gepubliceerd op 30 maart 2022
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur
17 MAART 2022. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur
Verslag aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering Ter attentie van de reden van de regering, Het huidige verslag aan de regering werd opgesteld om toelichting te geven voor het goede begrip van de nieuwe regels, want deze zijn technisch en complex. 1. Context en doelstellingen Rekening houdend met de evolutie van het ontwerpbesluit van de Brussels Hoofdstedelijke Regering houdende wijziging van het besluit van 13 november 2008 tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van de overlegcommissie evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect, wordt voorgesteld dit vernietigingsbesluit, dat het besluit van 29 januari 2004 betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur opheft en vervangt, aan dezelfde goedkeuringsprocedure te onderwerpen. Dit besluit met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur dient immers parallel met het hoofdstuk betreffende de tijdelijke handelingen en werken te worden gelezen van het besluit houdende wijziging van het genoemde besluit van 13 november 2008: indien projecten geen vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning genieten op basis van dit laatste besluit, dient in principe een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur te worden gevraagd, zelfs als procedurele vrijstellingen kunnen worden toegepast.
De doelstellingen die worden nagestreefd in het kader van de uitvoering van het huidige besluit, zijn: ? het verzekeren van de samenhang met de andere uitvoeringsbesluiten van het BWRO; ? de verschillende afdelingen van zijn bijlage duidelijker opnieuw indelen; ? de mogelijkheid bieden tot ontwikkeling van stedenbouwkundige vergunningen in verband met tijdelijke evenementen en projecten die plots opduiken, zoals de tijdelijke bezetting, de nieuwe woonvormen of modulaire constructies.
In haar advies 70.192/4 van 10 november 2021 heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State (AWRS) zich de vraag gesteld of er moet worden onderzocht of de ontwerptekst als een plan of programma moet worden beschouwd in de zin van artikel 2, a) van richtl[00c4][00b3]n 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 "betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's" (hierna "richtlijn plannen en programma's"), waarvoor, overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn een milieueffectenbeoordeling moet worden uitgevoerd voor zover er aanzienlijke milieueffecten kunnen zijn.
Na haar analyse en na kennis te hebben genomen van de antwoorden van de gedelegeerde van de minister, bevraagd over het onderwerp, was de AWRS van oordeel dat "bij het ontbreken van meer precieze rechtvaardigingen waarmee kan worden vastgesteld of beide hiervoor gestelde vragen een negatief antwoord voor de volledige ontwerptekst met zich meebrengen, lijkt het er niet op dat er in de huidige fase kan worden beschouwd dat het ontwerpbesluit aan het toepassingsveld van richtlijn 2001/42/EG ontkomt. De projectindiener zal de goedkeuringsprocedure daarvan opnieuw onderzoeken in het licht van de voorgaande opmerkingen." Het advies stoelt op de volgende overwegingen: "3.1. Zoals het Grondwettelijk Hof er in zijn arrest 33/2019 van 28 februari 2019 aan heeft herinnerd, in de bewoordingen van het HvJ-EU, stelt zich de vraag of het ontwerpbesluit "door vaststelling van op de betrokken sector toepasselijke regels en controleprocedures, een heel pakket criteria en modaliteiten vaststelt voor de goedkeuring en de uitvoering van één of meerdere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben". Bovendien kan niet worden betwist dat, door de uitvoering van bepaalde handelingen en werken aan een systeem van voorafgaande vergunningen van beperkte duur te onderwerpen, het ontwerpbesluit uit de essentie zelf voortvloeit van het rechtskader dat de regels en controleprocedures vastlegt die van toepassing zijn op de projecten die door de ontwerpregeling worden bedoeld. 3.2. Bijgevolg stellen zich enkel de volgende vragen: - of er, overeenkomstig artikel 3, lid 2 van richtlijn 2001/42/EG, projecten betrokken zijn die opgesomd worden in bijlagen I en II van richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten of waarvoor, gelet op de effecten die ze op sites kunnen hebben, krachtens de artikelen 6 en 7 van richtlijn 92/43/EEG een beoordeling vereist is. - en, indien niet, om te bepalen of het ontwerpbesluit, gelet op artikel 3, lid 4 van richtlijn 2001/42/EG, aanzienlijke gevolgen voor het milieu kan hebben.
Wat de eerste vraag betreft, moet in het bijzonder worden opgemerkt dat in bijlage II van richtlijn 2011/92/EU met name de opslag van schroot wordt bedoeld, met inbegrip van autowrakken, terwijl in de ontwerpbijlage, punt 1.2, de ontwerptekst met name de opslag van één of meerdere gebruikte voertuigen, schroot, materialen of afval bedoelt. Het ontwerpbesluit is bovendien gericht op projecten waarvan het voorwerp en de aard niet a priori geïdentificeerd zijn, zoals de tijdelijke bouw van een bouwwerk en de plaatsing van installaties in het kader van onderzoeksprojecten die door of in een instelling voor hoger onderwijs worden gevoerd. " De regering heeft kennis genomen van het voornoemde advies en heeft het aandachtig geanalyseerd. Ze is tot een nieuw, diepgaand onderzoek van haar ontwerpbesluit overgegaan, rekening houdend met de opmerkingen van de AWRS, met name in het licht van de meest recente rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna HvJ-EU), de Raad van State en het Grondwettelijk Hof.
Gelet op de aanvullende verantwoordingen in dit verslag is de regering evenwel van oordeel dat het ontwerpbesluit niet aan een milieueffectenrapport moet worden onderworpen krachtens de richtlijn "plannen en programma's".
Zoals de AWRS al aangaf in haar advies is deze verplichting volgens artikel 3, lid 2, a) van deze richtlijn van toepassing op alle plannen en programma's die voor de sectoren worden uitgewerkt, met name de sectoren energie, bodembestemming, stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening en die vastleggen in welk kader in de toekomst de uitvoering kan worden toegekend van de projecten die worden opgesomd in bijlagen I en II van 2011/92/EU van het Europees Parlement en Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (hierna "richtlijn projecten"). Lid 4 van datzelfde artikel 3 voorziet dat "voor andere dan de in lid 2 bedoelde plannen en programma's, die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, bepalen de lidstaten of het plan of het programma aanzienlijke milieueffecten kan hebben." Volgens het HvJ-EU heeft "het begrip `plannen en programma's' betrekking op elke handeling die, door vaststelling van op de betrokken sector toepasselijke regels en controleprocedures, een groot pakket criteria en modaliteiten vaststelt voor de goedkeuring en de uitvoering van één of meerdere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben"(1).
Het HvJ-EU voegt eraan toe dat het begrip "plannen en programma's" ook de normatieve handelingen kan dekken die via wetgevende of regelgevende weg worden goedgekeurd(2). In arrest C-24/19 van 25 juni 2020 heeft het HvJ-EU bevestigd dat een besluit van de Vlaamse Regering door een nationale, gewestelijke of lokale overheid als een uitgewerkt of goedgekeurd plan kan worden beschouwd. Bovendien heeft het HvJ-EU verduidelijkt dat een maatregel moet worden beschouwd als "voorgeschreven" zodra de bevoegdheid om de maatregel vast te stellen haar rechtsgrondslag vindt in een specifieke bepaling, ook al bestaat er strikt genomen geen enkele verplichting om die maatregel te nemen(3).
Het Grondwettelijk Hof is evenwel van mening dat oordelen dat elke wetgeving en elke regelgeving die aanzienlijke effecten op het milieu kan hebben, overeenkomstig richtlijn 2001/42/EG aan een milieubeoordeling zou moeten worden onderworpen, niet overeenstemt met de doelstelling van de Europese wetgever, die beoogde dat overeenkomstig deze richtlijn bepaalde plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben overeenkomstig deze richtlijn aan een milieubeoordeling worden onderworpen(4).
Uit het voorgaande volgt dat een handeling enkel als plan of programma dat aan een milieueffectenbeoordeling is onderworpen, moet worden beschouwd als aan de volgende cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: a) De handeling wordt uitgewerkt in de sectoren landbouw, bosbouw, visvangst, energie, industrie, transport, afvalbeheer, waterbeheer, stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening of bodembestemming;b) De handeling moet omkadering bieden aan projecten die als dusdanig aan een milieubeoordeling worden onderworpen, krachtens richtlijn 2011/92/EG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten;de bedoeling is dus, in de richtlijn "plan of programma" ervoor te zorgen dat de milieubeoordeling zo snel mogelijk plaatsvindt, in de vroegst mogelijke projectfase; er moet dus worden nagegaan of de handeling betrekking kan hebben op projecten bedoeld in bijlagen I en II van de richtlijn "projecten"; c) De handeling moet het toekenningskader vormen van de hierboven in punt b) bedoelde projecten, of, in de bewoordingen van het HvJ-EU "belangrijk geheel van criteria en modaliteiten voor de toekenning en de uitvoering van één of meerdere projecten";het begrip "belangrijk geheel van criteria en modaliteiten" moet kwalitatief en niet kwantitatief worden begrepen(5).
De doctrine vat terecht de recentste lessen van de rechtspraak als volgt samen: "Onder voorbehoud van deze eventuele verduidelijking lijkt het erop dat uit het besproken arrest moet worden afgeleid dat elke wetgevende, regelgevende of indicatieve norm die op aanzienlijke wijze de grondvoorwaarden bepaalt voor de vergunningsafgifte en de uitvoering van de projecten een "plan of programma" in de zin van de richtlijn kan vormen. Daarbij denken we met name aan de normen die de per zone toelaatbare activiteiten en werken bepalen. We denken ook aan de normen die de kenmerken of de inplanting van bouwwerken en installaties bepalen. We denken ook aan de normen die rechtstreeks of onrechtstreeks bepalen wat de aanvaardbare drempels zijn van hinder die ontstaat uit beschermde of niet-beschermde activiteiten. (...) In elk geval verduidelijkt het Hof van Justitie dat de normen in kwestie een belangrijk geheel van criteria en modaliteiten voor de toekenning en de uitvoering van projecten moeten vormen om een "plan of programma" te kunnen vormen. Het is in de eerste plaats aan de auteur van de norm, desgevallend ook aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State en uiteindelijk ook aan elke rechterlijke instantie om het aanzienlijke karakter van het in aanmerking genomen geheel in te schatten"(6).
De regering merkt eerst en vooral op dat de AWRS in haar voornoemde advies van 10 november 2021 wel degelijk lijkt na te gaan of het ontwerpbesluit een definiëring bevat van "regels en controleprocedures van toepassing op de betrokken sector", wat ze afleidt uit het feit dat het besluit de uitvoering van bepaalde handelingen en werken aan een systeem van voorafgaande vergunningen van beperkte duur zou onderwerpen. Daarentegen lijkt ze niet of alleszins niet uitdrukkelijk te onderzoeken in welke mate - dus bij het definiëren van deze regels en controleprocedures - het besluit precies een "belangrijk geheel" van afgiftecriteria en modaliteiten voor de uitvoering van projecten bedoeld in bijlagen I en II van de richtlijn inhoudt, wetende dat het aanzienlijke karakter van dit geheel kwalitatief moet worden begrepen en een beoordeling van de opsteller van de norm vereist, in dit geval van de Brusselse regering.
In het kader van deze beoordeling die de opsteller van de norm moet uitvoeren, stelt de Brusselse regering, inzake het bestaan van een plan of programma met een belangrijk geheel van toekenningscriteria en rekening houdend met de nuanceringen van het Grondwettelijk Hof, vast dat het ontwerpbesluit tot opheffing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/01/2004 pub. 24/03/2004 numac 2004031063 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur sluiten betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur niet bedoeld is om een "toekenningskader" te creëren in de zin van de richtlijn "plannen en programma's".
Dit krachtens artikel 102 van het BWRO genomen besluit volgt dezelfde logica als artikel 98, § 1 van het BWRO. Artikel 98, § 1 van het BWRO bepaalt in de eerste plaats namelijk welke handelingen en werken een stedenbouwkundige vergunning vereisen.
Artikel 102 van het BWRO machtigt de regering tot het vaststellen, onder de voornoemde handelingen en werken, van de lijst van handelingen en werken waarvoor de stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur is, door hun aard of voorwerp.
Binnen de door het BWRO toegekende machtigingsgrenzen strekt het besluit betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur bijgevolg tot het vastleggen van een specifieke modaliteit, namelijk de beperkte duur van stedenbouwkundige toekenningen voor bepaalde handelingen en werken. Het leidt dus niet tot de instelling van het wettelijke principe van de noodzaak om een toekenning te verkrijgen voor bepaalde handelingen en werken.
Het betreffende besluit strekt evenmin tot het vastleggen van het toekenningskader, namelijk het belangrijke geheel van criteria voor de toekenning of uitvoering van projecten bedoeld in bijlage I of II van de richtlijn "projecten".
Het tegengestelde bevestigen zou erop neerkomen dat het hele BWRO als een plan of programma wordt beschouwd terwijl, zoals erop werd gewezen door het Grondwettelijk Hof, de beschouwing dat het stedenbouwkundig wetboek zelf onder het toepassingsveld van de richtlijn zou vallen hetzelfde zou betekenen als zeggen dat elke wetgeving en regelgeving die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kan hebben overeenkomstig de richtlijn aan een milieubeoordeling moet worden onderworpen.
Dergelijke conclusie "stemt niet overeen met het doel van de Europese wetgever, die beoogt "dat bepaalde plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben overeenkomstig [de] richtlijn aan een milieubeoordeling worden onderworpen" (artikel 1)"(7).
In dit geval vormen artikel 102 van het BWRO en zijn aanvullende regelgeving, namelijk het besluit betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur, geen toekenningskader maar wel een specifieke modaliteit voor stedenbouwkundige toekenning die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt ingericht, waardoor ze niet onderworpen zijn aan de door de richtlijn "plannen en programma" vereiste effectenbeoordeling.
Bovendien is de Raad van State van oordeel dat bepaalde in de ontwerptekst bedoelde begrippen daarin definities zouden moeten krijgen, met name in het licht van het strafrechtelijk sanctioneerbare karakter van stedenbouwkundige overtredingen. Een dergelijke invoeging is evenwel niet gerechtvaardigd in het licht van het voorwerp zelf van het betreffende besluit - hierboven vermeld - dat bovendien parallel werd opgesteld met het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van 13 november 2008 tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de vereiste besturen of instanties in toepassing van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect. Bij het ontbreken van specifieke definities van deze begrippen in het BWRO of andere specifieke regelgevingen die op basis het BWRO werden aangenomen, moet overeenkomstig de vaste rechtspraak van de Raad van State bovendien worden verwezen naar de gangbare betekenis van de bewoordingen. 2. Commentaren van de bijlage 2.1. De nieuwe naam van de bijlage De bijlage bij dit besluit werd heringedeeld in twee types van handelingen en werken onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur; met name, enerzijds, handelingen en werken die wegens hun aard of hun voorwerp een controle vergen van hun ontwikkeling in de tijd (deze handelingen en werken, die dus niet per definitie 'tijdelijk' zijn, zullen vaak het voorwerp uitmaken van een nieuwe stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur op het einde van de aanvankelijk afgegeven stedenbouwkundige vergunning) en, anderzijds, de handelingen en werken die per definitie tijdelijk zijn.
M.b.t. deze laatste wordt een nieuwe bepaling ingevoegd in de hoofdtekst van het besluit teneinde de vergunningverlenende overheid, binnen de hypothese van een nieuwe aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur, in staat te stellen te onderzoeken of het tijdelijke karakter van deze handelingen en werken gerechtvaardigd blijft (cf. artikel 5, lid 2 van het besluit). Deze controle is te verklaren door het feit dat de tijdelijke aard is van deze handelingen en werken de basis vormt voor de toekenning van een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur. 2.2. De parkeersituatie In punt 1.2., b), werd de uitsluiting van de parkeerplaatsen op de weg, zoals eerder in het besluit van 29 januari 2004 werd voorzien, geschrapt, want de parkeerplaatsen bevinden zich niet op een terrein in de zin van Titel I van de gewestelijk stedenbouwkundige verordening (GSV). Zo een uitsluiting dient dus niet uitdrukkelijk te worden voorzien. 2.3. De antennes Het ontwerpbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende wijziging van het besluit van 13 november 2008 tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente, van de koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen, van de overlegcommissie evenals van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect, is de omzetting van de Richtlijn 2018/1972 van 11 december 2018 tot bepaling van de code van de digitale Europese communicatie en van haar uitvoeringsreglement 2020/1070 van de Commissie van 20 juli 2020 waarin de kenmerken worden verduidelijkt van de draadloze toegangspunten met beperkte reikwijdte, met toepassing van artikel 57, § 2, van de richtlijn (EU) 2018/1972 van het Europese Parlement, dat de codes opmaakt voor de digitale communicatie binnen Europa.
Naar aanleiding van zijn goedkeuring zullen draadloze toegangspunten met beperkte reikwijdte vrijgesteld worden van stedenbouwkundige vergunning, zij het mits de naleving van bepaalde voorwaarden. Deze vrijstellingen worden voorzien binnen een hoofdstuk 'Telecommunicatie', dat van toepassing zal zijn op de uitsluiting van de schotelantennes of aanverwanten, bestemd voor de ontvangst van televisie-uitzendingen en voor privaat gebruik.
Op deze schotelantennes zal steeds de vrijstelling van toepassing zijn, voorzien in artikel 21, 4°, van het besluit van 13 november 2008, mits de naleving van bepaalde voorwaarden. Worden deze voorwaarden niet vervuld, dat is een stedenbouwkundige vergunning vereist, meer bepaald een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur (rubriek 1.4). 2.4. De nieuwe woonvormen Het ontwerpbesluit voorziet een onderscheid tussen: ? het plaatsen van mobiele installaties die kunnen worden gebruikt voor permanente, niet-recreatieve bewoning door een of meerdere (deeltijds) rondtrekkende personen, zoals woonwagens, caravans, afgedankte voertuigen, tenten (rubriek 1.2. d) van de bijlage).
De situatie van de onderwerping aan een stedenbouwkundige vergunning wordt bedoeld in artikel 98, § 1, 10°, c), van het BWRO. De plaatsing van dit type mobiele installaties wordt onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur van maximum twee jaar. Immers, daar deze installaties mobiel zijn, is een controle van hun vestigingsduur noodzakelijk. ? Het optrekken van constructies of het plaatsen van vaste installaties van het modulaire en/of lichte type die kunnen worden gebruikt voor permanente, niet-recreatieve bewoning door een of meerdere personen die niet (deeltijds) rondtrekkend leven (rubriek 1.6 van de bijlage).
De situatie van de onderwerping aan een stedenbouwkundige vergunning wordt bedoeld in artikel 98, § 1, 1°, c), van het BWRO. Het oprichten van constructies of het plaatsen van zulke installaties wordt aan een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur van maximum vijf jaar onderworpen. Immers, het 'lichte' karakter van deze constructies/installaties vergt een controle van de ontwikkeling ervan in de tijd, temeer omdat deze constructies/installaties voor permanente bewoning kunnen worden bestemd. 2.5. De constructies/installaties van het modulaire en/of lichte type De modulaire en/of lichte constructies/installaties, bedoeld in het ontwerpbesluit, betreffen alle types constructies/installaties, ongeacht hun bestemming, met uitzondering van de woningen (rubriek 1.5 van de bijlage).
Het gaat om de constructies/installaties met een volledige, onafhankelijke functie die het onthaal van een activiteit mogelijk maken.
De maximumduur van de stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur hangt niet meer af van de afschrijving van de constructie/installatie, want zo'n gegeven is niet pertinent in verband met de stedenbouwkundige controle, die noodzakelijk is. De maximumduur werd trouwens vastgelegd op 10 jaar.
De vorige maximumduur van 20 jaar laat geen efficiënte controle toe van de ontwikkeling van dergelijke modulaire en/of lichte constructies/installaties. De uitsluiting van de woonbestemming verantwoordt niettemin dat de geldigheidsduur van de afgegeven stedenbouwkundige vergunning langer kan zijn dan die voor de niet-verplaatsbare woning van het modulaire en/of lichte type. 2.6. De niet-seizoensgebonden terrassen In het hoofdstuk 'Openbare ruimte' werd een nieuwe categorie van stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur gecreëerd die de niet-seizoensgebonden terrassen beoogt (rubriek 1.7. b) in de bijlage).
Deze terrassen vergen eveneens een controle van hun ontwikkeling in de tijd. 2.7. Zonnepanelen, fotovoltaïsche panelen of aanverwante Deze nieuwe categorie onderwerpt het plaatsen van zonnepanelen, fotovoltaïsche panelen of aanverwante op een niet-bebouwd terrein aan een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur (rubriek 1.8 van de bijlage). 2.8. Handelingen die het voorbestaan van een hoogstammige boom in het gevaar kunnen brengen Voor deze nieuwe categorie is een in de tijd beperkte stedenbouwkundige vergunning vereist voor elke handeling die het voortbestaan van een hoogstammige boom in gevaar kan brengen, zoals bedoeld in artikel 98, § 1, 8° van het BWRO (rubriek 1.9. van de bijlage).
De duur van één jaar is gerechtvaardigd om te eisen dat de handeling wordt uitgevoerd binnen een korte periode die overeenkomt met de situatie van de boom op het ogenblik waarop de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend. Deze periode maakt het ook mogelijk rekening te houden met de broedperiode.
Deze afdeling moet worden onderzocht in samenhang met het decreet tot wijziging van het besluit van 13 november 2008 tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de administraties of instanties vereist in toepassing van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect, in het bijzonder door het voorzien in procedurele vrijstellingen, waardoor de grondige snoei en de bodemwijzigingen, zoals omschreven en bedoeld door dit besluit, uitdrukkelijk worden vermeld.. 2.9. De tijdelijke inname Het ontwerp besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 november 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 02/12/2008 numac 2008031599 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de gemachtigde ambtenaar, van de gemeente of van de koninklijke commissie voor monumenten en landschappen of van de medewerking van een architect type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 13/11/2008 pub. 14/01/2009 numac 2009031002 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de steun aan ondernemingen tijdens werken aan de openbare weg sluiten bepaalt het volgende: ? Een vrijstelling van de stedenbouwkundige vergunning voor: - de tijdelijke wijziging van de bestemming of van het gebruik, onderworpen aan stedenbouwkundige vergunning, van het hele gebouw of van een deel ervan, met of zonder werken, met het oog op de uitvoering van een project van tijdelijke inname met een sociaal en/of cultureel karakter of dat beantwoordt aan een uitzonderlijke behoefte, van minder dan 6 maanden; - de plaatsing van installaties met een sociaal, cultureel, recreatief of evenementieel karakter, of die de verwezenlijking mogelijk maken van een project van tijdelijke inname dat beantwoordt aan een uitzonderlijke behoefte van minder dan zes maanden.
Indien de voorwaarden, opgelegd door dit ontwerpbesluit, op basis waarvan de vrijstelling kan worden toegekend, niet worden nageleefd, zal een stedenbouwkundige vergunning worden vereist, met name een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur. ? Procedurele vrijstellingen voor: - De realisatie van tijdelijke handelingen en werken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een project van tijdelijke inname, ongeacht het doel van het project, van minder dan drie jaar.
De vergunning die in dit kader wordt afgegeven, zal ook een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur zijn.
Zelfs indien de voorwaarden voor de procedurele vrijstellingen niet worden nageleefd, is alleszins een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur vereist.
Het moet herinnerd worden dat de soorten tijdelijke bezetting die onder deze categorieën vallen, bij wijze van voorbeeld worden opgesomd (rubrieken 2.2. en 2.3. van de bijlage). 2.10. Onderzoek door of in een instelling voor universitair onderwijs of verbonden aan niet-universitair hoger onderwijs Er wordt een nieuwe categorie gecreëerd als tegenhanger voor wat voorzien wordt in het ontwerpbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende wijziging van het besluit van 13 november 2008 tot bepaling van de handelingen en werken die vrijgesteld zijn van een stedenbouwkundige vergunning, van het advies van de vereiste besturen en instanties met toepassing van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, van de speciale regelen van openbaarmaking of van de medewerking van een architect (rubriek 2.5. van de bijlage). 2.11. Wijziging van de bestemming of van het gebruik, onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning, om er een schoolvoorziening onder te brengen De mogelijkheid dat een school tijdelijk een gebouw inneemt dat aanvankelijk een andere bestemming had dan die van schoolvoorziening, kan een tijdelijke oplossing zijn wanneer een probleem van plaatsgebrek een dringende oplossing vraagt.
In de praktijk staan de eigenaars van leegstaande panden weigerachtig tegenover de idee van zulke tijdelijke innames: vandaag vereisen die een voorafgaande stedenbouwkundige vergunning voor een definitieve bestemmingswijziging. En aan het einde van de inname moet de eigenaar een nieuwe stedenbouwkundige vergunning aanvragen om de aanvankelijke bestemming te herstellen, waarbij hij misschien stedenbouwkundige lasten zal moeten bepalen.
De nieuwe rubriek 2.6. van de bijlage beoogt de toelating van deze specifieke innames te vergemakkelijken.
In dat opzicht is het voor zover als nodig dat de hier bedoelde schoolvoorziening moet worden beschouwd als een voorziening van collectief belang of van openbare dienst zoals bedoeld in het GBP (cf. artikel 1 van dit besluit) in tegenstelling tot de schoolgebouwen die, al naargelang de omstandigheden, onder handelsbestemming kunnen vallen. Voor die laatsten die dus niet de kwalificatie voorziening van collectief belang of openbare dienst kunnen opeisen, moet er worden verwezen naar rubriek 2.3. van dit besluit, die de bestemmings- of gebruikswijziging beoogt in het kader van een tijdelijke inname, ongeacht de finaliteit ervan.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President, R. VERVOORT _______ Nota's (1) HvJ, arrest Patrice d'Oultremont e.a. c. Waals Gewest, 27 oktober 2016, C-290/15, ECLI:EU:C:2016:816, § 49. Dit arrest werd bevestigd door twee arresten die op 7 juni 2018 werden uitgesproken: HvJ, arrest Inter-Environnement Bruxelles ASBL e.a. c. Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 7 juni 2018, C-671/16, ECLI:EU:C:2018:403; en arrest Thybaut e.a. c. Waals Gewest, 7 juni 2018, C-160/17, ECLI:EU:C:2018:401. (2) HvJ., arrest Patrice d'Oultremont e.a. c. Waals Gewest, voornoemd, § 52. (3) HvJ, arrest A e.a c. Gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar van het departement Ruimte Vlaanderen, afdeling Oost-Vlaanderen, 25 juni 2020, C-24/19, ECLI:EU:C:2020:503, §§ 32 en v. (4) GwH., 28 februari 2019, nr. 33/2019, B.21.3 en GwH., 17 oktober 2019, nr. 145/2019, B.9.3. (5) HvJ, arrest van 27 oktober 2016, D'Oultremont e.a., C 290/15, EU:C:2016:816, punt 48 evenals de aangehaalde rechtspraak. (6) E.GONTHIER, "La Cour de Justice de l'Union européenne définit la notion de « plan et programme »", Amén., 2017, p. 185. (7) GwH., 28 februari 2019, nr. 33/2019, B.21.3 en GwH., 17 oktober 2019, nr. 145/2019, B.9.3.
17 MAART 2022. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, de artikelen 102 en 330, § 2;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/01/2004 pub. 24/03/2004 numac 2004031063 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur sluiten met betrekking tot de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur;
Gelet op het evaluatieverslag over de gelijkheid van kansen, de 'gelijkekansentest' genoemd, vereist krachtens artikel 2, § 1, van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest, en krachtens artikel 1, § 1, van het besluit van 22 november 2018 tot uitvoering van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijke kansentest, waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis genomen heeft op 6 mei 2021;
Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie, waarvan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering kennis genomen heeft op 18 juni 2021;
Gelet op het advies 70.192/4 van de Raad van State, uitgebracht op 10 november 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 2° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Territoriale Ontwikkeling, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit worden de woorden in dezelfde betekenis begrepen als in het Gewestelijk Bestemmingsplan of, in subsidiaire orde, in de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening.
Art. 2.De duur van de vergunning is beperkt voor de handelingen en werken, vermeld in bijlage bij dit besluit.
De vergunnende overheid stelt de geldigheidsduur van de vergunning vast zonder dat deze de in bijlage vermelde duur voor overeenkomstige handelingen werken mag overschrijden. Zij kan daarenboven de duur vaststellen van de jaarlijkse instandhouding van de installaties van cyclische of seizoensgebonden aard bedoeld in punt 1.3 van bijlage.
Art. 3.De vergunningen van beperkte duur afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, blijven geldig tot hun vervaldag.
De vergunningen van onbeperkte duur betreffende de handelingen en werken bedoeld in de punt 1.9 van bijlage en afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen één jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
De vergunningen van onbeperkte duur betreffende de handelingen en werken bedoeld in de punten, 2.2 et 2.3 van bijlage en afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
De vergunningen van onbeperkte duur betreffende de handelingen en werken bedoeld in de punten 1.6, 2.5 en 2.6 van bijlage en afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
De vergunningen van onbeperkte duur betreffende de handelingen en werken bedoeld in de punt 1.7, b) van bijlage en afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen zes jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
De vergunningen van onbeperkte duur betreffende de handelingen en werken bedoeld in de punt 1.8 van bijlage en afgegeven voor de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen tien jaar na de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 4.Aan het einde van de geldigheidsduur van de vergunning stelt het college van burgemeester en schepenen of, als het college zich onthoudt, de gemachtigde ambtenaar, het herstel in de oorspronkelijke staat vast, tenzij vooraf een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur werd verkregen, conform artikel 5 van dit besluit.
Het herstel in de oorspronkelijke staat is inhoudelijk niet van toepassing op de in punt 1.9 van bijlage bedoelde handelingen en werken.
In de veronderstelling dat de afgifte van de stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur tot een aan een stedenbouwkundige vergunning onderhevige gebruiks- of bestemmingswijziging leidt van een deel van het gebouw of van het hele gebouw, is deze wijziging beperkt tot de geldigheidsduur van de vergunning, zodat het gebouw bij het verstrijken van de vergunning, zijn oorspronkelijke gebruik of bestemming terugkrijgt.
Art. 5.De handelingen en werken waarvoor een stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur bekomen werd, kunnen het voorwerp uitmaken van een nieuwe vergunning van beperkte duur.
In de hypothese van een nieuwe aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning van beperkte duur betreffende tijdelijke handelingen en werken beoogd in punt 2 van bijlage, beoordeelt de vergunningverlenende overheid of het tijdelijke karakter van de handelingen en werken gerechtvaardigd blijft.
Art. 6.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 29 januari 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de brusselse hoofdstedelijke regering prom. 29/01/2004 pub. 24/03/2004 numac 2004031063 bron ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur sluiten betreffende de stedenbouwkundige vergunningen van beperkte duur wordt opgeheven.
Art. 7.Het huidige besluit wordt van kracht een maand na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
Dit besluit is van toepassing op alle aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen ingediend vanaf de datum waarop het in werking is getreden.
Art. 8.De Minister bevoegd voor Stedenbouw wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 17 maart 2022.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van Gewestelijk Belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met financiën, begroting, openbaar ambt, de promotie van meertaligheid en van het imago van Brussel, S. GATZ
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld