Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 06 september 2002
gepubliceerd op 07 november 2002

Besluit van de Vlaamse regering betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002036343
pub.
07/11/2002
prom.
06/09/2002
ELI
eli/besluit/2002/09/06/2002036343/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

6 SEPTEMBER 2002. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs


De Vlaamse regering, Gelet op de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, gewijzigd bij het decreet van 25 juni 1992, inzonderheid artikel 35;

Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid artikel 20;

Gelet op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, inzonderheid artikel 192;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 17 december 1999 betreffende het tijdelijk project onderwijsvoorrang in het secundair onderwijs;

Gelet op het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I, inzonderheid artikel VI.2, § 2 en § 3, VI.4, § 1, 3°, 4° en § 2, VI.5, § 1, 1° en 3°, VI.8, § 2, VI.9, VI.11, § 2, VI.12, 1°, VI.13, § 1, 3° en § 2, VI.15, § 1, 1° en 3°, VI.18, § 2, VI.19, VI.20 en VI.21;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 4 juni 2002;

Gelet op het protocol nr. 444 van 14 juni 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2 van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 212 van 14 juni 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de scholen, in functie van de noodzakelijke voorbereidingen voor het schooljaar 2002-2003, tegen eind juni 2002 moeten weten over hoeveel extra middelen zij in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod kunnen beschikken;

Gelet op het advies 33.688/1 van de Raad van State, gegeven op 25 juni 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het gewoon voltijds secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° concentratiegraad : de procentuele verhouding tussen : - het aantal leerlingen van de eerste graad en het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.2, § 1, 1°, 2°, 3°, en 4° van het decreet bedoelde gelijkekansenindicatoren, respectievelijk het aantal leerlingen van de tweede en derde graad die beantwoorden aan één of meer van de in artikel VI.11, § 1, 1°, 2° en 3° van het decreet bedoelde gelijkekansenindicatoren en - het totaal aantal leerlingen in een school, berekend op 1 februari van het voorafgaande schooljaar; 2° decreet : het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I;3° departement : bevoegde dienst of ambtenaar van het departement onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; 4° gelijkekansenindicatoren : de gelijkekansenindicatoren respectievelijk voor de eerste graad, bedoeld in artikel VI.2, § 1 van het decreet, en de gelijkekansenindicatoren respectievelijk voor de tweede en derde graad, bedoeld in artikel VI.11, § 1 van het decreet; 5° minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs. HOOFDSTUK 2. - De eerste graad van het secundair onderwijs en het structuuronderdeel anderstalige nieuwkomers Afdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren

Art. 3.De scholen die beantwoorden aan de in artikel VI.3, eerste lid, 1° van het decreet bedoelde voorwaarde, melden vóór 1 april voorafgaand aan de in datzelfde artikel VI.3 bedoelde periode van drie schooljaren aan het departement onderwijs hoeveel regelmatige leerlingen, ingeschreven op de eerste schooldag van februari, beantwoorden aan de gelijkekansenindicatoren.

In afwijking van het eerste lid worden de middelen voor wat betreft de schooljaren 2002-2003 tot en met 2004-2005 berekend op basis van de gegevens die werden aangeleverd op grond van de omzendbrief SO/2002/1 van 8 februari 2002 betreffende de opvraging van leerlingengegevens in het kader van het gelijke onderwijskansenbeleid voor het gewoon secundair onderwijs.

Art. 4.De indicator « de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap » wordt vastgesteld op basis van een verklaring van de persoon, de voorziening of de sociale dienst die de leerling tijdelijk of permanent opneemt.

Art. 5.De gewichten van de gelijkekansenindicatoren worden als volgt vastgelegd : 1° de indicator « het gezin leeft van een vervangingsinkomen » heeft een gewicht van 0,4;2° de indicatoren « de leerling is tijdelijk of permanent buiten het eigen gezinsverband opgenomen door een gezin of persoon, een voorziening of een sociale dienst, bedoeld in de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 inzake bijzondere jeugdbijstand, met uitzondering van de internaten gefinancierd of gesubsidieerd door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap » en « de ouders behoren tot de trekkende bevolking » hebben een gewicht van 0,8;3° de indicator « de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs » heeft een gewicht van 0,6;4° de indicator « taal die gebruikt wordt voor de gangbare communicatie in het gezin » heeft een gewicht van 0,2 en dit enkel in combinatie met een andere indicator; Het maximum van de gecumuleerde gewichten bij leerlingen die aan meerdere gelijkekansenindicatoren beantwoorden, bedraagt 1,2. Afdeling 2. - Toekenning van de middelen

Art. 6.§ 1. Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met : 1° een coëfficiënt 1,5, wanneer de school een concentratiegraad van ten minste 80% heeft;2° een coëfficiënt 1,5, wanneer de school gelegen is in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. § 2. Het aantal punten wordt afgerond : 1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 7.§ 1. Het aantal extra uren-leraar per punt wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Wanneer door een stijging van de beschikbare kredieten of door toepassing van artikel 16 extra uren-leraar vrijkomen in de loop van een periode van drie schooljaren, wordt het aantal extra uren-leraar per punt opnieuw berekend.

Een school die door toepassing van de bepalingen van het eerste lid in de loop van een driejarige periode voor het eerst een recht op extra uren-leraar verwerft, behoudt dit recht gedurende de resterende duur van deze periode.

Art. 8.Het aantal extra uren-leraar dat een school door vermenigvuldiging van het aantal punten met het aantal uren-leraar per punt bekomt, wordt afgerond : 1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 9.Het aantal extra uren-leraar voor het voeren van een gelijkekansenbeleid blijft gedurende de periode van 3 schooljaren onveranderd behouden. Afdeling 3. - Aanwending van de middelen

Onderafdeling 1. - Gelijkekanseninstrumenten Sectie 1. - Organieke regeling

Art. 10.Een school voldoet aan de bepalingen van artikel VI.5, § 1, 1° van het decreet wanneer zij vanuit een analyse van haar beginsituatie : 1° één cluster van gelijkekanseninstrumenten kiest uit de drie clusters, opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit, of 2° zelf concrete en samenhangende gelijkekanseninstrumenten uitwerkt met het oog op de versterking van de schoolwerking en de competentie van leerkrachten inzake twee van volgende domeinen : - de motivatie voor ontwikkeling en leren bij de leerlingen verhogen en de ontwikkeling en/of leerwinst bij elke leerling maximaliseren; - de taalvaardigheid (luisteren en spreken, schrijven en begrijpend lezen in functionele contexten) bij leerlingen bevorderen; - leerlingen in staat stellen hun sociale en culturele vaardigheden in diverse contexten positief aan te wenden; - een optimale studiekeuze waarborgen door studiekeuze- en schoolloopbaanbegeleiding; - een positief zelfbeeld en sociale competentie bij leerlingen stimuleren; - leerlingen en ouders actief betrekken op het klas- en schoolleven en de kwaliteit van deze betrokkenheid verhogen.

Sectie 2. - Regeling bij toepassing van artikel 7, § 2

Art. 11.Scholen die door toepassing van artikel 7, § 2 slechts in de loop van een driejarige periode extra uren-leraar bekomen, wenden deze uren-leraar aan binnen één van de domeinen, bedoeld in artikel 10, 2°.

Onderafdeling 2. - Zelfevaluatie en inspectie Sectie 1. - Organieke regeling

Art. 12.Rekening houdend met de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie, gaat de onderwijsinspectie bij controle op de aanwending van de extra uren-leraar na of, en in welke mate : 1° de analyse van de beginsituatie voldoende kwaliteitsvol en volledig werd uitgevoerd;2° de keuze van de gelijkekanseninstrumenten voldoende werd verantwoord in het licht van deze analyse;3° de gelijkekanseninstrumenten werden uitgebouwd;4° de zelfevaluatie kwaliteitsvol werd uitgevoerd.De zelfevaluatie verloopt kwaliteitsvol wanneer zij : - gepaard gaat met het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de vooropgestelde gelijekanseninstrumenten; - resulteert in voorstellen voor verbetering van de eigen werking; - voorgelegd wordt aan de participatieraad of de schoolraad.

Art. 13.§ 1. Een negatieve beoordeling door de onderwijsinspectie wordt bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht. § 2. De inrichtende macht kan bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de Vlaamse regering.

Het verzoek tot behandeling in beroep wordt op straffe van verval betekend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in § 1 bedoelde betekening. § 3. Het beroep wordt behandeld door een college van inspecteurs, bijeengeroepen door de minister.

Het college is paritair samengesteld voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs.

Deze leden mogen geen deel hebben uitgemaakt van het team dat de negatieve beoordeling heeft uitgebracht.

Het college kiest onder zijn leden een voorzitter. § 4. Het college kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie worden gehoord.

Het onderzoek resulteert in een voorstel over de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling. § 5. Uitsluitend de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel wordt bij consensus genomen.

Als er geen consensus is, komt er een stemming.

Bij staking van stemmen wordt een voorstel tot verwerping van de negatieve beoordeling geformuleerd. § 6. Het advies wordt binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het verweerschrift, betekend aan de minister en aan de betrokken inrichtende macht. § 7. De inrichtende macht kan binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies, bij de minister een verweerschrift indienen tegen een voorstel tot bevestiging van de negatieve beoordeling. § 8. De Vlaamse regering neemt een definitieve beslissing betreffende de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies. Indien na het verstrijken van deze termijn geen beslissing werd betekend aan de inrichtende macht, wordt de negatieve beoordeling geacht verworpen te zijn.

Sectie 2. Regeling bij toepassing van artikel 7, § 2

Art. 14.Scholen die door toepassing van artikel 7, § 2 slechts in de loop van een driejarige periode extra uren-leraar bekomen, zijn niet gehouden tot het maken van een zelfevaluatie.

Art. 15.De onderwijsinspectie gaat na of de extra uren-leraar werden aangewend binnen één van de in artikel 10, 2° bedoelde domeinen. De controle door de inspectie kan niet leiden tot een negatieve beoordeling in de zin van artikel 13, § 1. Vastgestelde misbruiken bij het aanwenden van de extra uren-leraar vallen evenwel onder de toepassing van Onderafdeling 3 van Afdeling 3 van Hoofdstuk 2 van dit besluit.

Onderafdeling 3. - Terugvorderingen en inhoudingen

Art. 16.Onverminderd de toepassing van artikel VI.8, § 1, derde lid van het decreet kunnen misbruiken bij de telling van de regelmatige leerlingen die aan de gelijkekansenindicatoren beantwoorden of bij het aanwenden van de extra uren-leraar, aanleiding geven tot terugvorderingen en inhoudingen overeenkomstig de vigerende regelgeving. Bedoelde terugvorderingen en inhoudingen kunnen er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor de personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.

Art. 17.De door het departement vastgestelde overtredingen worden bij aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokken inrichtende macht.

De mededeling verwijst naar de mogelijke sancties.

Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling, kan de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de minister. De herfstvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie, paasvakantie en zomervakantie schorten de termijn van 30 kalenderdagen op.

De minister neemt een beslissing over de eventuele sanctie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de inrichtende macht meegedeeld binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling. Afdeling 4. - Overgangsmaatregelen

Art. 18.§ 1. Als overgangsmaatregel voor het schooljaar 2002-2003 wordt het aantal extra uren-leraar als volgt aangepast : 1° de scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat hoger ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op : a) de extra uren-leraar berekend conform het decreet, indien de concentratiegraad tenminste 60 % is;b) een stijging van 85 % van het verschil, indien de concentratiegraad lager ligt dan 60 %;2° de scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat meer dan 11 uur lager ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op een beperking van deze daling tot maximum 11 uren;3° De scholen, die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat minder of gelijk aan 11 uur lager ligt dan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, hebben recht op 2/3 van dat aantal extra uren-leraar tenzij : a) het resultaat van deze bepaling lager ligt dan 11;in dat geval krijgt de school 11 extra uren-leraar; b) het resultaat van deze bepaling lager ligt dan het resultaat van de toepassing van het decreet;in dat geval blijft de toepassing van het decreet behouden; c) het aantal extra uren-leraar onderwijsvoorrang voor het schooljaar 2001-2002 lager is of gelijk aan 11;in dat geval behoudt de school dat aantal extra uren-leraar. § 2. Op scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat gelijk is aan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de eerste graad, worden geen overgangsmaatregelen toegepast. HOOFDSTUK 3. - De tweede en derde graad van het secundair onderwijs Afdeling 1. - Gelijkekansenindicatoren

Art. 19.De gewichten van de gelijkekansenindicatoren voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs worden als volgt vastgelegd : 1° de indicator « de leerling heeft een schoolse achterstand van ten minste twee jaar » heeft een gewicht van : - 0,2 indien de schoolse achterstand 2 jaar bedraagt, - 0,3 indien de schoolse achterstand 3 jaar bedraagt, - 0,4 indien de schoolse achterstand 4 jaar bedraagt, - 0,5 indien de schoolse achterstand meer dan 4 jaar bedraagt;2° de indicator « de leerling is een neveninstromer » heeft een gewicht van 0,1;3° de indicator « de leerling volgde het voorafgaande schooljaar onthaalonderwijs » heeft een gewicht van 0,4. Afdeling 2. - Toekenning van de middelen

Art. 20.Het aantal punten wordt vermenigvuldigd met een coëfficiënt 1,5, wanneer de school een concentratiegraad van ten minste 80% heeft.

Het aantal punten wordt afgerond : 1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 21.§ 1. Het aantal uren-leraar per punt wordt als volgt berekend : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Wanneer door een stijging van de beschikbare kredieten of door toepassing van artikel 28 extra uren-leraar vrijkomen in de loop van een periode van drie schooljaren, wordt het aantal extra uren-leraar per punt opnieuw berekend.

Art. 22.Het aantal extra uren-leraar dat een school door vermenigvuldiging van het aantal punten met het aantal uren-leraar per punt bekomt, wordt afgerond : 1° naar de hogere eenheid als het eerste cijfer na de komma groter is dan vier;2° naar de lagere eenheid als het eerste cijfer na de komma vier is of kleiner is dan vier.

Art. 23.Het aantal extra uren-leraar voor het voeren van een gelijkekansenbeleid blijft gedurende de periode van 3 schooljaren onveranderd behouden.

Art. 24.Indien het aantal extra uren-leraar ten minste 11 of een veelvoud van 11 bedraagt, kunnen deze uren omgerekend worden naar halftijdse of voltijdse betrekkingen in het ambt van opvoeder. Afdeling 3. - Aanwending van de middelen

Onderafdeling 1. - Gelijkekanseninstrumenten

Art. 25.Een school voldoet aan de bepalingen van artikel VI.15, § 1, 1° van het decreet wanneer zij vanuit een analyse van haar beginsituatie : 1° één cluster van gelijkekanseninstrumenten kiest uit de drie clusters, opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit, of 2° zelf concrete en samenhangende gelijkekanseninstrumenten uitwerkt met het oog op de versterking van de schoolwerking en de competentie van leerkrachten inzake twee van volgende domeinen : - de motivatie voor ontwikkeling en leren bij de leerlingen verhogen en de ontwikkeling en/of leerwinst bij elke leerling maximaliseren; - de taalvaardigheid (luisteren en spreken, schrijven en begrijpend lezen in functionele contexten) bij leerlingen bevorderen; - leerlingen in staat stellen om hun sociale en culturele vaardigheden in diverse contexten positief aan te wenden; - een optimale studiekeuze waarborgen door studiekeuze- en schoolloopbaanbegeleiding; - leerlingen en ouders actief betrekken op het klas- en schoolleven en de kwaliteit van deze betrokkenheid verhogen.

Onderafdeling 2. - Zelfevaluatie en inspectie

Art. 26.Rekening houdend met de schoolcontext en de kenmerken van de schoolpopulatie, gaat de onderwijsinspectie bij controle op de aanwending van de extra middelen na of, en in welke mate : 1° de analyse van de beginsituatie voldoende kwaliteitsvol en volledig werd uitgevoerd;2° de keuze van de gelijkekanseninstrumenten voldoende werd verantwoord in het licht van deze analyse;3° de gelijkekanseninstrumenten werden uitgebouwd;4° de zelfevaluatie kwaliteitsvol werd uitgevoerd.De zelfevaluatie verloopt kwaliteitsvol wanneer zij : - gepaard gaat met het verzamelen en analyseren van gegevens met betrekking tot de vooropgestelde gelijkekanseninstrumenten; - resulteert in voorstellen voor verbetering van de eigen werking; - voorgelegd wordt aan de participatieraad of de schoolraad.

Art. 27.§ 1. Een negatieve beoordeling door de onderwijsinspectie wordt bij aangetekend schrijven gemeld aan de betrokken inrichtende macht. § 2. De inrichtende macht kan bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de Vlaamse regering.

Het verzoek tot behandeling in beroep wordt op straffe van verval betekend binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de in § 1 bedoelde betekening. § 3. Het beroep wordt behandeld door een college van inspecteurs, bijeengeroepen door de minister.

Het college is paritair samengesteld voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het vrij onderwijs, voor de helft uit inspectieleden afkomstig uit het officieel onderwijs.

Deze leden mogen geen deel hebben uitgemaakt van het team dat de negatieve beoordeling heeft uitgebracht.

Het college kiest onder zijn leden een voorzitter. § 4. Het college kan alle onderzoeksdaden verrichten. De inrichtende macht en de directie worden gehoord.

Het onderzoek resulteert in een voorstel over de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling. § 5. Uitsluitend de leden van het college kunnen aan de beraadslagingen deelnemen. Het voorstel wordt bij consensus genomen.

Als er geen consensus is, komt er een stemming.

Bij staking van stemmen wordt een voorstel tot verwerping van de negatieve beoordeling geformuleerd. § 6. Het advies wordt binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het verweerschrift, betekend aan de minister en aan de betrokken inrichtende macht. § 7. De inrichtende macht kan binnen een termijn van 15 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies, bij de minister een verweerschrift indienen tegen een voorstel tot bevestiging van de negatieve beoordeling. § 8. De Vlaamse regering neemt een definitieve beslissing betreffende de bevestiging of verwerping van de negatieve beoordeling binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van het advies. Indien na het verstrijken van deze termijn geen beslissing werd betekend aan de inrichtende macht, wordt de negatieve beoordeling geacht verworpen te zijn.

Onderafdeling 3. - Terugvorderingen en inhoudingen

Art. 28.Onverminderd de toepassing van artikel VI.18, § 1, derde lid van het decreet kunnen misbruiken bij de telling van de regelmatige leerlingen die aan de gelijkekansenindicatoren beantwoorden of bij het aanwenden van de extra uren-leraar, aanleiding geven tot terugvorderingen en inhoudingen overeenkomstig de vigerende regelgeving. Bedoelde terugvorderingen en inhoudingen kunnen er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn.

Art. 29.De door het departement vastgestelde overtredingen worden bij aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokken inrichtende macht.

De mededeling verwijst naar de mogelijke sancties.

Binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling, kan de inrichtende macht bij aangetekend schrijven en bij wijze van georganiseerd beroep een verweerschrift indienen bij de minister. De herfstvakantie, kerstvakantie, krokusvakantie, paasvakantie en zomervakantie schorten de termijn van 30 kalenderdagen op.

De minister neemt een beslissing over de eventuele sanctie. De beslissing wordt bij aangetekend schrijven aan de inrichtende macht meegedeeld binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat op de dag na die van de betekening van de in het eerste lid bedoelde mededeling. Afdeling 4. - Overgangsmaatregelen

Art. 30.§ 1. Bij wijze van overgangsmaatregel voor het schooljaar 2002-2003 worden de extra uren-leraar verkregen in toepassing van het decreet en voorliggend besluit aangepast als volgt : 1° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar « N », dat meer dan 4 uur hoger ligt dan « O », zijnde de som van het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en het aantal betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzondere noden in tweede en derde graad, hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan O, vermeerderd met 60% van het verschil, in absolute cijfers, tussen N en O;2° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar « N », dat meer dan 4 uur lager ligt dan « O », hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan N, vermeerderd met 60 % van het verschil, in absolute cijfers, tussen N en O;3° de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat minder dan 4 uur hoger of minder dan 4 uur lager ligt dan O, hebben recht op een aantal extra uren-leraar gelijk aan N;4° de scholen die door toepassing van het decreet geen recht hebben op extra uren-leraar, maar tijdens het schooljaar 2001-2002 wel gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en/of extra betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzondere noden in tweede en derde graad kregen, hebben recht op een aantal extra uren-leraar, gelijk aan 60 % van O. § 2. Op de scholen die door toepassing van het decreet recht hebben op een aantal extra uren-leraar dat gelijk is aan het aantal tijdens het schooljaar 2001-2002 gefinancierde of gesubsidieerde extra uren-leraar onderwijsvoorrang in de tweede graad en/of extra betrekkingen (omgezet in uren) in het kader van het tijdelijk project bijzonder noden in tweede en derde graad, worden geen overgangsmaatregelen toegepast. HOOFDSTUK 4. - Tijdelijke maatregel

Art. 31.De sleutel bedoeld in artikel VI.20, derde lid van het decreet wordt bepaald als volgt : 1° in het schooljaar 2002-2003 wordt het verlies aan uren-leraar op het niveau van de scholengemeenschap beperkt tot 1/3 van het verlies;2° in het schooljaar 2003-2004 wordt het verlies aan uren-leraar op het niveau van de scholengemeenschap beperkt tot 2/3 van het verlies. De bepalingen inzake afronding opgenomen in artikel 8 en 22 zijn van overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen

Art. 32.Het besluit van 17 december 1999 betreffende het tijdelijke project onderwijsvoorrang in het secundair onderwijs wordt voor het gewoon secundair onderwijs opgeheven.

Art. 33.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002.

Art. 34.De minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 6 september 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

Bijlage 1 : gelijkekanseninstrumenten eerste graad gewoon secundair onderwijs Cluster 1. Ontwikkelings- en leerachterstanden remediëren en leerwinst realiseren door middel van : 1. het opmaken van de planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van leerachterstanden.Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij leerachterstanden zijn vastgesteld. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van leerachterstanden;5. het hanteren van vormen van flexibele klasorganisatie;6. het gericht differentiëren in het curriculum;7. het positief aanwenden van de heterogeniteit binnen een leerlingengroep door middel van coöperatief leren;8. het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem. Cluster 2. De taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen door middel van : 1. het opmaken van een concrete planning met betrekking tot de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij taalachterstanden zijn vastgesteld. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden;5. het positief aanwenden van de taalheterogeniteit binnen een leerlingengroep;6. het hanteren van werkvormen waardoor de mondelinge interactie verhoogt;7. het kiezen van thema's en teksten die aansluiten bij het niveau, de belangstelling en de leefwereld van de leerlingen;8. het aanpakken van leesachterstand via taakgericht werken en remediërend lezen. Cluster 3. Een positief zelfbeeld en sociale competentie bij leerlingen stimuleren door middel van : 1. het opmaken van een concrete planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen.Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen.Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van socio-emotionele en socio-culturele problemen;5. het uitbouwen van coöperatief leren in multiculturele leerlingengroepen;6. het opbouwen van een samenwerking met de buurt;7. het gericht werken aan de socio-emotionele competentie van de leerlingen via aangepaste inhouden, materialen en activiteiten. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs.

Brussel, 6 september 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

Bijlage 2 : gelijkekanseninstrumenten tweede en derde graad gewoon secundair onderwijs Cluster 1. Studie- en gedragsproblemen remediëren door middel van : 1. het opmaken van de planning inzake preventie, vaststelling en remediëring van studie- en gedragsproblemen.Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen met studie- en gedragsproblemen.Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van studie- en gedragsproblemen;5. het hanteren van vormen van flexibele klasorganisatie;6. het gericht differentiëren in het curriculum;7. het positief aanwenden van de heterogeniteit binnen een leerlingengroep door middel van coöperatief leren;8. het ontwikkelen van een leerlingvolgsysteem. Cluster 2. De taalvaardigheid bij leerlingen bevorderen door middel van : 1. het opmaken van een concrete planning met betrekking tot de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden. Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot remediëring bij leerlingen waarbij taalachterstanden zijn vastgelegd. Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de probleemanalyse en de ondersteuning van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de preventie, vaststelling en remediëring van taalachterstanden;5. het positief aanwenden van de taalheterogeniteit binnen een leerlingengroep;6. het hanteren van werkvormen waardoor de mondelinge interactie verhoogt;7. het kiezen van thema's en teksten die aansluiten bij het niveau, de belangstelling en de leefwereld van de leerlingen;8. het aanpakken van leesachterstand via taakgericht werken en remediërend lezen. Cluster 3. Een optimale studiekeuze waarborgen en het realiseren van een efficiënte studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding door middel van : 1. het opmaken van een concrete planning inzake studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding.Desgevallend kan deze worden opgenomen in het schoolwerkplan; 2. het hanteren van een individueel plan met betrekking tot studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding.Het plan geeft in het bijzonder aan in welke mate samengewerkt wordt met het betrokken CLB; 3. het actief betrekken van de ouders bij de studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding van de leerling;4. het voeren van een nascholingsbeleid in het kader van de studiekeuze-, stage- en schoolloopbaanbegeleiding;5. het opbouwen van een samenwerking met de arbeidsmarkt. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 betreffende het geïntegreerd ondersteuningsaanbod in het gewoon secundair onderwijs.

Brussel, 6 september 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

^