Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 13 juli 2001
gepubliceerd op 22 september 2001

Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001036051
pub.
22/09/2001
prom.
13/07/2001
ELI
eli/besluit/2001/07/13/2001036051/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 JULI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de decreten van 22 november 1995, 20 december 1996, 12 mei 1998, 22 december 1999 en 6 juli 2001;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993 ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 25 maart 1997 en van 10 februari 1998;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1998 betreffende de toekenning van een extra subsidie aan gemeentebesturen voor het voeren van een jeugdwerkbeleid voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren;

Gelet op het advies nummer 44 van de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap, gegeven op 13 september 2000;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 juni 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het decreet van 6 juli 2001 tot wijziging van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, heden bekrachtigd werd door de Vlaamse regering;

Overwegende dat de gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie bezig zijn met de opmaak van het jeugdwerkbeleidsplan 2002-2004 en zo spoedig mogelijk in kennis moeten worden gesteld van de gewijzigde onderrichtingen terzake;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° het college : het college van burgemeester en schepenen;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur en de jeugd;3° het decreet : het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij decreet van 6 juli 2001;4° het planningsjaar : het kalenderjaar dat de periode voorafgaat waarop het jeugdwerkbeleidsplan betrekking heeft;5° de afdeling Jeugd en Sport : het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, administratie Cultuur, afdeling Jeugd en Sport. HOOFDSTUK II. - Subsidiëring

Art. 2.§ 1. Het krediet, beschikbaar krachtens artikel 6, § 2, 3°, van het decreet, wordt verdeeld als bepaald in § 2 tot § 6. § 2. Voor elke gemeente wordt de relatieve maatschappelijke achterstelling bij kinderen en jongeren vastgesteld aan de hand van de volgende indicatoren: 1° het gemiddeld aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, met een Turkse, Marokkaanse, Algerijnse of Tunesische nationaliteit;2° het gemiddeld aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, uit een land dat niet behoort tot de groep van de rijkste landen, met uitzondering van de in 1° vermelde landen;3° het aantal kinderen, geboren in kansarme gezinnen, volgens de typologie van Kind en Gezin;4° het aantal jongeren onder maatregel zonder of met kosten bij de comités voor bijzondere jeugdzorg;5° het gemiddeld aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, jonger dan 25 jaar en langer dan een jaar werkzoekend;6° het gemiddeld aantal bestaansminimumtrekkers, jonger dan 25 jaar, en kinderen in een gezin van een bestaansminimumtrekker;7° het gemiddeld aantal kinderen en jongeren die onderwijs volgden in de types 1, 3 en 8 van het buitengewoon lager onderwijs, opgeteld bij het aantal leerlingen in de types 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs;8° het gemiddeld aantal jongeren in het deeltijds onderwijs;9° het gemiddeld aantal jongeren in het gewoon voltijds secundair beroepsonderwijs. § 3. Voor elke gemeente worden de verkregen aantallen per indicator omgezet in percentages die de verhouding uitdrukken tussen de aanwezigheid van de genoemde groep in de gemeente en haar aanwezigheid in het Vlaamse Gewest. § 4. De percentages per gemeente, bedoeld in § 3, worden opgeteld.

Hierbij tellen de indicatoren 1° en 2° elk slechts voor de helft, en de indicatoren 7°, 8° en 9° elk slechts voor een derde. Het verkregen resultaat wordt gedeeld door zes. Indien het verkregen resultaat hoger is dan het aandeel van deze gemeente in het totaal aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, in het Vlaamse Gewest, dan wordt deze gemeente geselecteerd. Alleen de geselecteerde gemeenten worden verder in aanmerking genomen voor de toekenning van een subsidie krachtens artikel 2, tenzij het gemeentebestuur krachtens § 6 een aanvullend bedrag krijgt toegewezen. § 5. Opdat de indicatoren bij de subsidieberekening hetzelfde gewicht zouden behouden, worden de percentages per gemeente verhoudingsgewijs herberekend. Het beschikbare krediet wordt verdeeld over de geselecteerde gemeenten naar rato van deze herberekende percentages. § 6. Het bedrag wordt, indien nodig, verhoogd tot maximaal 80 procent van de subsidies die toegekend worden op basis van de werking voor 1998, bedoeld in artikel 11 van het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993 betreffende de subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie die een jeugdwerkbeleid voeren voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren. Zodoende is voor deze gemeenten de subsidie krachtens art.6, § 2, 3°, van het decreet, opgeteld bij de subsidie krachtens art.6, § 2, 4°, van het decreet, maximaal gelijk aan het totale subsidiebedrag voor 2000.

Het bedrag dat nodig is om te komen tot deze verhoging, wordt, evenredig met het volgens paragraaf 5 vastgestelde percentage, verminderd bij de andere volgens paragraaf 4 geselecteerde gemeenten.

Art. 3.§ 1. De subsidies die krachtens artikel 2 aan de gemeentebesturen worden toegekend, dienen voor de ondersteuning van de specifieke inspanningen die jeugdwerkinitiatieven leveren voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren. § 2. In het jeugdwerkbeleidsplan moet het college aantonen in welke mate de in het kader van dit besluit voor ondersteuning voorgestelde jeugdwerkinitiatieven voorzien in de behoeften van kinderen en jongeren die leven in situaties die sterk bepaald worden door: 1° het behoren tot een etnisch-culturele minderheid;2° armoede;3° lage scholing. Hierbij besteedt het college aandacht aan de geografische spreiding en de spreiding volgens leeftijd en geslacht. § 3. Indien uit het werkingsverslag van het voorbije jaar blijkt dat het college de volledige of een deel van de toegekende subsidie voor het betreffende jaar niet heeft aangewend voor de ondersteuning van de specifieke inspanningen die jeugdwerkinitiatieven leveren voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren, dan wordt het niet-aangewende deel in mindering gebracht op de subsidie waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken. HOOFDSTUK III. - Voorwaarden waaraan de inspraak moet voldoen

Art. 4.Om de inspraak van alle in artikel 3, § 4, van het decreet vermelde betrokkenen te waarborgen, moet het college bij het opstellen van het jeugdwerkbeleidsplan : 1° alle belanghebbenden informeren over de wijze waarop het jeugdwerkbeleidsplan tot stand zal komen;2° ervoor zorgen dat alle betrokkenen de documenten over de opmaak van het jeugdwerkbeleidsplan kunnen inzien;3° het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan aan de gemeentelijke jeugdraad voorleggen. De gemeentelijke jeugdraad moet over een periode van ten minste dertig dagen beschikken om zijn advies over het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan te formuleren. HOOFDSTUK IV. - Het jeugdwerkbeleidsplan Afdeling I. - Inhoud en vorm

Art. 5.§ 1. Elk van de in artikel 3, § 3, 2°, van het decreet genoemde hoofdstukken moet minstens de volgende elementen bevatten : 1° een situatieschets met objectieve gegevens;2° de gegevens over de behoeften van de jeugd en het jeugdwerk;3° de visie en de algemene doelstellingen die het gemeentebestuur vooropstelt;4° een overzicht van de concrete acties die in het kader van de voornoemde algemene doelstellingen zullen worden ondernomen. Per concrete actie geeft het college bovendien een concreet tijdschema voor de uitvoering, de financiële weerslag van deze acties en stelt het voor zichzelf een beoogd resultaat voorop, met aanduiding van een of meer resultaatsindicatoren. § 2. In het hoofdstuk Toegankelijkheid van het jeugdwerk moeten ook de doelstellingen opgenomen worden op basis waarvan het krediet waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken krachtens artikel 2 van dit besluit, voor de ondersteuning van de specifieke inspanningen die jeugdwerkinitiatieven leveren voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren, wordt verdeeld. § 3. Het jeugdwerkbeleidsplan en alle andere gemeentelijke beleidsplannen die implicaties hebben voor het jeugdwerkbeleid moeten op elkaar afgestemd worden. De resultaten van deze afstemming moeten in het hoofdstuk Geïntegreerd jeugdwerkbeleid van het jeugdwerkbeleidsplan worden opgenomen. De mate waarin de andere gemeentelijke beleidsplannen van belang zijn voor het jeugdwerkbeleid, wordt door het college bepaald in overleg met de gemeentelijke jeugdraad. § 4. Het jeugdwerkbeleidsplan moet in een vlotte en regelmatige uitbetaling van de subsidies aan de jeugdwerkinitiatieven voorzien. § 5. De minister bepaalt de vorm waarin het jeugdwerkbeleidsplan moet worden ingediend. Afdeling II. - Procedure

Art. 6.§ 1. De afdeling Jeugd en Sport deelt jaarlijks aan elk gemeentebestuur het geraamde bedrag mee waarop de gemeente recht heeft op basis van art. 6, § 2, van het decreet. § 2. Het college dient het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan voor advies in bij de afdeling Jeugd en Sport uiterlijk op 1 juni van het planningsjaar. Bij het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan zijn de volgende documenten gevoegd : 1° het advies van de gemeentelijke jeugdraad;2° het gemotiveerde standpunt van het college aan de gemeentelijke jeugdraad over het uitgebrachte advies. Op de dag van verzending van het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan aan de afdeling Jeugd en Sport brengt het college de gemeentelijke jeugdraad hiervan op de hoogte. § 3. De afdeling Jeugd en Sport stuurt het college een herinnering en informeert de gemeentelijke jeugdraad, indien het college niet tijdig het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan voor advies aan de afdeling Jeugd en Sport bezorgt. § 4. De afdeling Jeugd en Sport stuurt binnen 60 dagen na ontvangst van het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan een met redenen omkleed advies naar het college. Dit advies handelt uitsluitend over het naleven van de formele vereisten, bepaald in het decreet en in dit besluit. De afdeling Jeugd en Sport bezorgt tevens een kopie van het advies aan de gemeentelijke jeugdraad. § 5. Voor 15 oktober van het planningsjaar legt het college het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan, samen met het advies van de afdeling Jeugd en Sport en het advies van de gemeentelijke jeugdraad, ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor. § 6. Het college stuurt het door de gemeenteraad goedgekeurde jeugdwerkbeleidsplan uiterlijk twintig dagen na de goedkeuring ervan naar de minister en bezorgt een kopie ervan aan de gemeentelijke jeugdraad. § 7. De minister aanvaardt of weigert het jeugdwerkbeleidsplan voor subsidiëring en deelt zijn beslissing mee aan het college en aan de gemeentelijke jeugdraad uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van het jeugdwerkbeleidsplan. Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht het jeugdwerkbeleidsplan voor subsidiëring te aanvaarden. § 8. Indien het college tijdens de periode van uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan de algemene doelstellingen wenst te wijzigen die in het jeugdwerkbeleidsplan werden opgenomen, dan zijn de voorwaarden in artikelen 4 en 5 van dit besluit en de procedure, zoals bepaald in § 2 tot en met § 7 van dit artikel, van toepassing. HOOFDSTUK V. - Jaarplan

Art. 7.§ 1. Behoudens de elementen, vermeld in artikel 5, § 1, 2°, van het decreet, bevat het jaarplan een concretisering van de beleidsopties zoals geformuleerd in het jeugdwerkbeleidsplan.

Per concrete doelstelling die opgenomen is in het jeugdwerkbeleidsplan worden al de in te zetten financiële middelen aangegeven. Hieronder worden zowel de middelen verstaan waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken ter uitvoering van het decreet, als alle andere middelen waarover het gemeentebestuur beschikt om zijn jeugdwerkbeleid uit te voeren. § 2. Wanneer het college beslist om zelf, via de eigen diensten, invulling te geven aan een concrete actie, terwijl een particulier jeugdwerkinitiatief zich aanbiedt om dat te doen, dan moet in het jaarplan de argumentatie hiervoor worden opgegeven. § 3. De gemeentelijke jeugdraad moet over ten minste dertig dagen beschikken om zijn advies te formuleren over het ontwerp van jaarplan. § 4. Het jaarplan wordt, samen met het advies van de gemeentelijke jeugdraad en het gemotiveerde standpunt van het college over het uitgebrachte advies van de gemeentelijke jeugdraad, en in samenhang met de begroting, aan de gemeenteraad ter goedkeuring voorgelegd. § 5. Het college stuurt het door de gemeenteraad goedgekeurde jaarplan uiterlijk 20 dagen na goedkeuring van de begroting naar de minister en bezorgt een kopie ervan aan de gemeentelijke jeugdraad. § 6. De minister aanvaardt of weigert het jaarplan voor subsidiëring en deelt zijn beslissing uiterlijk vijftig dagen na ontvangst van het jaarplan mee aan het college en aan de gemeentelijke jeugdraad. Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht het jaarplan voor subsidiëring te aanvaarden. § 7. De minister bepaalt de vorm waarin het jaarplan moet worden ingediend. § 8. De samenstelling van de adviesraad en de nieuwe of gewijzigde gemeentelijke subsidieregelingen voor de ondersteuning van het jeugdwerk worden als bijlage bij het jaarplan gevoegd. HOOFDSTUK VI. - Werkingsverslag

Art. 8.§ 1. Het werkingsverslag beschrijft de wijze waarop het college het jeugdwerkbeleidsplan in het voorbije jaar heeft uitgevoerd. Het college moet in het werkingsverslag aantonen dat een verhoogde subsidie krachtens het decreet niet leidt tot een vermindering van de eigen inspanningen. Het bevat een overzicht van de verdeling van de middelen over de verschillende jeugdwerkinitiatieven, alsook de criteria die hierbij gehanteerd werden.

Het college motiveert in het werkingsverslag uitdrukkelijk eventuele afwijkingen ten aanzien van het jaarplan. § 2. Het werkingsverslag wordt jaarlijks voorgelegd aan de gemeentelijke jeugdraad, die ten minste dertig dagen tijd krijgt om zijn bedenkingen te formuleren. § 3. Het werkingsverslag wordt jaarlijks vóór 1 juni aan de gemeenteraad ter goedkeuring voorgelegd. Aan het werkingsverslag worden de opmerkingen van de gemeentelijke jeugdraad toegevoegd alsook het gemotiveerde standpunt van het college ten aanzien van de opmerkingen van de gemeentelijke jeugdraad. § 4. Het college stuurt het door de gemeenteraad goedgekeurde werkingsverslag, met de opmerkingen van de gemeentelijke jeugdraad, binnen een termijn van twintig dagen na de goedkeuring van het werkingsverslag, naar de minister en bezorgt een kopie ervan aan de gemeentelijke jeugdraad. Binnen 20 dagen na de goedkeuring van de gemeenterekening, bezorgt het college de afdeling Jeugd en Sport een afschrift van deze gemeenteraadsbeslissing, alsook een kopie van de pagina's in de begrotingsrekening die betrekking hebben op het jeugdwerkbeleid. § 5. De minister bepaalt de vorm waarin het werkingsverslag moet worden ingediend. § 6. Indien uit het jaarplan van het lopende jaar en uit het werkingsverslag van het voorbije jaar blijkt dat het college alle of een deel van de toegekende subsidies van het betreffende jaar niet heeft aangewend voor de uitvoering van het jeugdwerkbeleidsplan, dan worden deze subsidies afgetrokken van de subsidies waarop het gemeentebestuur aanspraak kan maken. HOOFDSTUK VII. - Invoering of afschaffing van wedden van het educatief personeel

Art. 9.§ 1. Het invoeren van weddesubsidies voor educatief personeel van een lokaal jeugdwerkinitiatief kan enkel op basis van een jeugdwerkbeleidsplan of een wijziging van het jeugdwerkbeleidsplan en moet passen in de beleidsopties, genomen in het betreffende plan. § 2. De afschaffing of vermindering van weddesubsidiëring van het educatief personeel van een lokaal jeugdwerkinitiatief moet worden besproken bij de opmaak van een nieuw jeugdwerkbeleidsplan.

In uitzonderlijke gevallen kan ook tussentijds beslist worden tot de afschaffing van weddesubsidiëring. In dat geval moet het college het betrokken jeugdwerkinitiatief hierover horen. Het college moet het ontwerp van met redenen omklede beslissing aan de afdeling Jeugd en Sport voor advies voorleggen, samen met het procesverbaal van de hoorzitting.

De afdeling Jeugd en Sport verstrekt haar met redenen omkleed advies binnen dertig dagen na ontvangst van het ontwerp van beslissing, nadat het college en het jeugdwerkinitiatief op nuttige wijze hun standpunt aan de afdeling Jeugd en Sport hebben kunnen meedelen. § 3. De beslissing tot stopzetting van weddesubsidiëring kan slechts uitwerking hebben ten minste drie maanden na het nemen van de beslissing. In elk geval moet het college de voorziene subsidiëring voortzetten tot het initiatief aan alle wettelijke verplichtingen inzake de stopgezette tewerkstelling kan hebben voldaan. HOOFDSTUK VIII. - Bezwaar

Art. 10.§ 1. De gemeentelijke jeugdraad of een of meer jeugdwerkinitiatieven samen die menen dat hun rechten in het kader van het gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan geschaad worden, kunnen een gemotiveerd bezwaarschrift indienen tegen het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan en tegen de goedkeuring van het jeugdwerkbeleidsplan, het jaarplan of het werkingsverslag door de gemeenteraad.

Het bezwaarschrift tegen het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan moet de afdeling Jeugd en Sport bereiken binnen een termijn van dertig dagen nadat het ontwerp, ingediend door het college, door de afdeling Jeugd en Sport werd ontvangen.

De afdeling Jeugd en Sport zal bij het verlenen van haar advies melding maken van de ontvangen bezwaarschriften en ermee rekening houden. Een afschrift ervan zal samen met het advies naar het college worden gestuurd.

Het bezwaarschrift tegen de goedkeuring van het jeugdwerkbeleidsplan, het jaarplan of het werkingsverslag door de gemeenteraad, moet aangetekend verstuurd worden aan de afdeling Jeugd en Sport binnen een termijn van dertig dagen na goedkeuring van het jeugdwerkbeleidsplan, het jaarplan of het werkingsverslag door de gemeenteraad. § 2. De minister spreekt zich uit over het bezwaarschrift binnen een termijn van veertig dagen, die ingaat op de dag na ontvangst ervan en nadat het college uitgenodigd werd om op nuttige wijze zijn standpunt te verduidelijken. De minister verstuurt zijn besluit uiterlijk de laatste dag van deze termijn. HOOFDSTUK IX. - Uitbetaling van de subsidies

Art. 11.§ 1. Onder voorbehoud dat het jeugdwerkbeleidsplan en jaarplan voor het betreffende begrotingsjaar werden goedgekeurd door de minister, wordt per trimester van het begrotingsjaar waarop het jaarplan betrekking heeft, een voorschot door de Vlaamse Gemeenschap uitbetaald.

Elk voorschot bedraagt 22,5 % van het bedrag waarop het gemeentebestuur recht heeft overeenkomstig artikel 6 van het decreet. § 2. Onder voorbehoud dat het werkingsverslag werd aanvaard door de minister, wordt het saldo van de subsidies uitbetaald voor 31 december van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar. HOOFDSTUK X. - Jeugdwerkbeleidsplannen van de jeugdwerkinitiatieven samen

Art. 12.§ 1. Als er geen gemeentelijk jeugdwerkbeleidsplan is, verzoekt de minister de plaatselijke jeugdwerkinitiatieven samen een jeugdwerkbeleidsplan in te dienen voor 1 juni van het eerste jaar van de jeugdwerkbeleidsplanperiode. De plaatselijke jeugdwerkinitiatieven samen kunnen in hun jeugdwerkbeleidsplan ook inspelen op de prioriteiten. § 2. De jeugdwerkinitiatieven die voor subsidiëring in dit jeugdwerkbeleidsplan werden opgenomen, moeten een begroting en een werkplan indienen in de vorm die bepaald wordt door de minister. § 3. De minister kan voorschotten toekennen ten bedrage van ten hoogste 90 % van de vermoedelijke subsidie. § 4. Onder voorbehoud dat het werkings- en financieel verslag werd aanvaard door de minister, wordt het saldo van de subsidies aan elk van de jeugdwerkinitiatieven, opgenomen in het jeugdwerkbeleidsplan, uitbetaald voor 31 december van het jaar dat volgt op het begrotingsjaar.

Het financieel verslag bestaat uit de rekeningen met de inkomsten en de uitgaven van het voorbije jaar alsmede een balans voor jeugdwerkinitiatieven die educatief personeel tewerkstellen.

De jeugdwerkinitiatieven moeten dit werkings- en financieel verslag indienen bij de afdeling Jeugd en Sport voor 1 juni van het jaar dat volgt op het jaar waarop het verslag slaat. HOOFDSTUK XI. - Overgangsbepalingen

Art. 13.§ 1. In afwijking van artikel 6, § 2, moet voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2002-2004 het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan, uiterlijk op 15 oktober 2001 bij de afdeling Jeugd en Sport worden ingediend. § 2. In afwijking van artikel 6, § 5, legt het college het ontwerp van jeugdwerkbeleidsplan voor de jeugdwerkbeleidsplanperiode 2002-2004, samen met het advies van de afdeling Jeugd en Sport en het advies van de gemeentelijke jeugdraad, voor 15 februari 2002 ter goedkeuring aan de gemeenteraad voor. HOOFDSTUK XII. - Slotbepalingen

Art. 14.Het besluit van de Vlaamse regering van 21 april 1998 betreffende de toekenning van een extra subsidie aan gemeentebesturen voor het voeren van een jeugdwerkbeleid voor maatschappelijk achtergestelde kinderen en jongeren, wordt opgeheven.

Art. 15.Het besluit van de Vlaamse regering van 22 december 1993 ter uitvoering van het decreet van 9 juni 1993 houdende subsidiëring van gemeentebesturen en van de Vlaamse Gemeenschapscommissie inzake het voeren van een jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 25 maart 1997, van 10 februari 1998 en van 23 maart 2001, wordt opgeheven.

Art. 16.Dit besluit treedt in werking op de dag van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

De gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie ontvangen vanaf 2002 een subsidie voor de uitvoering van een jeugdwerkbeleidsplan 2002-2004, opgemaakt in 2001, op voorwaarde dat dit plan voldoet aan de criteria van het decreet van 9 juni 1993, zoals gewijzigd.

Art. 17.De bepalingen in dit besluit zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

Art. 18.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur en de Jeugd, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 13 juli 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

^