gepubliceerd op 16 juni 2006
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende organisatie van de gewestelijke financiële tegemoetkoming in de kosten voor het opstellen van de bijzondere bestemmingsplannen
18 MEI 2006. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende organisatie van de gewestelijke financiële tegemoetkoming in de kosten voor het opstellen van de bijzondere bestemmingsplannen
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, goedgekeurd bij besluit van de Regering van 9 april 2004 en bekrachtigd door de ordonnantie van 13 mei 2004, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 26 november 1992 tot regeling van de bijdrage van het Gewest in de kosten inzake het opmaken van de bijzondere bestemmingsplannen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 6 juli 2005;
Gelet op de instemming van de Minister van Begroting, gegeven op 2 augustus 2005;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 39.354/4 van 5 december 2005;
Op de voordracht van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.In de zin van dit besluit moet verstaan worden als : - BWRO : Brussels Wetboek voor Ruimtelijke Ordening, goedgekeurd bij besluit van de Regering van 9 april 2004 en bekrachtigd door de ordonnantie van 13 mei 2004; - Minister : de Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening; - het bestuur : het Bestuur Ruimtelijke Ordening en Huisvesting.
Art. 2.Dit besluit is van toepassing op bijzondere bestemmingsplannen met een minimumoppervlakte van één hectare of die ten minste één huizenblok omvatten, opgemaakt overeenkomstig de artikelen 40 tot 52 van het BWRO.
Art. 3.Binnen de perken van de begrotingskredieten kan de Regering aan de gemeenten een subsidie verlenen voor het opmaken van nieuwe bijzondere bestemmingsplannen of voor de wijziging van bestaande plannen.
Het subsidiebedrag is gelijk aan zestig percent van het bedrag dat berekend wordt overeenkomstig hoofdstuk II. - Dat percentage wordt op honderd gebracht wanneer het plan opgemaakt of gewijzigd wordt op initiatief van de Regering krachtens de artikelen 53 tot 55 van het BWRO. HOOFDSTUK II. - Berekening van de subsidie
Art. 4.Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van een puntensysteem waarbij wordt uitgegaan van objectieve gegevens met betrekking tot de huidige en de toekomstige toestand van het betrokken gebied.
De waarde van een punt is vastgesteld op 3 euro .
Het subsidiebedrag is het product van het aantal punten met de puntenwaarde op de datum van de beslissing vande toekenning van de subsidie.
Art. 5.§ 1er. Het puntenaantal wordt bepaald aan de hand van de volgende vergelijking : P = 2.000 + P1.X. (1/2 + S/4) + P2.Y. (1/2 + S/4) + P3 waarbij : 1° P het totale puntenaantal is;2° P1 tweehonderd punten bedraagt voor de opmaak van de plannen van de bestaande rechts- en feitelijke toestand en de overeenkomende analyseverslagen;3° X een coëfficiënt is die rekening houdt met de bestaande bebouwingsdichtheid en met de vereiste precisie omtrent de beschrijving van de bestaande toestand;hij is gelijk aan : a) 2 voor de gebieden met minder dan vijf woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;b) 3 voor de gebieden met vijf tot twintig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;c) 4 voor de gebieden met eenentwintig tot dertig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;d) 5 voor de gebieden met eenendertig tot veertig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;e) 6 voor de gebieden met eenenveertig tot vijftig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;f) 7 voor de gebieden met meer dan vijftig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare. De gebouwen met andere functies dan woongelegenheid worden in aanmerking genomen op basis van hun woningequivalenten die worden verkregen door de in vierkante meter berekende brutovloeroppervlakte door honderd te delen.
De waarde X wordt met één eenheid verhoogd voor de gebieden met méér dan drie verschillende bestemmingen (woongelegenheid, handel, kleine ondernemingen,...) die in aanzienlijke mate voorhanden zijn; 4° S de oppervlakte in hectare van het plan is;5° P2 gelijk is aan vierhonderd vijftig punten voor het bestemmingsplan en de stedebouwkundige voorschriften;6° Y een coëfficiënt is die rekening houdt met de toekomstige bebouwingsdichtheid en de vereiste precisie omtrent de geschreven en grafische voorschriften;hij is gelijk aan : a) 2 voor de gebieden met minder dan vijf woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;b) 3 voor de gebieden met vijf tot twintig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;c) 4 voor de gebieden met eenentwintig tot dertig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;d) 5 voor de gebieden met eenendertig tot veertig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;e) 6 voor de gebieden met eenenveertig tot vijftig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare;f) 7 voor de gebieden met méér dan vijftig woongelegenheden of woningequivalenten per hectare. De gebouwen met andere functies dan woongelegenheid worden in aanmerking genomen op basis van hun woningequivalenten die worden verkregen door de in vierkante meter berekende brutovloeroppervlakte door honderd te delen.
De waarde Y wordt met één eenheid verhoogd voor de gebieden met méér dan drie verschillende bestemmingen (woongelegenheid, handel, kleine ondernemingen,...) die in aanzienlijke mate voorhanden zijn.
Deze waarde wordt eveneens met één eenheid verhoogd indien het plan voor een groot gedeelte of geheel in het gebied van culturele, historische en/of esthetische waarde van het gewestplan ligt; 7° P3 = P1 + P2 waarbij : a) P1 gelijk is aan honderd punten per vergadering van de gemeenteraad of zijn bevoegde commissie, per vergadering van de overlegcommissie en in voorkomend geval per vergadering van de Gewestelijke Commissie, vergaderingen waarbij het basisdossier of het ontwerpplan wordt voorgesteld en besproken;b) P2 gelijk is aan driehonderd punten per openbare vergadering tijdens welke het basisdossier of het ontwerpplan wordt voorgesteld en besproken. § 2. Indien in een ontwerpplan meerdere gebieden met zeer verschillende bebouwingsdichtheid in aanzienlijke mate voorhanden zijn, worden de coëfficiënten X of Y gedifferentieerd in verhouding tot elk gebied, overeenkomstig volgende vergelijkingen : X =X1, S1 + X2, S2/S. totale + ...
Y =Y1, S1 + Y2, S2/S. totale + ... § 3. De waarden Y en P3 worden voorlopig bepaald op het ogenblik van de in artikel 6 bedoelde subsidiebelofte en, in voorkomend geval, aangepast bij de definitieve berekening. § 4. Wanneer het ontwerpplan een milieu-effectenrapport vereist overeenkomstig artikel 43, § 1, van het BWRO, dan wordt het puntenaantal verhoogd met een bedrag P4 dat overeenstemt met de reële kost van het rapport gedeeld door de waarde van het punt. § 5. Wanneer de opmaak van een bijzonder plan noopt tot bijzondere aanvullende research, kan de Minister, op een met redenen omkleed voorstel van de gemeente, uitzonderlijk het puntenaantal verhogen met een bedrag P5 naargelang van de omvang van deze bijkomende onderzoekingen. HOOFDSTUK III. - Subsidiëringsprocedure
Art. 6.Elke aanvraag om subsidie wordt aan het bestuur toegestuurd vergezeld van de volgende documenten en inlichtingen in drievoud : 1° de met redenen omklede beslissing van de gemeenteraad om een bijzonder bestemmingsplan op te maken of om een bestaand plan te wijzigen, vergezeld van een nota waarin de nagestreefde doeleinden worden vermeld en een beschrijving van het voorwerp van de opmaak van het plan waarmee de erkende ontwerper belast is;2° een plan op DIN A4-formaat met vermelding van de grenzen van het ontwerpplan en van de schaal;3° de aanwijzing van de erkende ontwerper;4° de voorlopige gedetailleerde berekening van het puntenaantal overeenkomstig de in artikel 5 voorgeschreven methode;5° een raming van de termijn die nodig is om het bijzonder bestemmingsplan op te maken, vergezeld van een ordonnanceringsplan dat melding maakt van het bedrag van het gevraagde schijven en de dienstjaren waarin om uitbetaling hiervan kan worden verzocht. De Minister spreekt zich binnen drie maanden uit door de subsidie te verlenen of te weigeren en in voorkomend geval het voorlopige bedrag vast te stellen.
Art. 7.De subsidie wordt op vraag van de gemeente uitgekeerd in vier delen en op voorlegging van ondertekende en voor waar verklaarde schuldvorderingen, eventueel vergezeld van bewijsstukken en dit telkens in drie exemplaren uitgesplitst als volgt : - een eerste deel van dertig percent kan al onmiddellijk na de ontvangst van de bekendmaking van het subsidiebesluit gevraagd worden; - een tweede deel van dertig percent kan gevraagd worden van zodra het ontwerpplan is goedgekeurd door de Regering of van zodra deze goedkeuring geacht is goedgekeurd te zijn overeenkomstig artikel 48, § 1, laatste lid, van het BWRO; - een derde deel van dertig percent kan gevraagd worden van zodra het ontwerpplan definitief is aangenomen door de Gemeenteraad; als dit het geval is, dient de vraag vergezeld te zijn van drie exemplaren van de beslissing waarmee de Gemeenteraad het ontwerpplan definitief aanneemt; - Het resterende deel, berekend op basis van het definitieve subsidiebedrag, wordt uitgekeerd na goedkeuring van het plan door de Regering.
De gemeente richt het verzoek tot uitbetaling van het resterende deel aan het bestuur, vergezeld van de volgende documenten in drie exemplaren : - de definitieve gedetailleerde berekening van het puntenaantal overeenkomstig de in artikel 5 voorgeschreven methode; - de documenten die verantwoorden welke vergaderingen in aanmerking worden genomen om bij de berekening van het definitieve bedrag de waarde van de coëfficiënt P3 te bepalen; - de documenten die in voorkomend geval de kost verantwoorden van het milieu-effectenverslag en/of van de specifieke research die in rekening kan worden gebracht, in de berekening van het definitieve bedrag bij het bepalen van de waarde van de coëfficiënten P4 en P5 bedoeld in §§ 4 en 5 van artikel 5.
De gemeente voegt bij deze aanvraag het plan op een elektronische informatiedrager. De Minister stelt de voorwaarden vast waaraan deze drager moet voldoen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 8.Indien door verzuim van de gemeente het plan niet binnen een termijn van vier jaar volgend op de bekendmaking van het subsidiebesluit aan de Regering ter goedkeuring wordt voorgelegd, is de gemeente verplicht de helft van de reeds gestorte subsidies terug te betalen.
Deze terugbetaling gebeurt binnen twee maanden nadat de vaststelling van de vertraging door de Minister werd betekend.
De Minister kan de in het tweede lid bedoelde termijn verlengen op met redenen omkleed verzoek van de gemeenteraad, dat bij het bestuur dient toe te komen ten minste drie maanden vóór het verstrijken van de periode van vier jaar vermeld in het eerste lid.
Na het verstrijken van de in het tweede lid vermelde terugbetalingstermijn, in voorkomend geval verlengd overeenkomstig het derde lid, zijn op het verschuldigde bedrag van de subsidie van rechtswege en zonder ingebrekestelling interesten verschuldigd tegen de wettelijke rentevoet.
Als de verlenging van de termijn wordt toegestaan, treedt zij in werking op de dag waarop de gemeente in kennis wordt gesteld van de beslissing van de Minister.
Indien voor het bijzonder bestemmingsplan een milieu-effectenrapport gemaakt moet worden, dan wordt de termijn bedoeld in het bovenstaande eerste lid verlengd met een periode die overeenstemt met de uitvoeringsduur van het rapport.
Art. 9.Het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 26 november 1992 tot regeling van de bijdrage van het Gewest in de kosten inzake het opmaken van de bijzondere bestemmingsplannen wordt opgeheven.
Toch worden de subsidiëringsprocedures die nog lopen als dit besluit in werking treedt en die betrekking hebben op ontwerpplannen die nog vóór de inwerkingtreding van dit besluit voorlopig werden aangenomen door de gemeenteraad, voortgezet overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Executieve.
Art. 10.Het lid van de Regering dat ruimtelijke ordening in zijn bevoegdheden heeft wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 11.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Brussel, 18 mei 2006.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Financiën, Begroting, Externe Betrekkingen en Gewestelijke Informatica, G. VANHENGEL