gepubliceerd op 24 oktober 2011
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
9 SEPTEMBER 2011. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de regelgeving betreffende sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, artikel 68 en 74, eerste lid, 3° : Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, artikel 4bis ;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, artikel 5bis ;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd personeel;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijke personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 31/03/2006 pub. 19/04/2006 numac 2006035582 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool sluiten tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 7 juni 2011;
Gelet op protocol nr. 37 van 24 juni 2011 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het Vlaams Onderhandelingscomité voor het Hoger Onderwijs, vermeld in het decreet van 19 maart 2004Relevante gevonden documenten type decreet prom. 19/03/2004 pub. 10/06/2004 numac 2004035882 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Decreet betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen sluiten betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
Gelet op het advies 49.994/1/V van de Raad van State, gegeven op 26 juli 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 31/03/2006 pub. 19/04/2006 numac 2006035582 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool sluiten tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool wordt vervangen door wat volgt : "
Art. 6.§ 1. In geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder heeft de vader of de samenwonende partner recht op een verlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder. § 2. Bij overlijden van de moeder mag de duur van het in § 1 vermelde verlof het deel van het bevallingsverlof, vermeld in artikel 2, dat nog niet opgenomen werd door de moeder bij haar overlijden, niet overschrijden. § 3. Bij opname van de moeder in een ziekenhuis neemt het in § 1 vermelde verlof ten vroegste een aanvang vanaf de achtste dag na de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven kalenderdagen duurt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Het verlof, vermeld in het eerste lid, verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. § 4. Het verlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Benoemde personeelsleden worden gedurende het verlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder bezoldigd. Het verlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder van tijdelijke personeelsleden wordt niet bezoldigd.".
Art. 2.In artikel 8, § 1, 2° van hetzelfde besluit wordt na de woorden "tien werkdagen" het woord "geboorteverlof" ingevoegd.
Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk III/1, dat bestaat uit artikel 8/1, ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk III/1. Uitzonderlijk verlof wegens overmacht
Art. 8/1.Aan het personeelslid, vermeld in artikel 1, kan uitzonderlijk verlof toegestaan worden dat het gevolg is van de ziekte of van een ongeval van een van de volgende personen : 1° de echtgenoot of samenwonende partner;2° een bloed- of aanverwant die onder hetzelfde dak woont;3° een met het oog op zijn adoptie of de uitoefening van een pleegvoogdij opgenomen persoon die onder hetzelfde dak woont;4° een bloed- of aanverwant in de eerste graad die niet onder hetzelfde dak woont. De noodzaak van het verlof, vermeld in het eerste lid, wordt bewezen aan de hand van een doktersattest.
In de omstandigheden, vermeld in het eerste lid, 1°, 2° en 3°, wordt het verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit en wordt het bezoldigd.
De duur van het verlof bedraagt ten hoogste vier dagen per kalenderjaar.
In de omstandigheid, vermeld in het eerste lid, 4°, kan het betrokken personeelslid ten hoogste vier dagen per kalenderjaar het verlof opnemen als onbezoldigd verlof dat gelijkgesteld wordt met dienstactiviteit, of als een verworven vakantiedag die afgetrokken wordt van het aantal vakantiedagen.".
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk III/2, dat bestaat uit artikel 8/2 tot en met 8/6, ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk III/2. Opvangverlof met het oog op adoptie en pleegvoogdij
Art. 8/2.Een personeelslid, vermeld in artikel 1, heeft recht op een opvangverlof als het een kind jonger dan tien jaar in het gezin opneemt met het oog op adoptie of pleegvoogdij op grond van titel VIII of titel X, hoofdstuk IIbis van het Burgerlijk Wetboek.
Alleen het personeelslid dat adopteert of pleegvoogdij opneemt, heeft recht op het opvangverlof. Tijdelijke personeelsleden hebben recht op het opvangverlof voor als het verlof geheel of gedeeltelijk binnen de periode van de aanstelling valt.
Het opvangverlof wordt toegekend door het hogeschoolbestuur op verzoek van het personeelslid.
Art. 8/3.Het opvangverlof bedraagt : 1° ten hoogste zes weken als het opgenomen kind bij het begin van het verlof nog niet de leeftijd van drie jaar bereikt heeft;2° ten hoogste vier weken als het opgenomen kind bij het begin van het verlof de leeftijd van drie jaar bereikt heeft. De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind mindervalide is en aan de wettelijke voorwaarden voldoet om kinderbijslag te genieten.
Wanneer het personeelslid een geboorteverlof, vermeld in artikel 8, § 1, 2°, opneemt of opgenomen heeft, wordt dit verlof in mindering gebracht van het opvangverlof.
Art. 8/4.Het opvangverlof begint op de datum waarop het kind effectief in het gezin wordt opgenomen. Het bewijs van de opname wordt geleverd door een door het gemeentebestuur uitgereikt getuigschrift van domiciliëring.
In afwijking van het eerste lid kan het opvangverlof ook beginnen op de dag van de afreis van het personeelslid naar het buitenland, op voorwaarde dat de adoptie bij de terugkeer in België tot stand is gekomen.
Als blijkt dat er bij de terugkeer geen adoptie heeft plaatsgevonden, wordt het opvangverlof omgezet in een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden. Die terbeschikkingstelling neemt een einde bij het verstrijken van de periode waarvoor het opvangverlof was aangevraagd.
Art. 8/5.Als meer dan een kind op dezelfde datum in het gezin wordt opgenomen, wordt het opvangverlof beperkt tot één periode zoals bepaald in artikel 8/3, 1° of 2°.
Art. 8/6.Het opvangverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het betrokken personeelslid wordt gedurende die periode bezoldigd.".
Art. 5.In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk III/3, dat bestaat uit artikel 8/7 en 8/8, ingevoegd, dat luidt als volgt : "Hoofdstuk III/3. Pleegzorgverlof Art. 8/7 Een personeelslid, vermeld in artikel 1, dat officieel als pleegouder is aangesteld door een rechtbank, een door de gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, de diensten van de « l'Aide à la Jeunesse » of het Comité Bijzondere Jeugdbijstand, heeft recht op pleegzorgverlof. Het personeelslid levert aan de hand van een formele aanstellingsbeslissing het bewijs dat het pleegouder is.
Het pleegzorgverlof kan worden toegekend voor een van de volgende gebeurtenissen : 1° het bijwonen van zittingen bij de gerechtelijke en administratieve autoriteiten die bevoegd zijn voor het pleeggezin;2° het hebben van contacten met de natuurlijke ouders of met andere personen die belangrijk zijn voor het pleegkind of de pleeggast;3° het hebben van contacten met de dienst voor pleegzorg. In afwijking van het tweede lid, kan het pleegzorgverlof ook voor andere situaties toegekend worden als aan de volgende voorwaarden voldaan is : 1° de bevoegde plaatsingsdienst levert een attest af dat verduidelijkt waarom het pleegzorgverlof noodzakelijk is;2° de afwezigheid wordt niet gedekt door het uitzonderlijk verlof wegens overmacht, vermeld in hoofdstuk III/1. Art. 8/8 Het pleegzorgverlof bedraagt ten hoogste zes dagen per kalenderjaar. Als twee personeelsleden uit hetzelfde pleeggezin beide zijn aangesteld als pleegouder kan slechts een van hen van het pleegzorgverlof opnemen.
Het pleegzorgverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het pleegzorgverlof wordt bezoldigd.".
Art. 6.In artikel 14, § 1, 15° van hetzelfde besluit wordt het woord "vaderschapsverlof" vervangen door de woorden "verlof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder".
Art. 7.De volgende artikelen en besluiten worden opgeheven : 1° artikel 4bis van het koninklijk besluit van 8 december 1967 genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 20 december 1976 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 december 1981;2° artikel 5bis van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 15 april 1977;3° het koninklijk besluit van 28 november 1978 betreffende het uitzonderlijk verlof in gevallen van overmacht, toegestaan aan de leden van het gesubsidieerd personeel;4° het koninklijk besluit van 14 januari 1979 betreffende het omstandigheidsverlof toegekend aan sommige tijdelijke personeelsleden van rijksonderwijsinrichtingen, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 januari 2006 en 31 maart 2006.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2011.
Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 september 2011.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel, P. SMET