gepubliceerd op 05 oktober 2007
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten
7 SEPTEMBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten, gewijzigd bij de decreten van 6 juli 2001, 21 december 2001, 20 december 2002 en 17 november 2006;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2001 houdende uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 12 juli 2007;
Gelet op advies 43.417/1/V van de Raad van State, gegeven op 9 augustus 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Gelet op het advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, gegeven op 22 november 2006;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° het decreet : het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten;2° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Culturele Aangelegenheden;3° de administratie : het agentschap van de Vlaamse overheid dat bevoegd is voor de amateurkunsten;4° de organisatie : de organisatie voor amateurkunsten, vermeld in artikel 4 van het decreet;5° het Centrum : het Forum voor Amateurkunsten, zoals opgericht door de erkende organisaties voor amateurkunsten;6° de jaarplanning : het jaarlijkse actieplan van de organisatie;7° de beleidsperiode : de vijfjaarlijkse periode, vermeld in artikel 9, § 1, van het decreet. TITEL II. - Erkenningen
Art. 2.§ 1. De minister erkent een organisatie voor amateurkunsten nadat hiertoe in de loop van januari van het jaar dat voorafgaat aan de beleidsperiode, een aangetekende schriftelijke aanvraag bij de administratie werd ingediend.
Bij die aanvraag moeten de nodige bewijsstukken gevoegd zijn, waaruit blijkt dat de organisatie voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 6 van het decreet. § 2. De aanvraag voor erkenning is onontvankelijk als niet voldaan is aan één van de volgende voorwaarden : 1° de aanvraag wordt tijdig ingediend;2° ze bevat alle documenten en gegevens, vermeld in § 1;3° uit de ingediende stukken blijkt dat de doelstellingen van het decreet door de organisatie voldoende kunnen worden gerealiseerd. De administratie brengt de aanvragende organisatie binnen een maand, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag, op de hoogte van het feit of de aanvraag al dan niet ontvankelijk is. Bij niet-ontvankelijkheid op basis van het eerste lid, 2° en 3°, heeft de organisatie één maand, vanaf de ontvangst van bericht van de niet-ontvankelijkheid, de tijd om de nodige aanvullingen te bezorgen. § 3. De administratie onderzoekt de aanvraag, indien nodig ter plaatse, en brengt voor 15 april van het lopende jaar advies uit bij de minister.
De beslissing van de minister over de aanvraag voor erkenning wordt voor 15 mei meegedeeld aan de organisatie. § 4. Voor 15 november van het kalenderjaar waarin de aanvraag werd gedaan, dient de organisatie het beleidsplan, vermeld in artikel 9, § 2, van het decreet, in bij de administratie. § 5. De erkenning gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de betekening van de beslissing tot erkenning. § 6. De erkenning kan ingetrokken worden als blijkt dat de organisatie niet langer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 6 van het decreet. De intrekking van de erkenning gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de mededeling van de beslissing en betekent vanaf dat ogenblik het verlies van de jaarlijkse subsidie-enveloppe.
TITEL III. - Subsidiëring HOOFDSTUK I. - Procedure
Art. 3.§ 1. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe beleidsperiode, dient de organisatie een financieel behoefteplan in met als doel een meerwaarde te realiseren ten aanzien van de werking tijdens de voorbije beleidsperiode.
De administratie brengt voor 1 juni advies uit aan de minister over de aanpassing van de subsidie-enveloppe van de erkende organisatie. Het advies van de administratie bevat minstens een evaluatie van de werking van de organisatie gedurende de voorbije beleidsperiode, een samenvatting van het financiële behoefteplan van de organisatie en de verwijzing naar de beleidsintenties van de Vlaamse Regering, die bekend zijn bij de opmaak van het beleidsplan.
Uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe beleidsperiode bepaalt de minister de subsidie-enveloppe. § 2. De organisatie dient een beleidsplan in, uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan een nieuwe beleidsperiode.
De administratie deelt voor 31 januari van het volgende jaar mee of het beleidsplan als voldoende basis aanvaard is ter subsidiëring van de organisatie. § 3. Als het beleidsplan niet aanvaard wordt, heeft de betreffende organisatie drie maanden de tijd, te rekenen van de postdatum van de verzending van de mededeling van de administratie, om het beleidsplan bij te sturen.
De administratie legt in dat geval het beleidsplan voor aan de minister en die beslist voor 1 mei van het eerste jaar van de nieuwe beleidsperiode over het aanvaarden van het beleidsplan. Als het beleidsplan niet aanvaard wordt, dan verliest de organisatie haar subsidie vanaf 1 januari van het volgende jaar. § 4. De nieuwe subsidie-enveloppe wordt toegekend vanaf 1 januari van het eerste jaar van elke beleidsperiode, tenzij het beleidsplan niet wordt aanvaard. In dat geval behoudt de organisatie gedurende één jaar de subsidie-enveloppe van de vorige beleidsperiode. HOOFDSTUK II. - Beleidsplan en evaluatie
Art. 4.§ 1. Het beleidsplan, vermeld in artikel 9, § 2, van het decreet, omschrijft de missie, de algemene doelstellingen en de uitgangspunten van de organisatie. Het beleidsplan wordt gesitueerd in een maatschappelijk kader en geeft een verdere uitwerking van de door de minister aanvaarde punten uit het financiële behoefteplan. § 2. In het beleidsplan worden de volgende aspecten beschreven : 1° de financiële middelen die worden ingezet voor de werking, het personeel en de infrastructuur van de organisatie;2° een nauwkeurige beschrijving van het doelpubliek, in het bijzonder van de aangesloten groepen met vermelding van het aantal leden van de groepen en van de individuele leden en de ontwikkeling ervan in de voorbije beleidsperiode;3° de communicatie met de aangesloten groepen, de individuele leden en de geïnteresseerde burger;4° de vorming en de opleiding;5° de doelgerichte begeleidingen aan de groepen en aan de individuele leden;6° de aandacht die besteed wordt aan de verschillende uitingsvormen van de discipline;7° de opties inzake publieksgerichte activiteiten en evenementen;8° de samenwerking met het Forum voor Amateurkunsten voor de disciplineoverschrijdende materies, de samenwerkingsprojecten, de samenwerking met de belendende sectoren en de kwaliteitszorg;9° de participatie en het publieksbereik;10° de culturele diversiteit en in het bijzonder de interculturaliteit.De organisaties moeten in hun beleidsplan een open beleid aantonen voor mensen en groepen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond. Dit weerspiegelt zich in het aanbod, in het vrijwilligersbeleid, in de samenwerkingsverbanden, in het bereik, in de vertegenwoordiging in de bestuursorganen en in de personeelssamenstelling; 11° de initiatieven in het kader van product- of procesgerichte vernieuwing en verbreding;12° de intenties in het kader van de semiprofessionele kunstbeoefening en meer in het bijzonder de projecten die de organisatie zal indienen naar aanleiding van het subsidiereglement over de semiprofessionele aanpak;13° de wijze waarop de organisatie zich in internationale netwerken engageert en profileert;14° de wijze waarop het beleidsplan rekening houdt met de accenten die de Vlaamse Regering legt in het kader van haar beleidsintenties voor de amateurkunsten, die bekend zijn bij de opmaak van het beleidsplan.
Art. 5.§ 1. De jaarplanning, vermeld in artikel 12, § 3, 3°, van het decreet, vermeldt per concrete actie een beoogd resultaat, waarbij een of meer resultaatsindicatoren worden aangegeven, evenals de manier waarop de organisatie de bereikte resultaten zal evalueren ten aanzien van de vastgelegde doelstellingen. § 2. Bij de jaarplanning wordt een door de algemene vergadering goedgekeurde begroting gevoegd, en ze moet uiterlijk op 15 maart van het lopende jaar worden ingediend. § 3. De organisatie bezorgt uiterlijk op 15 maart een werkingsverslag en een financieel verslag van het voorgaande jaar aan de administratie. Die documenten zijn ondertekend door de voorzitter en de penningmeester of secretaris. Een uittreksel uit de notulen en de agenda van de bijeenkomst van de algemene vergadering waarin de documenten goedgekeurd werden, zijn daarbij gevoegd.
In het werkingsverslag wordt de in het jaarplan vastgelegde werking getoetst aan de behaalde resultaten.
Art. 6.Gedurende de looptijd van elke beleidsperiode zal de administratie minstens eenmaal een bezoek ter plaatse brengen om de werking van de organisatie te evalueren. Het uitgangspunt hiervoor is het door de administratie goedgekeurde en door de organisatie eventueel bijgestuurde beleidsplan, de jaarplanningen, de werkingsverslagen en de financiële verslagen.
De administratie deelt haar bevindingen schriftelijk mee aan de organisatie in een verslag met aanbevelingen. Bij negatieve vaststellingen moet de organisatie uiterlijk binnen een jaar na de ontvangst van het verslag van de administratie een rapport indienen bij de administratie waarin wordt aangetoond dat de uitvoering van haar beleid conform het goedgekeurde beleidsplan is en dat het beantwoordt aan de vaststellingen van de administratie.
Als de administratie het rapport, vermeld in het tweede lid, negatief evalueert, legt zij het dossier voor aan de minister. Na onderzoek beslist de minister om de subsidies van de lopende beleidsperiode vanaf 1 januari van het volgende jaar al dan niet stop te zetten.
TITEL IV. - De subsidiëring van projecten HOOFDSTUK I. - Nieuwe disciplines of deeldisciplines
Art. 7.De subsidies voor projecten die betrekking hebben op een kunstdiscipline of deeldisciplines ervan die niet gesubsidieerd worden op basis van het decreet, als vermeld in artikel 15, § 2, 1°, van het decreet, kunnen enkel worden toegekend aan verenigingen of instellingen die voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° ze beschikken over rechtspersoonlijkheid;2° ze zijn gevestigd in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voorzover het gaat om verenigingen of instellingen die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 8.Een project is duidelijk afgelijnd in de tijd en de uitvoering ervan kan gespreid worden over meerdere jaren als de beleidsperiode in kwestie niet overschreden wordt.
De projectaanvraag zelf bevat alle financiële, organisatorische en artistieke aspecten die een inhoudelijke beoordeling van het project in het raam van de decreetbepalingen mogelijk maken. Er moet worden aangetoond dat met de projectmiddelen een werking uitgebouwd zal worden die tegen het begin van de volgende beleidsperiode in aanmerking kan komen voor de procedure tot erkenning als volwaardige amateurkunstenorganisatie.
Art. 9.Een projectaanvraag kan elk jaar voor 1 oktober ingediend worden bij de administratie.
Voor de beoordeling van de ingediende projectaanvragen stelt de minister een adviescommissie in.
De minister deelt zijn beslissing mee voor 15 december van het kalenderjaar in kwestie. De financiële ondersteuning gaat in op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar.
Art. 10.Een projectaanvraag bevat per kalenderjaar een begroting en een activiteitenschema die telkens worden ingediend voor 1 oktober.
Per kalenderjaar worden voor 1 april een afrekening en een activiteitenverslag ingediend. HOOFDSTUK II. - Internationale culturele projecten in de amateurkunstensector
Art. 11.Een vereniging met rechtspersoonlijkheid of een vereniging die aangesloten is bij een erkende organisatie voor amateurkunsten, gevestigd in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor zover het gaat om verenigingen of instellingen die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap, die activiteiten ontplooit op het terrein van de amateurkunsten, kan een aanvraag indienen tot het verkrijgen van een subsidie voor een internationaal cultureel project.
Voor de tegemoetkomingen in de buitenlandse reizen, vermeld in artikel 16, kunnen ook individuele amateurkunstenaars een aanvraag indienen.
Minstens tien procent van de projectmiddelen voor internationale culturele projecten wordt voorbehouden voor interculturele projecten of voor projecten, die ingediend zijn door groepen met een etnisch-cultureel diverse achtergrond. Afdeling I. - Internationale culturele projecten in Vlaanderen
georganiseerd
Art. 12.§ 1. Om in aanmerking te komen voor de subsidiëring van internationale culturele projecten in de amateurkunstensector moeten de projecten tot een van de volgende categorieën behoren : 1° een internationaal evenement dat in het Nederlandse taalgebied wordt georganiseerd, waar een publiek platform wordt geboden aan kwalitatief hoogstaande binnen- en buitenlandse amateurkunstengroepen en amateurkunstenaars uit meer dan drie landen;2° een internationaal congres, in het Nederlandse taalgebied georganiseerd, met een ruime omkadering en rond specifieke thema's op het terrein van de amateurkunsten;3° een internationaal evenement in het Nederlandse taalgebied met deelnemers uit meer dan drie landen waaraan Vlaamse amateurkunstgroepen of amateurkunstenaars deelnemen en waarbij de inhoud en de methodiek vanwege het experimentele, vernieuwende of interdisciplinaire karakter een waardevolle bijdrage betekenen op het vlak van ervaringsuitwisseling. § 2. Paragraaf 1 geldt eveneens voor internationale culturele projecten die doorgaan in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, voor zover het gaat om verenigingen of instellingen die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 13.De aanvraag voor projecten moet bij de administratie worden ingediend uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het internationale project plaatsvindt.
Art. 14.Het ingediende dossier bevat minstens : 1° een precieze omschrijving van het project, waarbij melding wordt gemaakt van de inhoud en vormgeving, de deelnemers, de concrete planning, de locaties en de eventuele partners.Daarbij moet duidelijk worden aangetoond dat het gaat om amateurkunstenaars; 2° een overzicht van de programmering van het project, waarin aangetoond wordt welke inbreng de deelnemende Vlaamse amateurkunstengroep of amateurkunstenaar heeft;3° een overzicht van de voorbije programmering en activiteiten van de amateurkunstengroep of de amateurkunstenaar, waaruit blijkt dat de inbreng op het internationale project een meerwaarde kan betekenen voor de deelnemende landen en de deelnemers;4° een omstandige toelichting over het publieksbereik, over de wijze waarop de media en pers zullen worden betrokken bij het project, en over de uitstraling van het project voor Vlaanderen;5° een uitgewerkte begroting, waarin duidelijk moet worden aangetoond welke de verwachte inkomsten en uitgaven zijn, met aandacht voor de eigen inbreng van de aanvragende vereniging en de andere partners.Er moet duidelijk vermeld worden welk bedrag aan subsidies er wordt gevraagd. Uit de begroting moet blijken dat de aangevraagde subsidie noodzakelijk is om het project te kunnen realiseren. De subsidie kan nooit meer bedragen dan 75 % van de effectieve uitgaven.
Art. 15.§ 1. De bevoegde adviescommissie die is aangesteld door de minister geeft advies over de subsidieaanvragen. Bij de advisering over de ingediende projecten zal de adviescommissie rekening houden met de volgende elementen : 1° de mogelijkheden die aan de bevolking in Vlaanderen worden geboden om in contact te komen en kennis te maken met buitenlandse cultuuruitingen;2° de bevordering van internationale samenwerkingsverbanden, uitwisseling en expertisevorming;3° de kansen die aan amateurkunstengroepen geboden worden om hun artistieke kwaliteit te meten met die van andere nationaliteiten;4° de internationale dimensie die op een kwalitatieve manier in het project aanwezig moet zijn;5° de internationale uitstraling die de locatie en de deelname van andere partners aan het gebeuren geven;6° de indiening van een goed gemotiveerd en gedocumenteerd dossier. § 2. De administratie legt aan de minister voor beslissing een voorstel van subsidiëring voor, rekening houdend met het advies van de adviescommissie. De minister deelt voor 31 december zijn beslissing mee. Afdeling II. - Tegemoetkomingen in de buitenlandse reizen
Art. 16.§ 1. Naast de subsidiëring van internationale projecten in het binnenland bestaat eveneens de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming aan te vragen in de reiskosten van sommige internationale projecten in het buitenland, namelijk bij : 1° deelname door Vlaamse amateurkunstengroepen en amateurkunstenaars, met een behoorlijk artistiek niveau, aan een internationale wedstrijd met een grote internationale uitstraling, waarbij er deelnemers zijn uit minstens drie landen;2° deelname door Vlaamse amateurkunstengroepen en amateurkunstenaars, met een behoorlijk artistiek niveau, aan een festival met een grote internationale uitstraling, waarbij er deelnemers zijn uit minstens drie landen;3° het uitsturen van een Vlaamse dirigent, regisseur, choreograaf, docent, deskundige, of een Vlaams jurylid naar internationale activiteiten met als bedoeling een bijdrage of meerwaarde te bieden voor de deelnemers van een activiteit in het buitenland;4° de deelname van Vlaamse amateurkunstenaars of amateurkunstengroepen aan buitenlandse cursussen of workshops met deelnemers uit minstens drie landen met als bedoeling bijscholing en kwaliteitsverhoging van de eigen kennis of werking. § 2. De tegemoetkomingen in de reiskosten voor die projecten bedragen maximaal 75 % van de totale reiskosten met een maximum van duizend euro voor individuele deelnemers en een maximum van vijfduizend euro voor amateurkunstengroepen.
Bij projecten waarvoor een hogere tegemoetkoming aangevraagd wordt, kan de bevoegde minister een afwijking toestaan, na advies van de adviescommissie. De termijnen voor het indienen van die projecten zijn vermeld in § 4.
De subsidiabele reiskosten zijn beperkt tot de internationale vervoerkosten naar het buitenland en terug. Vervoerkosten in het betreffende land zelf worden niet aanvaard. § 3. De aanvragen voor tegemoetkomingen in de buitenlandse reiskosten moeten bij de administratie worden ingediend uiterlijk één maand voor het project in kwestie plaatsvindt. § 4. Bij projecten waarvoor een hogere tegemoetkoming aangevraagd wordt dan de bedragen, vermeld in § 2, gelden de volgende indiendata : 1° voor projecten die plaatsvinden in de eerste helft van het jaar : vóór 1 oktober van het voorgaande jaar;2° voor projecten die plaatsvinden in de tweede helft van het jaar : vóór 1 mei van het lopende jaar. § 5. Op basis van een voorstel van de administratie beslist de minister over de subsidiëring van de aanvraag.
TITEL V. - Slotbepalingen
Art. 17.Het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2001 houdende uitvoering van het decreet van 22 december 2000 betreffende de amateurkunsten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004, wordt opgeheven.
Art. 18.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking.
Art. 19.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Culturele Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 september 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel, B. ANCIAUX