp- en dienstverlening aan aan de zich wijzigende behoeften van de gebruiker.6° Aangepaste fysieke omgeving : De voorziening neemt maatregelen om haar gebouwen, inrichting en uitrusting af te stemmen op de eigenheid van de gebruiker.7° Toegankelijke communicatie : De voorziening neemt maatregelen om haar communicatie af te stemmen op de eigenheid van de gebruiker. § 5. Tevredenheid van de gebruiker 1° Toetsing van de tevredenheid van de gebruikers : De voorziening heeft permanent aandacht voor en peilt periodiek naar de tevredenheid van de gebruikers over de hulp- en dienstverlening.2° Klachtenprocedure : De voorziening beschrijft, in overleg met de gebruikers de wijze waarop ze de klachten van de gebruikers afhandelt.De voorziening maakt kenbaar aan alle gebruikers hoe klachten ingediend en afgehandeld worden. De voorziening stelt de gebruiker ervan op de hoogte dat hij zich kan wenden tot het Vlaams Fonds indien de interne klachtenprocedure geen voldoening geeft.
Art. 2.Maatschappelijke aanvaardbaarheid § 1. Maatschappelijke integratie van de gebruiker De voorziening streeft bij de hulp- en dienstverlening naar maatschappelijke integratie van de gebruiker, rekening houdend met de eigenheid van de gebruiker. § 2. Niet-discriminerend De voorziening weigert geen gebruiker op grond van etnische afkomst, nationaliteit, geslacht, seksuele geaardheid, sociale achtergrond, ideologische, filosofische, godsdienstige overtuiging of financieel onvermogen. De voorziening respecteert de ideologische, filosofische of godsdienstige overtuiging van de gebruiker voor zover de werking van de voorziening en de integriteit van de medegebruikers niet in het gedrang komen. § 3. Regionaal overleg De voorziening werkt mee aan het regionaal overleg met het oog op de afstemming van vraag en aanbod van de hulp- en dienstverlening en aan het overleg omtrent de invulling van de niet-beantwoorde behoeften in de regio. § 4. Veiligheid en gezondheid De voorziening neemt de nodige maatregelen om de veiligheid en de gezondheid van de gebruiker te vrijwaren.
Art. 3.Doeltreffendheid § 1. Kwaliteitsbeleid De voorziening beschrijft haar missie, visie en waarden ten aanzien van de hulp- en dienstverlening, en maakt deze kenbaar aan de gebruikers, het personeel en aan derden. De voorziening beschrijft en actualiseert periodiek haar objectieven ten aanzien van haar doelgroep(en). De voorziening beschrijft haar kwaliteitsplanning en evalueert en actualiseert deze jaarlijks. § 2. Planmatig en methodisch handelen De voorziening beschrijft voor elke gebruiker de hulp- en dienstverlening. Deze hulp- en dienstverlening wordt in overleg met de gebruiker gepland, uitgevoerd, periodiek geëvalueerd, bijgestuurd en geregistreerd. § 3. Kennis De voorziening actualiseert haar kennis inzake ontwikkelingen in de hulp- en dienstverlening.
De voorziening stelt periodiek een vormings-, trainings-, en opleidingsplan op voor het personeel en voert dit uit. § 4. Corrigerende en preventieve maatregelen De voorziening stelt corrigerende en preventieve maatregelen op ten aanzien van de hulp- en dienstverlening, voert deze uit en evalueert ze. § 5. Personeel De voorziening beschrijft de wijze waarop ze het personeel selecteert, ondersteunt en evalueert. § 6. Organisatiestructuur De voorziening beschrijft de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en onderlinge verhoudingen van het personeel, en maakt deze kenbaar aan haar gebruikers, het personeel en de overheid. § 7. Kwaliteitshandboek De voorziening beschrijft de structuur van het kwaliteitshandboek. De voorziening beschrijft op welke manier aan de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen voldaan wordt. De voorziening zorgt ervoor dat de elementen van het kwaliteitshandboek op een doeltreffende wijze geïmplementeerd en geactualiseerd worden.
Art. 4.Doelmatigheid § 1. Overlegkanalen De voorziening beschrijft de wijze waarop ze de interne communicatie en het overleg organiseert. § 2. Interdisciplinaire werking De voorziening bevordert interdisciplinaire werking. § 3. Evaluatie van ingezette middelen De voorziening evalueert periodiek haar ingezette middelen in functie van de resultaten. § 4. Financiële middelen De voorziening zet de toegekende financiële middelen van de overheid en de persoonlijke financiële bijdrage van de gebruiker in op een doelmatige manier.
Art. 5.Continuïteit § 1. Aanmelding Indien de voorziening, na kennisname van de behoeften van de gebruiker, niet kan voorzien in de aangewezen hulp- en dienstverlening, verwijst de voorziening de gebruiker door. § 2. Naadloosheid De voorziening zorgt voor een soepele overgang tussen de verschillende vormen van de hulp- en dienstverlening binnen haar eigen werking. § 3. Samenwerking met derden Indien de voorziening zelf niet kan voorzien in bepaalde behoeften van de gebruiker zoekt zij actief naar samenwerking met derden. § 4. Doorverwijzing De voorziening zoekt actief mee naar alternatieven wanneer zij vaststelt dat zij niet meer kan voldoen aan de behoeften van de gebruiker.
De voorziening streeft naar een soepele overgang bij doorverwijzing. § 5. Beëindiging De voorziening maakt duidelijke afspraken met de gebruiker over de omstandigheden waarin en de wijze waarop de hulp -en dienstverlening beëindigd wordt. § 6. Informatieoverdracht De voorziening waarborgt een verantwoorde overdracht van relevante informatie met betrekking tot de hulp- en dienstverlening in overleg met de gebruiker.
Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 betreffende de kwaliteitszorg in de voorzieningen voor de sociale integratie van personen met een handicap.
Brussel, 15 december 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS