Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 11 februari 2000
gepubliceerd op 11 april 2000

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2000035338
pub.
11/04/2000
prom.
11/02/2000
ELI
eli/besluit/2000/02/11/2000035338/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

11 FEBRUARI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale centra


De Vlaamse regering, Gelet op het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch- sociale centra, inzonderheid op artikel 1, 7 en 8, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, op artikel 9, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij de wet van 21 juni 1985 en bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990 en op artikel 10, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij het koninklijk besluit nr. 436 van 5 augustus 1986, bij het koninklijk besluit nr. 537 van 31 maart 1987 en bij het decreet van 5 juli 1989;

Gelet op de wet van 1 augustus 1985 houdende fiscale en andere bepalingen, inzonderheid op artikel 46;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 82, eerste lid, f) en 84, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993;

Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, inzonderheid op artikel 56, eerste lid, f) en 58, eerste lid, a), gewijzigd bij het decreet van 28 april 1993;

Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 73, eerste lid, 6°, 75, eerste lid, en 93, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996;

Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, inzonderheid op artikel 21;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor Begroting, gegeven op 13 oktober 1998 en op 25 mei 1999;

Gelet op het protocol nr. 317 van 19 januari 1999 en nr. 317bis van 25 mei 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergaderingen van Sector-comité X en van onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 94 van 19 januari 1999 en nr. 94bis van 25 mei 1999 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 25 mei 1999, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 september 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op : 1° de personeelsleden, bedoeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;2° de personeelsleden, bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;3° de leden van de inspectie voor het onderwijs, georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;4° de leden van de inspectie voor de PMS-centra, georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap, bedoeld in artikel 4 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;5° de personeelsleden van de dienst voor onderwijsontwikkeling, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;6° de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, bedoeld in artikel 88 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;7° de personeelsleden, bedoeld in artikel 10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.

Art. 2.De personeelsleden, genoemd in artikel 1, kunnen een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen, als zij op de vooravond van de terbeschikkingstelling : 1° vast benoemd zijn;2° de leeftijd van vijfenvijftig jaar hebben bereikt;3° ten minste twintig dienstjaren tellen die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten laste van de Schatkist;4° hun ambt uitoefenen als hoofdambt. Daarenboven mogen de personeelsleden bij de aanvang van voormelde terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist.

Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist aanspraak kan maken.

Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit moet eveneens rekening gehouden worden met de prestaties die een personeelslid, genoemd in artikel 1, verstrekt bij toepassing van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. De prestaties, uitgeoefend bij toepassing van dit laatste decreet, worden voor de toepassing van dit besluit steeds beschouwd als zijnde in hoofdambt uitgeoefend.

Art. 4.§ 1. De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen is onherroepelijk. § 2. De betrekking waarvoor het personeelslid aangewezen is of waarin het geaffecteerd is, mag vacant worden verklaard volgens de bepalingen ter zake van : 1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra;3° het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten;4° het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.

Art. 5.De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen wordt op hun verzoek toegekend : 1° door de inrichtende macht aan de personeelsleden, genoemd in artikel 1, 1°, 2° en 6°;2° door de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde aan de personeelsleden, genoemd in artikel 1, 3°, 4°, 5° en 7°.

Art. 6.§ 1. Het personeelslid dat een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt, geniet een wachtgeld of wachtgeldtoelage.

Het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage is gedurende de hele periode van deze terbeschikkingstelling, gelijk aan zoveel vijfenvijftigsten of zestigsten van de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage als het personeelslid op de datum van zijn terbeschikkingstelling dienstjaren telt, naargelang de voor de berekening van het pensioen in aanmerking te nemen breuk 1/55 of 1/60 is.

Voor het bepalen van het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het basisonderwijs die bezoldigd worden op grond van de weddenschalen 124, 141, 148, 150, 179 en 198 gelden de volgende breuken : 1° personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddenschalen 124, 141, 148 en 150 : a) op 1 september 1999 : 1/50; b) vanaf 1 oktober 1999 : 1/50.5; c) vanaf 1 oktober 2000 : 1/51;d) vanaf 1 oktober 2001 : 1/52;e) vanaf 1 oktober 2002 : 1/53;f) vanaf 1 oktober 2003 : 1/54;g) vanaf 1 oktober 2004 : 1/55;2° personeelsleden, bezoldigd op grond van de weddenschalen 179 en 198 : a) vanaf 1 september 1999 : 1/50; b) vanaf 1 januari 2000 : 1/50.5; c) vanaf 1 januari 2001 : 1/51;d) vanaf 1 januari 2002 : 1/52;e) vanaf 1 januari 2003 : 1/53;f) vanaf 1 januari 2004 : 1/54;g) vanaf 1 januari 2005 : 1/55. De breuken, vermeld in het derde lid, gelden eveneens met ingang van de ernaast vermelde data voor de dienstjaren die een personeelslid in zijn loopbaan heeft gepresteerd en die op basis van de op 31 augustus 1999 geldende reglementering volgens een andere breuk dan deze vermeld in het tweede lid voor de berekening van het pensioen in aanmerking kwamen.

Voor de toepassing van het tweede, derde en vierde lid wordt de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage desgevallend beperkt tot de wedde of weddentoelage die het personeelslid op de vooravond van de terbeschikkingstelling genoot voor het door hem uitgeoefende hoofdambt met volledige prestaties.

Als het personeelslid op de vooravond van de terbeschikkingstelling vast benoemd is voor een opdracht die een ambt met volledige prestaties overschrijdt, dan wordt voor de toepassing van het tweede, derde, vierde en vijfde lid, bij de vaststelling van de laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage voor een ambt met volledige prestaties eerst de wedde of weddentoelage genomen verbonden aan de opdracht bezoldigd op grond van de hoogste weddenschaal. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt voor het personeelslid dat overgaat van : 1° een verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties, 2° een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, 3° een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, 4° een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, 5° een deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, 6° een terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid, naar een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, als laatste activiteitswedde of laatste activiteitsweddentoelage beschouwd, de wedde of weddentoelage die het personeelslid zou hebben genoten als het zijn prestaties voorafgaand aan bovenvermelde periode van : 1° verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties, 2° volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, 3° verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen, 4° terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, 5° deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, 6° terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid, tot op de vooravond van de volledige terbeschikkingstelling verder zou hebben uitgeoefend. § 3. Voor de toepassing van § 1 worden als prestaties beschouwd die waarvoor het personeelslid vast benoemd is. § 4. Voor de toepassing van dit artikel worden, voor hun werkelijke duur, de diensten in aanmerking genomen die meetellen voor de berekening van het rustpensioen, met uitsluiting van de bonificaties wegens studies en van andere perioden vergoed wegens diensten die voor de vaststelling van de wedde of weddentoelage meetellen. § 5. Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage schommelt met het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regelen voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Het wordt aan het spilindexcijfer 138,01 gekoppeld.

Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage zal, in voorkomend geval, worden aangepast overeenkomstig de intersectorale akkoorden van sociale programmatie en de akkoorden van sectorale sociale programmatie. Het bedrag van het wachtgeld of van de wachtgeldtoelage van de personeelsleden van het basisonderwijs dat berekend wordt op grond van de weddenschalen 124, 141, 148, 150, 179 en 198 zal echter niet worden aangepast aan de weddenverhogingen ten gevolge van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren 1997 en 1998 voor de sector « Onderwijs » van de Vlaamse Gemeenschap, afgesloten op 1 april 1999.

Het bedrag van voormeld wachtgeld of voormelde wachtgeldtoelage zal echter niet worden aangepast rekening houdend met de weddentrappen die het resultaat zijn van de periodieke verhogingen binnen de weddenschaal, als het personeelslid op het ogenblik van de terbeschikkingstelling niet het maximum van de weddenschaal heeft bereikt.

Art. 7.Het personeelslid dat op de dag waarop de door hem aangevraagde volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ingaat, al ter beschikking gesteld is wegens ziekte of gebrekkigheid wordt opgeroepen om te verschijnen voor de pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst. Als deze commissie het personeelslid definitief ongeschikt acht om zijn ambt uit te oefenen en het personeelslid de voorwaarden vervult om vroegtijdig op pensioen te worden gesteld, wordt de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen beëindigd door de oppensioenstelling van het personeelslid.

Art. 8.§ 1. Gedurende de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen mag het personeelslid in het onderwijs of de psycho-medisch-sociale centra geen bezoldigde prestaties uitoefenen. § 2. In afwijking van § 1 mag het personeelslid de onderwijsopdracht die het op de dag voor de ingangsdatum van de terbeschikkingstelling, als bijbetrekking in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan uitoefende, verder blijven uitoefenen als bijbetrekking. Het personeelslid mag ook bezoldigde prestaties uitoefenen in het kader van 1° de voor- en naschoolse opvang in het basisonderwijs, 2° het middagtoezicht in het basisonderwijs, 3° de busbegeleiding. § 3. Buiten het onderwijs mag het betrokken personeelslid geen andere winstgevende activiteit uitoefenen dan de activiteit die toegestaan is bij cumulatie van een rustpensioen met een beroepsactiviteit, zoals bepaald in artikel 4, § 1 tot 3, en artikel 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen.

Art. 9.De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen vangt aan op de eerste dag van een maand.

De aanvraag om deze terbeschikkingstelling te krijgen, moet via de hiërarchische meerdere worden ingediend, uiterlijk drie maanden vóór de aanvangsdatum. Deze termijn kan ingekort worden in overleg tussen het personeelslid en : 1° de inrichtende macht voor de personeelsleden, genoemd in artikel 1, 1°, 2° en 6°;2° de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn gemachtigde voor de personeelsleden, genoemd in artikel 1, 3°, 4°, 5° en 7°.

Art. 10.In het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 7 en 8, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984;2° artikel 9, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij de wet van 21 juni 1985 en bij de decreten van 5 juli 1989 en 31 juli 1990;3° artikel 10, gewijzigd bij de herstelwet van 31 juli 1984, bij het koninklijk besluit nr.436 van 5 augustus 1986, bij het koninklijk besluit nr. 537 van 31 maart 1987 en bij het decreet van 5 juli 1989.

De artikelen, vermeld in het eerste lid, worden enkel opgeheven voor de personeelsleden op wie het huidige besluit van toepassing is.

Art. 11.De volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen die vóór 1 september 1999 werd toegekend aan personeelsleden, bedoeld in artikel 1, 6°, wordt beschouwd te zijn verleend overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.

Art. 12.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, met uitzondering van : 1° artikel 2, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1997, wat de personeelsleden betreft van het basisonderwijs, met inbegrip van de leden van het administratief personeel van dit onderwijsniveau;2° artikel 6, § 2, 3°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 1995;3° artikel 6, § 2, 4°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991;4° artikel 6, § 2, 5°, dat uitwerking heeft met ingang van 1 januari 1994.

Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 11 februari 2000 De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, Mevr. M. VANDERPOORTEN

^