gepubliceerd op 07 oktober 2003
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot een instelling bedoeld in artikel 31 van het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat van directeur-generaal of adjunct-directeur-generaal kunnen opnemen bij de genoemde instellingen
17 JULI 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot een instelling bedoeld in artikel 31 van het statuut van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat van directeur-generaal of adjunct-directeur-generaal kunnen opnemen bij de genoemde instellingen
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 40, gewijzigd door de bijzondere wet van 16 juli 1993;
Gelet op de wet van 21 augustus 1987 tot wijziging van de wet houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten en houdende bepalingen betreffende het Brusselse Gewest, inzonderheid op artikel 27, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, bekrachtigd door de wet van 16 juni 1989, inzonderheid op artikel 1, § 2;
Gelet op artikel 8, tweede lid, van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid op artikel 8, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 1991 houdende coördinatie van de wetten van 28 december 1984 en van 26 juni 1990 betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, inzonderheid op artikelen 9 en 16;
Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 17, vierde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes, inzonderheid op artikel 13;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 31;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 februari 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen van 10 april 2003;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling van 11 maart 2003;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij van 24 maart 2003;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel van 28 maart 2003;
Gelet op het protocol nr. 2003/10 van het sectorcomité XV van 7 maart 2003;
Gelet op de beslissing van de Regering van 30 april 2003 inzake het verzoek om advies van de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies nr 35.512/4 van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2003 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van Staat;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° Regering : de Brusselse Hoofdstedelijke Regering;2° statuut : het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° ontvangende instellingen : de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bedoeld in artikel 2, van het statuut;4° instellingen van oorsprong : de instellingen bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het statuut;5° ambtenaren : de ambtenaren bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het statuut.
Art. 2.De betrekkingen bij een ontvangende instelling die zijn verbonden aan de graden van directeur-generaal (rang A5) en van adjunct-directeur-generaal (rang A4+) staan open voor de ambtenaren bij beslissing van de Regering.
Ze worden toegekend door de Regering onder dezelfde voorwaarden en volgens dezelfde regels als die bepaald in boek 1, titel IV, hoofdstuk III van het statuut, artikelen 81 tot 91.
Om zich kandidaat te stellen voor een mandaatbetrekking, moeten de ambtenaren houder zijn van een graad van minstens rang A3 of een gelijkwaardige graad en minstens drie jaar graadanciënniteit en twaalf jaar niveauanciënniteit hebben.
De Regering beslist over de gelijkwaardigheid van de graden op het ogenblik dat zij de ontvankelijkheid van de kandidaturen onderzoekt.
Art. 3.De betrekkingen kunnen enkel worden opengesteld op voorwaarde dat zij vacant zijn en bij de vacantverklaring het totaal aantal betrekkingen ingeschreven in de personeelsformatie van de instelling waar de betrekkingen worden toegekend, voor de graden van rang A3 tot A5, het aantal houders van die betrekkingen overtreft.
Art. 4.De ambtenaren, houders van een mandaat, zijn onderworpen aan dezelfde regels van het statuut als deze die van toepassing zijn op de mandaathouders van de ontvangende instelling.
Zij moeten de verplichtingen en de werkomstandigheden opgelegd in de ontvangende instellingen naleven, met name de plichten, onverenigbaarheden, werktijdregeling en verlofregeling.
Zij zijn eveneens onderworpen aan de evaluatieregels van toepassing op de mandaathouders van de genoemde instelling. Zij behouden hun laatste, in de instelling van oorsprong verworven evaluatie tot hun evaluatie als mandaathouders.
Art. 5.§ 1. De ambtenaren worden geëvalueerd tijdens een eerste periode die begint te lopen vanaf hun aanwijzing als mandaathouder tot aan hun eerste evaluatie of hun tweede evaluatie, ingeval de eerste evaluatie negatief was.
Gedurende deze periode wordt van ambtswege en zonder vergoeding een einde gesteld aan het mandaat van de ambtenaren evenals aan elke functie in de ontvangende instelling, voor een van de volgende redenen : het vrijwillig ontslag van de mandaathouders, bij terugzetting in graad of bij afzetting, bij schorsing in het belang van de dienst gedurende meer dan zes maanden, bij langdurige ziekte van meer dan zes maanden, bij dubbele negatieve evaluatie en bij verlies van de hoedanigheid van ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van dit besluit of een van de toelatingsvoorwaarden tot het mandaat bedoeld in artikel 2. § 2. Vanaf hun eerste positieve evaluatie als mandaathouder bij de ontvangende instelling, worden de ambtenaren ambtshalve overgeplaatst naar de ontvangende instelling in een graad van rang A3. De overplaatsing van de ambtenaren geschiedt met terugwerkende kracht tot de datum van hun aanstelling als mandaathouders in de ontvangende instelling. § 3. De Regering vaardigt een individueel overplaatsingsbesluit uit dat bij uittreksel wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Een afschrift wordt ter informatie verstuurd naar de instelling van oorsprong.
Art. 6.Voor de overgeplaatste ambtenaren gelden dezelfde statutaire bepalingen en bezoldigingsregeling als voor de ambtenaren van de ontvangende instelling. Zij behouden de administratieve en geldelijke anciënniteit die zij verworven hadden vóór hun overplaatsing.
De mandaathouders verliezen de voordelen van ongeacht welke aard die zij genoten bij de instelling van oorsprong.
Art. 7.In afwachting dat de Regering de regels in verband met de toekenning van managementbrevetten bepaalt, zijn de ambtenaren die zich kandidaat stellen voor de mandaatbetrekkingen vrijgesteld van de verplichting om de in artikel 82 van het statuut vervatte voorwaarden te vervullen.
Art. 8.De Minister van Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 17 juli 2003.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambten Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL