gepubliceerd op 21 februari 2001
Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende wijziging van het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels Gewest, van de regels voor de erkenningen van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra
11 NOVEMBER 2000. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende wijziging van het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels Gewest, van de regels voor de erkenningen van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra
Het Verenigd College, Gelet op de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels Gewest, van de regels voor de erkenning van centra voor maatschappelijk werd en voor de betoelaging van die centra, gewijzigd bij de besluiten van het Verenigd College van 11 december 1997 en 2 april 1998;
Gelet op het advies van de afdeling instellingen en diensten voor gezin en sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie gegeven op 5 oktober 2000;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 20 september 2000;
Gelet op de Wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat in de bijzondere behoeften van de centra voor maatschappelijk werk opgericht als verenigingen zonder winstoogmerk en die wegens hun organisatie en werking niet kunnen aangezien worden als behorend tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen bedoeld bij de artikelen 2, § 1 en 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, op een specifieke wijze moet worden voorzien;
Op de voordracht van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 1, a, van het koninklijk besluit van 14 maart 1978 tot bepaling, voor het Brussels gewest, van de regels voor de erkenning van centra voor maatschappelijk werk en voor de betoelaging van die centra, gewijzigd bij de besluiten van 11 december 1997 en 2 april 1998, wordt door de volgende bepaling vervangen : « a) onder de Ministers : Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen. »
Art. 2.Artikel 4, 1°, van voornoemd koninklijk besluit van 14 maart 1978 wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1. hetzij de vorm hebben aangenomen van een vereniging zonder winstoogmerk, die de in artikel 2 bepaalde opdracht als doelstelling heeft, hetzij opgericht zijn door een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld bij de artikelen 2, § 1, en 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. »
Art. 3.Artikel 7 van voornoemd koninklijk besluit van 14 maart 1978 wordt door de volgende bepaling vervangen : «
Art. 7.§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten kunnen de Ministers aan de erkende centra voor maatschappelijk werk subsidies toekennen. Deze subsidies zijn bestemd om, gedeeltelijk althans, de loonkosten van de gekwalificeerde beroepskrachten, bedoeld in artikel 4, 2° en de werkingskosten van de centra te dekken.
Daarom bepalen zij op het ogenblik van de erkenning het aantal gekwalificeerde beroepskrachten waarmee rekening wordt gehouden voor het toekennen van de subsidies.
Uitbreiding van de betoelaagde personeelsleden is slechts mogelijk na de voorafgaande goedkeuring van de Ministers. § 2. Deze subsidies bestaan uit : 1° voor de centra behorend tot een landsbond of een verbond van ziekenfondsen zoals bedoeld in het artikel 4, 1°: a) een jaarlijkse forfaitaire subsidie van 1.257.388 F per full-time tewerkgestelde gekwalificeerde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties; b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van : - 131.401 F voor elk van de eerste drie fulltime gekwalificeerde beroepskrachten; - 65.700 F voor elk der volgende gekwalificeerde fulltime tewerkgestelde beroepskrachten; - 49.276 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren; - 32.850 F voor elk der gekwalificeerde halftijdse tewerkgestelde beroepskrachten; - 21.900 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren; 2° voor de centra opgericht in de vorm van een vereniging zonder winstoogmerk en die, wegens hun organisatie en werking niet kunnen beschouwd worden als behorend tot voornoemde landsbond of verbond van ziekenfondsen : a) een jaarlijkse forfaitaire toelage van 1.257.388 F per gekwalificeerde full-time tewerkgestelde beroepskracht.
Voor de gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde, de helft of een derde arbeidstijd presteren wordt de subsidie vastgesteld in verhouding tot de duur van hun prestaties; b) een jaarlijkse forfaitaire werkingstoelage ten belope van : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld - 102.050 F voor elk der full-time gekwalificeerde beroepskrachten; - 76.538 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die drievierde arbeidstijd presteren; - 51.025 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een halve arbeidstijd presteren; - 34.017 F voor elk der gekwalificeerde beroepskrachten die een derde arbeidstijd presteren.
Art. 4.De vormingsuren worden betoelaagd aan 10.000 F per gesubsidieerde maatschappelijk assistent.
De aansluiting bij een (werkgevers)federatie wordt betoelaagd buiten het forfait voor de werkingskosten (één aansluiting per centrum). De kosten van de aansluiting worden door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie uitbetaald aan de federaties, na voorlegging van de aanvraag tot aansluiting van het centrum en de beslissing tot aanvaarding door de federatie. De aansluiting wordt betoelaagd aan betoelaging 27.000 F per gesubsidieerde maatschappelijk assistent.
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van I januari 2000.
Art. 6.De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel 11 november 2000.
Voor het Verenigd College : De Ministers, Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen, G. VANHENGEL