gepubliceerd op 08 september 2004
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek
4 JUNI 2004. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek
De Vlaamse Regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals tot op heden gewijzigd;
Gelet op de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, inzonderheid op artikel 55 tot en met 58;
Gelet op het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt;
Gelet op het decreet van 19 december 2003 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2004;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 januari 2001 betreffende de regeling van de begrotingscontrole en -opmaak;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek;
Overwegende dat het Strategisch Actieplan ESF zwaartepunt 5 van het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek bepaalt welke maatregelen en acties inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt kunnen worden gesteund;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 mei 2004;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat er een zeer grote vraag is vanuit het werkveld naar de continuering van projecten inzake man/vrouw-problematiek en er dus zonder uitstel de nodige maatregelen moeten worden getroffen teneinde de nodige voorzieningen te garanderen voor acties inzake gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begrippen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid;2° VMC : het Vlaams Monitoringcomité die in het kader van het Enkelvoudig Programmering Document (EPD) doelstelling 3, periode 2000-2006, adviezen geeft over het ESF doelstelling 3;3° de strategische werkgroep : de werkgroep die in het kader van het Enkelvoudig Programmering Document (EPD) doelstelling 3, periode 2000-2006, van het ESF instaat voor het beheer van het zwaartepunt gelijke kansen - man/vrouw-verhoudingen; 4° het agentschap : de v.z.w. ESF-Agentschap, bedoeld in het decreet van 8 november 2002 houdende de oprichting van de v.z.w.
ESF-Agentschap; 5° de administratie Werkgelegenheid : de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;6° de regisseur : de persoon die binnen het agentschap verantwoordelijk wordt gesteld voor de coördinatie van een specifiek zwaartepunt, inzonderheid voor de VESOC-middelen gelijke kansen man/vrouw is dit de regisseur zwaartepunt 5;7° samenwerkingsverband : een samenwerkingsovereenkomst tussen de indiener en minimum één andere instantie met onafhankelijke juridische entiteit;8° de indiener : een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie of een binnen de SERV vertegenwoordigde sociale partner die een project binnen ESF zwaartepunt 5 of EQUAL zwaartepunt 4 indient;9° kmo : een onderneming met minder dan 250 werknemers en waarvan ofwel de jaaromzet 40 miljoen EUR niet overschrijdt ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen EUR niet overschrijdt;10° grote bedrijven : een onderneming met meer dan 250 werknemers en waarvan ofwel de jaaromzet 40 miljoen EUR overschrijdt ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen EUR overschrijdt;11° de beheersautoriteit : de door de lid-Staat aangewezen nationale, regionale of plaatselijke publieke of particuliere autoriteit of instantie of de lid-Staat, wanneer die deze functie zelf vervult, verantwoordelijk voor het beheer van een bijstandspakket in de zin van de verordening (EG) nr.1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen; 12° de betalingsautoriteit : één of meer plaatselijke, regionale of nationale instanties of autoriteiten die door de lidstaten aangewezen zijn voor het opstellen en toezenden van de betalingsaanvragen en voor het ontvangen van de betalingen van de Commissie in de zin van de verordening (EG) nr.1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen; 13° Enkelvoudig Programmeringsdocument : het document dat door de Commissie op 12 december 2000 is goedgekeurd en waarin de in een communautair bestek op te nemen gegevens en de in een operationeel programma op te nemen gegevens voor het Vlaamse Gewest zijn samengebracht;14° Programmacomplement : het document voor de uitvoering van de strategie en de prioritaire zwaartepunten van het bijstandspakket;15° regels van het Europees Sociaal Fonds : de subsidiabiliteitsregels, vervat in de bijlage van de verordening (EG) nr.1685/2000 van 28 juli 2000 van de Europese Commissie tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, gewijzigd door de verordening (EG) nr. 448/2004 van de Commissie van 10 maart 2004, en vervat in de criteria voor Vlaanderen, bepaald door het Vlaams Monitoringcomité ESF doelstelling 3 en haar strategische werkgroepen; 16° VESOC-subsidie en ESF-bijstandsbedrag : de subsidie die uitgekeerd wordt aan een goedgekeurd project.De percentages van de subsidie zijn vastgelegd in het Programmacomplement. HOOFDSTUK II. - Organisatie
Art. 2.Het agentschap stelt die diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.
Art. 3.§ 1. De minister stelt een strategische werkgroep samen, bestaande uit de volgende leden : 1° de regisseur;2° een vertegenwoordiger van de beheersautoriteit, die de strategische werkgroep voorzit;3° een vertegenwoordiger van de betalingsautoriteit;4° een vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid;5° een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid;6° een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor de gelijke kansen;7° een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs;8° een vertegenwoordiger van de SERV;9° een vertegenwoordiger van elk van de in de SERV vertegenwoordigde sociale partners;10° een vertegenwoordiger van de dienst Gelijke Kansen van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;11° een vertegenwoordiger van de dienst Emancipatiezaken van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Uitvoerders van projecten kunnen geen lid zijn van de strategische werkgroep.
De minister benoemt de leden op voordracht van de aangewezen organisaties, die hiertoe aan de minister een lijst bezorgen van hun kandidaten als effectief en als plaatsvervangend lid, en na advies van de regisseur en het VMC. Voor elk lid wordt er door de minister een plaatsvervanger aangewezen die aan de werkzaamheden deelneemt bij afwezigheid van het effectieve lid. Het lid dat voortijdig ophoudt zijn mandaat uit te oefenen wordt vervangen door zijn plaatsvervanger die dat mandaat voltooit, waarna een nieuwe plaatsvervanger wordt aangewezen.
Alle leden zijn stemgerechtigd. De plaatsvervangende leden oefenen dezelfde rechten uit als het lid dat hij/zij vervangt. § 2. De werking van de strategische werkgroep wordt nader geregeld in een huishoudelijk reglement. Dit reglement wordt opgesteld door de strategische werkgroep en goedgekeurd door de minister.
De strategische werkgroep kan een beroep doen op deskundigen voor bepaalde thema's en kan permanente of tijdelijke werkgroepen instellen onder de voorwaarden, bepaald in het huishoudelijk reglement. § 3. De strategische werkgroep heeft de volgende taken : 1° het adviseren van de aanvragen die in het kader van dit besluit worden ingediend;2° het jaarlijks verdelen van de middelen over de verschillende maatregelen;3° het jaarlijks evalueren van de toepassing van dit besluit;4° het onderzoeken van mogelijke wijzigingen aan dit besluit. § 4. Het secretariaat van de strategische werkgroep wordt verzorgd door het agentschap. § 5. De strategische werkgroep vergadert rechtsgeldig indien minimaal de helft plus een van de leden aanwezig zijn. Indien de vergadering niet in aantal is, dan kan zij, ongeacht het aantal aanwezigen, over dezelfde agenda rechtsgeldig beslissen na een tweede oproep.
De strategische werkgroep streeft de unanimiteit tussen de aanwezige leden na. Indien echter uit de besprekingen blijkt dat er geen unanimiteit mogelijk is, dan wordt een compromisvoorstel aanvaard indien het met een drie vierden meerderheid van de aanwezige leden wordt goedgekeurd. HOOFDSTUK III. - In aanmerking komende projecten
Art. 4.Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten, bestemd voor acties gelijke kansen man/vrouw-verhoudingen, kunnen subsidies worden toegekend aan de projecten die voldoen aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.
Art. 5.Natuurlijke personen, met uitzondering van de in de SERV vertegenwoordigde sociale partners, kunnen geen aanvragen voor een project binnen ESF zwaartepunt 5 of EQUAL zwaartepunt 4 indienen.
Art. 6.§ 1. Een ingediende projectaanvraag is ontvankelijk als : 1° het officiële aanvraagformulier van zwaartepunt 5, EPD 3 of zwaartepunt 4, EQUAL volledig is ingevuld;2° de looptijd van het project binnen de duurtijd, bedoeld in § 5, valt;3° wordt voldaan aan het minimaal aantal cursisten en opleidingsuren, bedoeld in § 5, voor wat opleidingsprojecten betreft;4° een projectplan met de onderdelen, bedoeld in § 3, werd bijgevoegd. § 2. Projecten moeten passen binnen de genderproblematiek zoals beschreven in het Strategisch Actieplan ESF zwaartepunt 5 van het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek en overeenkomstig het Enkelvoudig Programmeringsdocument of het Programmacomplement van EQUAL, zwaartepunt 4. § 3. De aanvraag moet een projectplan met de volgende onderscheiden onderdelen bevatten : 1° het definiëren van het projectdoel, uitgaande van de vastgestelde probleemstelling;2° een opgave van de fasering en activiteiten, doelgroep, partners en de sector of branche;3° een tijdpad inzake de projectorganisatie;4° de verwachte output inzake projectorganisatie;5° de benodigde middelen met betrekking tot de projectbegroting. § 4. De indiener moet volgende fases in zijn project voorzien : 1° de projectvoorbereiding : het creëren van een samenwerkingsverband. Voor de EQUAL-projecten zal ook een transnationaal samenwerkingsverband moeten worden gecreëerd; 2° de projectontwikkeling- en uitvoering : de verschillende opgestelde fasen uitvoeren;3° de projectevaluatie en -continuering : van bij de projectvoorbereiding tot en met de projectuitvoering zal de indiener de projectactiviteiten evalueren en de bevindingen ervan systematisch neerschrijven. Een disseminatiestrategie maakt inherent deel uit van het project. § 5. De projecten moeten verder voldoen aan de volgende criteria : 1° de ESF zwaartepunt 5 projecten, bedoeld in § 2, hebben in principe een duurtijd van minimum 6 maanden en maximum 24 maanden en eventueel verlengbaar met 6 maanden tenzij de Strategische Werkgroep bij uitzondering er van afwijkt;2° de EQUAL zwaartepunt 4 projecten, bedoeld in § 2, hebben voor wat betreft de eerste fase, bedoeld in § 4, 1°, een duurtijd van maximaal 6 maanden en voor wat betreft de tweede en de derde fase samen, bedoeld in § 4, 2° en 3°, een duurtijd van maximaal 36 maanden;3° indien het een opleidingsproject betreft, moet de indiener minimaal 10 deelnemers hebben en minimaal 20 uren opleiding per deelnemer geven.Indien binnen het project kan worden aangetoond dat deze cijfers niet haalbaar zijn of niet relevant zijn, kan daar in overleg met de regisseur van afgeweken worden; 4° de output van de projecten moet functioneel zijn voor de arbeidsmarkt;5° de indiener moet aangeven wat dit project meer maakt dan een regulier project onder de andere zwaartepunten van het EPD 3 of een innovatief project is onder EQUAL;6° de indiener moet die organisaties betrekken bij het project die noodzakelijk zijn om tot een optimale uitvoering van de projectdoelstellingen te komen;7° voor wat betreft de EQUAL-projecten moet de indiener ook die transnationale organisaties betrekken bij het project die noodzakelijk zijn om tot een optimale uitvoering van de projectdoelstellingen te komen;8° indien de indiener als doelgroep cursisten heeft, moet hij/zij aantonen dat er in het projectplan rekening werd gehouden met de nodige randvoorwaarden. § 6. Projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van Informatie- en Communicatie-technologie of die gericht zijn naar ICT-functies alsook projecten met een flankerend beleid naar de sectoren hebben voorrang op andere projecten.
De projecten moeten de openheid naar andere kansengroepen stimuleren. HOOFDSTUK IV. - Steunverlening en beslissingsprocedure
Art. 7.§ 1. Indieners van een project binnen ESF zwaartepunt 5 of EQUAL zwaartepunt 4 kunnen gebruik maken van VESOC-middelen als cofinanciering voor de Europese middelen voorzover alle andere voor de volledige of gedeeltelijke uitvoering van het project in kwestie reeds toegewezen of aangevraagde cofinancieringsmiddelen, afkomstig van publiekrechtelijke instanties of gelijkgestelde sectorale inbrengen, reeds zijn uitgeput.
Daartoe bezorgt de indiener aan het agentschap een budgetaanvraag waarbij enkel de kosten, bepaald in de selectie- en financiële criteria van zwaartepunt 5, EPD 3 en zwaartepunt 4, EQUAL, voortkomend uit de uitvoering van het projectplan in kwestie, subsidiabel zijn. § 2. De VESOC-middelen worden beschouwd als additionele Vlaamse middelen en kunnen pas na de inpassing van de andere publiekrechtelijke middelen definitief worden toegekend. Het totaal van de publieke middelen met uitzondering van het ESF mag nooit aanleiding geven tot een hoger bijstandspercentage dan bepaald in § 1.
Art. 8.De beslissingsprocedure voor de aanvragen is als volgt : 1° de indieners dienen een aanvraag in bij het agentschap;2° het agentschap onderzoekt of de aanvraag voldoet aan de artikelen 6 en 7, binnen 45 dagen na ontvangst van het project en stelt een gemotiveerd advies op inzake elke ingediende ontvankelijke aanvraag;3° de strategische werkgroep adviseert over de projecten op basis van de gemotiveerde adviezen en geeft zowel een inhoudelijk als een financieel advies over het project;4° de minister beslist op voorstel van het advies van de strategische werkgroep.
Art. 9.§ 1. Het maximum percentage van de tussenkomst hangt af van de maatregel, omschreven in het Strategisch Actieplan ESF zwaartepunt 5 van het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek, bedoeld in artikel 6, § 2, waarbinnen het project zich situeert.
Volgende maxima gelden : 1° voor ESF zwaartepunt 5 maatregel 1 en de EQUAL-maatregel inzake beroeps- of studiekeuze kan er maximaal 57,25 % VESOC-subsidie zijn;2° voor ESF zwaartepunt 5 maatregel 2 en de EQUAL-maatregel inzake opleidingstrajecten en het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie kan er maximaal 47,25 % VESOC-subsidie zijn;3° voor ESF zwaartepunt 5 maatregel 3 en de EQUAL-maatregel inzake genderbewust personeelsmanagement hangt de maximum VESOC-subsidie af van de soort indiener : a) er zijn geen privaatrechtelijke organisaties betrokken bij het project : maximaal 57,25 %;b) er zijn kmo's bij betrokken : maximaal 27,25 %;c) er zijn grote bedrijven bij het project betrokken : maximaal 7,25 %;4° voor ESF zwaartepunt 5 maatregel 4 en de EQUAL-maatregel inzake combinatie arbeid-gezin kan er maximaal 47,25 % VESOC-subsidie zijn. § 2. De minimale hoogte van de privé-inbreng en de maximale hoogte van het ESF-bijstandsbedrag werden door de strategische werkgroep in het programmacomplement vastgelegd. De VESOC-subsidie en het ESF-bijstandsbedrag samen kunnen nooit aanleiding geven tot overfinanciering. § 3. De maximum VESOC-subsidie per project is maximaal 150.000 euro voor een project dat een maximale duurtijd heeft van twee jaar en 225.000 euro voor een project dat een maximale duurtijd heeft van drie jaar. § 4. De VESOC-subsidie mag worden aangewend om alle subsidiabele projectkosten te betalen uitgezonderd lonen van cursisten overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds. HOOFDSTUK V. - Uitbetaling en controle van de subsidies
Art. 10.§ 1. Ingeval een subsidie wordt toegekend, worden de betalingen op de volgende manier geregeld : 1° een eerste VESOC voorschot van 50 % van het subsidiebedrag wordt gestort indien de indiener aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt;2° het saldo, op basis van gedane en vereffende uitgaven, kan worden opgevraagd na afloop van het project mits voorlegging van het inhoudelijk en budgettair rapport, bedoeld in § 2.De indiener rapporteert overeenkomstig de regels van het Europees Sociaal Fonds. § 2. De promotor rapporteert inhoudelijk halfjaarlijks, telkens over de voorbije zes maanden werking.
Hij dient minimaal jaarlijks voor de periode tot 31 december een financieel rapport in bij het agentschap.
De promotor mag halfjaarlijks een financieel tussentijds rapport indienen samen met de verplichte inhoudelijke rapportage voor de periode tot 30 juni.
Slechts mits een uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van het agentschap kan van de jaarlijkse financiële rapportering afgeweken worden en wordt aan de promotor de toestemming verleend om de rapportering te beperken tot één eindsaldering die de hele looptijd van het project bestrijkt.
Art. 11.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van de administratie Werkgelegenheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 1 juli 1991. HOOFDSTUK VI. - Monitoring en ondersteuning bij de uitvoering van het gelijkekansenbeleid man-vrouwverhoudingen in Vlaanderen
Art. 12.§ 1. Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten, bestemd voor acties gelijke kansen man/vrouw-verhoudingen, kunnen subsidies worden toegekend aan het ESF-Agentschap voor ondersteunende en coördinerende acties in het kader van monitoring en ondersteuning van het gelijke kansenbeleid man/vrouw-verhoudingen.
Het betreft subsidies om een kwalitatieve uitvoering van volgende acties te realiseren : 1° monitoring van het gelijkekansenbeleid waaronder ook jaarlijks het uitwerken van een algemeen of thematisch genderzakboekje wordt bedoeld;2° ondersteuning van de thematische werking binnen zwaartepunt 5;3° wervende en ondersteunende acties van de projecten, bedoeld in hoofdstuk III;4° structurele acties zowel Vlaams als transnationaal om het Vlaams gelijkekansenbeleid verder uit te werken. Daartoe kunnen er middelen worden aangewend om : 1° een begeleidingscel te creëren; 2°projectontwikkelaars en projectondersteuners aan te werven; 3° vorming en begeleiding te organiseren en te geven aan de verschillende inhoudelijke betrokkenen;4° het monitoringsysteem verder te ontwikkelen en toe te passen;5° de opmaak van handleidingen, checklists, brochures, mailings te financieren;6° studiedagen of sensibiliseringsmomenten in verband met het thema te organiseren of mede te organiseren. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 13.Het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek wordt opgeheven.
Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2004.
Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 juni 2004.
De minister-president van de Vlaamse Regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT