Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 19 juli 2002
gepubliceerd op 23 oktober 2002

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2002036279
pub.
23/10/2002
prom.
19/07/2002
ELI
eli/besluit/2002/07/19/2002036279/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan voor acties rond de man/vrouw-problematiek


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van december 2001 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 12, 55 tot en met 58 en 94;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 18 juli 2002;

Overwegende de beslissing van de Vlaamse regering van 19 april 2002 inzake het Vlaams Actieplan Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren;

Overwegende het VESOC-actieplan man/vrouw-verhoudingen goedgekeurd door de strategische werkgroep op 12 april 2002;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;

Na beraadslaging, Besluit : Afdeling 1. - Begrippen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid;2° de strategische werkgroep : de werkgroep die in het kader van het Enkelvoudig Programmering Document (EPD) doelstelling 3, periode 2000-2006, van het ESF instaat voor het beheer van het zwaartepunt gelijke kansen - man/vrouw-verhoudingen;3° de administratie : de afdeling Europa Werkgelegenheid van de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw;4° samenwerkingsverband : een samenwerkingsovereenkomst tussen de aanvrager en minimum één andere instantie met onafhankelijke juridische entiteit;5° kmo : een onderneming die voldoet aan volgende criteria : minder dan 250 werknemers en waarvan ofwel de jaaromzet 40 miljoen EUR niet overschrijdt ofwel het jaarlijks balanstotaal 27 miljoen EUR niet overschrijdt. Afdeling 2. - Organisatie

Art. 2.De administratie stelt die diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.

Art. 3.De minister stelt een strategische werkgroep samen, bestaande uit : - de regisseur (AEW); - een vertegenwoordiger van de beheersautoriteit; - een vertegenwoordiger van de betalingsautoriteit; - een vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid; - een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor werkgelegenheid; - een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor gelijke kansen; - een vertegenwoordiger van de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs; - een vertegenwoordiger van de SERV; - een vertegenwoordiger van elk van de in de SERV erkende sociale partners; - een vertegenwoordiger van de administratie gelijke kansen; - een vertegenwoordiger van de dienst emancipatiezaken.

Daarnaast kan de samenstelling variëren naargelang de te behandelen materie. Uitvoerders van projecten kunnen geen lid zijn van de strategische werkgroep.

De definitieve samenstelling wordt, op voorstel van de bevoegde regisseur, door het VMC goedgekeurd.

De regisseur is de voorzitter van de strategische werkgroep.

Onder 'Sociale Partners' worden verstaan : de in de SERV vertegenwoordigde sociale partners t.t.z. ACV, ABVV, ACLVB, VEV, BB en UNIZO. De voordragende instanties dragen gelijktijdig een plaatsvervangend lid voor die dezelfde rechten uitoefent als het lid dat hij/zij vervangt.

De strategische werkgroep heeft volgende taken : - beslissingen nemen met betrekking tot aanvragen die ingediend worden in het kader van dit besluit; - voor elke oproep de middelen over de verschillende maatregelen te verdelen; - het jaarlijks evalueren van de toepassing van dit besluit en het onderzoeken van mogelijke wijzigingen of vernieuwingen ervan.

Het secretariaat van de strategische werkgroep wordt verzorgd door de administratie. Zij voert tevens alle beslissingen van de strategische werkgroep uit.

De strategische werkgroep vergadert rechtsgeldig indien minimaal de helft plus één van de afgevaardigden aanwezig zijn. Indien de vergadering niet in aantal is, dan kan zij, ongeacht het aantal aanwezigen, over dezelfde agenda rechtsgeldig beslissen na een tweede oproep.

De strategische werkgroep streeft bij het nemen van beslissingen de unanimiteit tussen de aanwezige leden na. Indien echter uit de besprekingen blijkt dat er geen unanimiteit mogelijk is, dan biedt de voorzitter zijn goede diensten aan en werkt een compromisvoorstel uit.

Dit compromisvoorstel is aanvaard indien het met een drie vierden meerderheid van de aanwezige leden wordt goedgekeurd.

De bevoegde minister beslist op basis van het advies van de strategische werkgroep voor aanvraag VESOC-middelen.

Afwezige vertegenwoordigers kunnen de besluitvorming achteraf niet meer wijzigen.

De betrokken overheden en organisaties worden van de genomen beslissingen in kennis gesteld door de Voorzitter. Afdeling 3. - In aanmerking komende projecten

Art. 4.Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten, bestemd voor acties gelijke kansen man/vrouw-verhoudingen, kunnen subsidies worden toegekend aan de projecten die voldoen aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.

Art. 5.Natuurlijke personen kunnen geen aanvraag indienen.

Art. 6.§ 1. Een ingediende projectaanvraag is ontvankelijk als de aanvrager : - het officiële aanvraagformulier van zwaartepunt 5, EPD 3 gebruikt en volledig invult; - een looptijd van zijn project heeft opgegeven die binnen de looptijd valt zoals gedefinieerd in § 4 van dit artikel; - indien hij, als het een opleidingsproject betreft, voldoet aan het minimaal aantal cursisten en opleidingsuren zoals bepaald in § 4 van dit artikel. § 2. Projecten dienen te passen binnen de genderproblematiek zoals beschreven in het EPD 3, zwaartepunt 5.

Aanvragers kunnen subsidie krijgen voor projecten die gericht zijn op één van de onderscheiden deelgebieden van de segregatie en de verzoening van werk en gezin. Projecten dienen zich te richten naar één van de in het programmacomplement bepaalde, en hierna opgesomde maatregelen, en moeten daarbinnen een actie selecteren. * De eerste maatregel is het mogelijk maken van een gevarieerde, genderneutrale initiële beroepskeuze voor zowel jongens als meisjes. - ofwel kiest de aanvrager voor een informatie-, bewustmakings- en sensibilisatie-actie; - ofwel kiest hij voor een opleidings- en begeleidingsactie; - ofwel kiest hij voor een ontwikkelings- en uittestactie. * Een ander deelgebied wordt door de tweede maatregel 'omvat'. Het betreft het gendersensitief maken van de toegang tot de opleidingstrajecten en de arbeidsmarkt en de trajecten aanpassen aan de specifieke gelijkekansen noden. Daarin moet de aanvrager een keuze maken tussen : - ofwel een actie die zich concentreert op de ontwikkeling en uittesting van één of meerdere fasen van een traject; - ofwel een actie gericht op de ontwikkeling van een handboek-checklist; - ofwel een actie gericht op de ontwikkeling en uittesting van een volledig traject; - ofwel een actie gericht op het genderbewust maken van de opleidingswereld; - ofwel een actie gericht op de ontwikkeling van integratie-acties i.v.m. vrouwen en een zelfstandig beroep; - ofwel een actie gericht op het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. * Gelijke kansen zijn niet gerealiseerd met de gelijke toetreding van vrouwen op de arbeidsmarkt. Daarom is het stimuleren van een genderbewust personeelsmanagement een andere belangrijke maatregel (maatregel 3) waarbinnen voor verschillende acties subsidies kunnen gevraagd worden. Het kan gaan om : - ofwel informatie-, bewustmaking- en sensibilisatie-acties via actieplannen binnen de ondernemingen; - ofwel om ontwikkeling- en uittestingacties.

Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de verticale en horizontale desegregatie van de arbeidsmarkt. * De vierde maatregel 'betreft' het ontwikkelen van flexibele arbeidssystemen vanuit een genderperspectief en het verbeteren van de voorzieningen in de vraag naar opvang.

Mogelijke acties hier zijn : - ofwel het aanpassen van - en het ontwikkelen van flexibele kinderopvangsystemen of opvang voor andere zorgbehoevenden; - ofwel het ontwikkelen en uittesten van innovatieve acties hieromtrent; - ofwel het verwezenlijken van informatie-, bewustmaking- en sensibilisatie-acties binnen ondernemingen (bijvoorbeeld inzake flexibele arbeidssystemen, combinatie werk en gezin,...). § 3. De aanvraag dient een projectplan met onderscheiden stappen te bevatten.

Onder een projectplan wordt verstaan : * het definiëren van het projectdoel, uitgaande van de vastgestelde probleemstelling; * in het projectontwerp moet een antwoord worden gegeven op de volgende vragen - hoe (fasering en activiteiten); - voor wie (doelgroep); - met wie (partners); - waar (sector/branche); * in het luik projectorganisatie wordt naast een tijdpad ook de verwachte output van het project aangegeven; * in het luik projectbegroting worden de benodigde middelen voor het uitvoeren van het projectontwerp aangegeven.

Bovendien dient de aanvrager volgende stappen in zijn project te voorzien : * projectvoorbereiding : het creëren van een samenwerkingsverband en het opstellen van een projectplan zoals hierboven bepaald; * projectontwikkeling en -uitvoering : de verschillende opgestelde fasen uitvoeren; * projectevaluatie en -continuering : van bij de projectvoorbereiding tot en met de projectuitvoering zal de aanvrager de projectactiviteiten evalueren en de bevindingen ervan systematisch neerschrijven. Een disseminatiestrategie dient inherent deel uit te maken van het project. § 4. De projecten dienen verder te voldoen aan de volgende criteria : * de projecten hebben in principe een duurtijd van minimum 6 maanden en maximum 24 maanden; * indien het een opleidingsproject betreft, dient de aanvrager minimaal 10 deelnemers te hebben en minimaal 20 uren opleiding per deelnemer te geven (tenzij dit anders met de regisseur wordt overeengekomen); * de output van de projecten moet functioneel zijn voor de arbeidsmarkt; * de aanvrager moet aangeven wat dit project meer maakt dan een regulier project onder de andere zwaartepunten van het EPD 3; * de aanvrager moet die organisaties betrekken bij het project die noodzakelijk zijn om tot een optimale uitvoering van de projectdoelstellingen te komen; * indien de aanvrager finale cursisten heeft, moet hij aantonen dat er in het projectplan rekening werd gehouden met de randvoorwaarden zoals bijvoorbeeld kinderopvang en mobiliteit. § 5. Projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van ICT (Informatie- en Communicatie-technologie) of die gericht zijn naar ICT-functies hebben voorrang op andere projecten.

Ook projecten met flankerend beleid naar de sectoren toe genieten de voorkeur.

Bovendien moet zo veel mogelijk openheid naar de andere kansengroepen worden gestimuleerd. Concreet betekent dit dat uitgewerkte methodieken, instrumenten, handleidingen en dergelijke, eventueel in een latere fase en mits een aantal aanpassingen, ook moet kunnen gebruikt worden naar andere kansengroepen toe.

Art. 7.§ 1. De aanvragers dienen : 1° eerst alle andere tot hun beschikking staande cofinancieringsmiddelen uit te putten vooraleer zij aanspraak kunnen maken op VESOC-middelen;2° een budgetaanvraag voor te leggen waarbij enkel de kosten zoals bepaald in de selectie- en financiële criteria van zwaartepunt 5, EPD 3, voortkomend uit de uitvoering van bovengenoemd projectplan, subsidiabel zijn. Met andere publieke cofinancieringsmiddelen worden al deze middelen bedoeld komende van publiekrechtelijke instanties of gelijkgestelde inbrengen (= sectorale inbreng). Met ter beschikking van de aanvrager wordt bedoeld die publieke middelen die reeds aan de aanvrager zijn toegewezen voor de volledige of gedeeltelijke uitvoer van dit project of cofinancieringsmiddelen waarvoor de aanvrager een aanvraag heeft ingediend. § 2. De VESOC-middelen dienen te worden beschouwd als additionele Vlaamse middelen en kunnen pas na de inpassing van de andere publiekrechtelijke middelen definitief worden toegekend. Het totaal van de publieke middelen met uitzondering van het ESF mag nooit aanleiding geven tot een hoger bijstandspercentage dan bepaald in artikel 7, § 1, van dit besluit.

Art. 8.§ 1. De beslissingsprocedure voor de aanvragen is als volgt : * De aanvragers dienen een aanvraag in bij de administratie. * De administratie beoordeelt de onder artikel 6 en 7 gestelde voorwaarden binnen de 45 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke ingediende ontvankelijke aanvraag. * De minister na advies van de strategische werkgroep, beslist over de projecten op basis van de gemotiveerde adviezen.

De beslissingswijze werd in artikel 2 vastgelegd. § 2. De beslissing die genomen wordt, is tweeledig, namelijk een inhoudelijke en een financiële beslissing. Voor zover een project langer duurt dan 12 maanden en het inhoudelijk volledig werd goedgekeurd door de strategische werkgroep kan eenzelfde project, afhankelijk van de beschikbaarheid van de begrotingsmiddelen, twee maal een financiële bijstand krijgen. De eerste keer voor de eerste 12 maanden looptijd, een tweede keer voor de resterende looptijd van het project.

Art. 9.§ 1. Het maximum percentage van de tussenkomst hangt af van de maatregel waarbinnen het project zich situeert.

Volgende maxima gelden : - Voor maatregel 1 kan er maximaal 57,25 % VESOC-bijdrage zijn; - Voor maatregel 2 kan er maximaal 47,25 % VESOC-bijdrage zijn; - Voor maatregel 3 hangt het maximum bijstandsbedrag VESOC af van de soort aanvrager. a) er zijn geen privaatrechtelijke organisaties betrokken bij het project max.57,25 % b) er zijn kmo's (cf.Europese definitie - zie artikel 1, 5°) bij betrokken max. 27,25 % c) er zijn grote bedrijven (zie artikel 1, 5°) bij het project betrokken max.7,25 % - Voor maatregel 4 kan er maximaal 47,25 % VESOC-bijdrage zijn. § 3. De minimale hoogte van de privé-inbreng en de maximale hoogte van het ESF-bijstandsbedrag werden door de strategische werkgroep in het programmacomplement vastgelegd. De VESOC-subsidie en het ESF-bijstandsbedrag samen kunnen nooit aanleiding geven tot overfinanciering. § 2. De maximum bijdrage per project is maximaal 150.000 EUR voor de maximale duurtijd van het project. § 3. Deze VESOC-subsidie mag worden aangewend om alle subsidiabele projectkosten te betalen uitgezonderd lonen van cursisten. Afdeling 4. - Uitvoeringsprocedure en controle van de subsidies van

afdeling 3

Art. 10.Ingeval een subsidie wordt toegekend, worden de betalingen op volgende manier geregeld : 1° een eerste voorschot van 50 % van het subsidiebedrag wordt gestort indien de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt.2° Het saldo, op basis van gedane en vereffende uitgaven, kan worden opgevraagd na afloop van het project, mits voorlegging van het inhoudelijk en budgettair rapport.De aanvrager zal dezelfde rapportage gebruiken als die voor het ESF-luik.

Art. 11.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel 56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 1 juli 1991. Afdeling 5. - Monitoring & ondersteuning

bij de uitvoering van het gelijkekansenbeleid man/vrouw-verhoudingen in Vlaanderen

Art. 12.§ 1. In het VESOC-actieplan 2002 werden naast acties ter uitvoering van hoofdstuk 3, eveneens acties gedefinieerd in het kader van monitoring en ondersteuning van het gelijke kansenbeleid man/vrouw-verhoudingen. Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten, bestemd voor acties gelijke kansen man/vrouw-verhoudingen, kunnen subsidies worden toegekend voor deze ondersteunende en coördinerende acties.

Het betreft subsidies om een kwalitatieve uitvoering van volgende acties te realiseren : * Monitoring van het gelijkekansenbeleid; * Ondersteuning van de thematische werking binnen zwaartepunt 5; * Wervende en ondersteunende acties van de projecten zoals bedoeld in afdeling 3, in het kader van de gendermainstreaming worden hieronder ook acties naar ondernemingen toe bedoeld; * Structurele acties (zowel Vlaams als transnationaal) om het Vlaams gelijkekansenbeleid verder uit te werken.

Daartoe kunnen er middelen worden aangewend om een begeleidingscel te creëren; projectontwikkelaars en projectondersteuners aan te werven; vorming en begeleiding te organiseren en te geven aan de verschillende inhoudelijke betrokkenen; het monitoringsysteem verder te ontwikkelen en toe te passen; de opmaak van handleidingen, checklists, brochures, mailings te financieren; (mede) organiseren van studiedagen of sensibiliseringsmomenten in verband met het thema. Afdeling 6. - Toezicht en slotbepalingen

Art. 13.De strategische werkgroep heeft beslist de jaarlijkse oproep tot projecten om te vormen tot een permanente oproep voor projecten.

Dit heeft als consequentie dat de hierboven vermelde manier van werken zal bestendigd worden tot minstens einde 2003 (het moment waarop door de Europese Commissie een midterm review van het EPD3 wordt gevraagd).

Art. 14.Dit besluit treedt in werking op 19 juli 2002.

Art. 15.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Tewerkstellingsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 juli 2002.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DE WAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT

^