gepubliceerd op 18 juni 2003
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
30 APRIL 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op de instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11;
Gelet op de wet van 21 augustus 1987 tot wijziging van de wet houdende organisatie van de agglomeraties en de federaties van gemeenten en houdende bepalingen betreffende het Brusselse Gewest, inzonderheid op artikel 27, § 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer, bekrachtigd door de wet van 16 juni 1989, inzonderheid op artikel 1, § 2;
Gelet op artikel 8, tweede lid, van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid op artikel 8, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 1991 houdende coördinatie van de wetten van 28 december 1984 en van 26 juni 1990 betreffende de afschaffing en de herstructurering van instellingen van openbaar nut en andere overheidsdiensten, inzonderheid op artikelen 9 en 16;
Gelet op de ordonnantie van 3 december 1992 betreffende de exploitatie en de ontwikkeling van het kanaal, de haven, de voorhaven en de aanhorigheden ervan in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 14, vierde lid;
Gelet op de ordonnantie van 18 januari 2001 houdende organisatie en werking van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, inzonderheid de artikelen 23, 34 en 35;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 tot eerste, tweede, derde, vierde en vijfde wijzigingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest en het besluit van 3 oktober 2002;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid toepasselijk op de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijk Regering van 12 februari 1998;
Gezien de Richtlijn 92/85 van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 1992 inzake de invoering van maatregelen betreffende het bevorderen van de verbetering van de veiligheid en gezondheid op het werk van de werkneemsters die zwanger zijn, of bevallen zijn of borstvoeding geven;
Gezien de Richtlijn 96/34 van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 1996 betreffende de door UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof en haar bijlage;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 juli 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 30 augustus 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen van 29 augustus 2001;
Gelet op het akkoord van de federale Ministerraad, gegeven op 20 juni 2002;
Gelet op het advies van het beheerscomité van de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling van 11 september 2001;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij van 4 september 2001;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van de Gewestelijke vennootschap van de Haven van Brussel van 31 augustus 2001;
Gelet op protocol nr. 2002/26 van sectorcomité XV van 07 oktober 2002;
Gelet op het besluit van de Regering over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies 34.354/2 van de Raad van State, gegeven op 3 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de minister van Openbaar Ambt, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Het eerste lid van § 4 van artikel 161 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt aangevuld met de woorden « , noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen bedoeld in de artikelen 178 tot 178ter. »
Art. 2.Artikel 162 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° in het eerste lid wordt het cijfer « 227 » vervangen door « 228 »;2° het artikel wordt aangevuld met volgend lid : « Verschijnt de ambtenaar niet voor de medische controledienst bedoeld in artikel 228 op het tijdstip bepaald in het eerste lid, dan wordt de uitkering van zijn wachtgeld vanaf dat tijdstip geschorst tot hij verschijnt.»
Art. 3.Artikel 166 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden : « Onder dienstvrijstelling wordt verstaan de toestemming gegeven aan een ambtenaar om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor een bepaalde duur met het behoud van al zijn rechten.
Met uitzondering van de in dit besluit bepaalde gevallen worden de verloven en dienstvrijstellingen door de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal of de door hem aangewezen ambtenaar toegekend.«
Art. 4.In het opschrift van hoofdstuk III van titel VII van Boek I worden de woorden « van loopbaanonderbreking en« ingevoegd tussen de woorden « De verloven » en « van arbeidsherverdelende aard. »
Art. 5.Het opschrift van afdeling 2 van Boek I, Titel VII, hoofdstuk III wordt als volgt vervangen : « Afdeling 2. Verlof in het kader van de arbeidsherverdeling ».
Art. 6.In afdeling 2 van Boek I, titel VII, hoofdstuk III, wordt een onderafdeling I ingevoegd, luidende : « Onderafdeling 1.
Gemeenschappelijke bepalingen ».
Art. 7.Artikel 173 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 173.§ 1. Krachtens de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector en het koninklijk besluit van 10 april 1995 ter uitvoering van de wet van 10 april 1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector alsmede van alle bepalingen die deze regeling mochten wijzigen of vervangen, kan de ambtenaar verlof krijgen onder het stelsel van de vrijwillige vierdagenweek en onder het stelsel van de halftijdse vervroegde uittreding. § 2. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de stelsels van de vrijwillige vierdagenweek of de halftijdse vervroegde uittreding.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze stelsels genieten, middels de toelating van de directeur-generaal en de adjunct-directeur-generaal.
De mandaathouders worden van deze stelsels uitgesloten. § 3. Dit verlof is niet bezoldigd en wordt voor het overige gelijkgesteld met dienstactiviteit. »
Art. 8.Artikel 174 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 174.De ambtenaar kan het verlof genieten overeenkomstig volgende regeling : 1° de ambtenaar die gebruik wenst te maken van dit verlof, dient daartoe bij zijn diensthoofd een aanvraag in;2° de aanvraag geschiedt minstens drie maanden vóór de aanvang van de periode van het verlof.Deze termijn kan in gemeenschappelijk overleg worden ingekort. Deze aanvraag bevat een voorstel van werkschema waarin bepaald wordt hoe de arbeidsprestaties worden geregeld; 3° de periode van het verlof neemt een aanvang op de eerste dag van de eerste maand van een trimester.»
Art. 9.Na artikel 174 wordt een nieuwe onderafdeling 2 ingevoegd, luidende : »Het stelsel van de vrijwillige vierdaagse werkweek ».
Art. 10.Het opschrift van de afdeling 3 van Boek I,titel VII, hoofdstuk III van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 11.Artikel 175 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 175.De ambtenaar die voltijds werkt geniet de vrijwillige vierdaagse werkweek gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar. »
Art. 12.Artikel 176 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «
Art. 176.§ 1. Het door de ambtenaar voorgestelde werkschema wordt onderzocht rekening houdend met de werking van de dienst. § 2. De ambtenaar kan een einde maken aan de regeling van de vrijwillige vierdaagse werkweek mits een opzegging van drie maanden die per aangetekend schrijven aan de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal ter kennis wordt gebracht, tenzij deze een kortere termijn aanvaardt. § 3. De vervanging van de ambtenaar die het verlof geniet door een werkloze in de zin van voormelde wet van 10 april 1995 heeft ten vroegste plaats in de maand waarin het tweede personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest en uiterlijk in de maand waarin het vijfde personeelslid voor de vierdaagse werkweek kiest. »
Art. 13.Na artikel 176 wordt een nieuwe onderafdeling 3 ingevoegd, luidende : « De halftijdse vervroegde uittreding ».
Art. 14.Artikel 177 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 177.De halftijdse prestaties worden verricht op de volgende wijze : - ofwel elke dag; - ofwel volgens een andere verdeling over de week.
In afwijking van het eerste lid kan de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A enerzijds en de bestuursraad of de beheerraad voor de instellingen van categorie B anderzijds beslissen voor sommige door hem bepaalde ambten een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
Wanneer twee ambtenaren gebruik maken van het recht op halftijdse vervroegde uittreding, worden zij vervangen binnen een termijn van een maand die ingaat de dag dat het verlof voor halftijdse vervroegde uittreding van de tweede ambtenaar aanvangt. »
Art. 15.Na artikel 177 wordt er in titel VII van Boek I een nieuw hoofdstuk IIIbis ingevoegd, luidende : « Verminderde prestaties om persoonlijke redenen ».
Art. 16.Artikel 178 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 178.§ 1. De ambtenaren die houder zijn van een wervingsgraad hebben recht op de verminderde prestaties om persoonlijke redenen.
De houders van een bevorderingsgraad kunnen deze verloven genieten, met toestemming van de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal.
De mandaathouders worden van deze verloven uitgesloten. § 2. De ambtenaar moet de helft, twee derden, drie vierden of vier vijfden van de prestaties volbrengen die hem normaal worden opgelegd.
Deze prestaties worden ofwel elke dag ofwel volgens een andere vaste verdeling over de week verricht.
In afwijking van het tweede lid kan de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A enerzijds en de bestuursraad of de beheerraad voor de instellingen van categorie B anderzijds beslissen voor sommige door hem bepaalde ambten een indeling van de dienstprestaties per maand op te leggen.
De verminderde prestaties moeten steeds een aanvang nemen bij het begin van de maand. § 3. De machtiging om verminderde prestaties te leveren wordt toegekend voor een periode van ten minste drie en ten hoogste vierentwintig maanden. Verlengingen van minstens 3 maanden en maximum 24 maanden kunnen worden toegekend. Voor elke verlenging wordt een aanvraag van het betrokken personeelslid vereist. Zij moet ten minste een maand voor het verstrijken van het lopende verlof worden ingediend. § 4. Het werkschema wordt op dezelfde wijze bepaald als geregeld in de artikelen 174, 2° en 176 § 1. § 5. De ambtenaar kan zijn ambt volledig hervatten voordat de toegestane periode verstrijkt met inachtneming van een opzegperiode van drie maanden tenzij de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal een kortere periode aanvaardt. »
Art. 17.In hetzelfde besluit wordt een artikel 178bis ingevoegd, luidende : «
Art. 178bis.§ 1. Tijdens de duur van afwezigheid is de ambtenaar die gebruik maakt van de regeling van verminderde prestaties om persoonlijke redenen op non-activiteit. Hij kan niettemin zijn aanspraken op bevordering doen gelden alsook op de versnelde functionele loopbaan, naar rata van de verrichte dienstprestaties.
De bevordering tot een hogere graad maakt een einde aan de machtiging tot het uitoefenen van zijn ambt met verminderde prestaties. § 2. De ambtenaar geniet de wedde die verschuldigd is voor de verminderde prestaties.
De wedde van de ambtenaar, die de leeftijd van vijftig jaar heeft bereikt en de ambtenaar die ten minste twee kinderen die niet de volle leeftijd van vijftien jaar bereikt hebben ten laste heeft, wordt vermeerderd met het vijfde van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt. »
Art. 18.In hetzelfde besluit wordt een artikel 178ter ingevoegd, luidende : « Art 178ter. De machtiging om verminderde prestaties te verrichten wordt opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven bekomt : 1° het bevallingsverlof, vaderschapsverlof, ouderschapsverlof en opvangverlof;2° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;3° het verlof om een stage of een proefperiode te vervullen;4° het verlof om kandidaat te zijn voor de verkiezingen;5° het verlof om in vredestijd prestaties te verrichten bij het korps Civiele Bescherming;6° het verlof om een ambt uit te oefenen bij een ministerieel kabinet;7° het verlof voor opdracht;8° het verlof voor werkzaamheden bij een erkende politieke fractie in een federale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest of bij de voorzitter van één van die groepen;9° het verlof bedoeld in artikel 77, § 1, van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.»
Art. 19.In het tweede lid van artikel 181 van dit besluit, worden de woorden « een bloed- of aanverwant, » vervangen door de woorden « een bloedverwant hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, ».
Art. 20.Het eerste lid van artikel 182 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Indien de ambtenaar de in artikel 181, eerste lid bedoelde vier werkdagen heeft opgebruikt of indien hij volledig de werkdagen waarin artikel 179 voorziet heeft opgebruikt, heeft hij recht op twee bijkomende werkdagen om dezelfde redenen en onder dezelfde voorwaarden als deze bepaald in artikel 181.»; 2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 21.Artikel 184 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid wordt aangevuld als volgt : « waarvan de modaliteiten worden vastgesteld door de functioneel bevoegde minister voor de instellingen van categorie A enerzijds en de bestuursraad of de beheerraad voor de instellingen van categorie B anderzijds of hun gemachtigde.»; 2° het artikel wordt aangevuld met volgend lid : « De maximum gemiddelde werktijd mag de 38 uren per week niet overschrijden.»
Art. 22.Artikel 188 van hetzelfde besluit wordt met een § 4 aangevuld, luidende : « § 4. De verloven bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »
Art. 23.Artikel 189 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 189.De ambtenaar bekomt verlof, binnen de hierna gestelde perken, naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen : 1° het huwelijk van de ambtenaar : 4 werkdagen;2° de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie de ambtenaar op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft : 14 werkdagen;3° het overlijden van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleefde : 4 werkdagen;4° het overlijden van een bloedverwant in de eerste graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 4 werkdagen;5° het huwelijk van een kind van de ambtenaar of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft : 2 werkdagen;6° het overlijden van een bloedverwant in om het even welke graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 2 werkdagen;7° het overlijden van een bloedverwant in de tweede graad hetzij van de ambtenaar, hetzij van de echtgenoot of van de persoon met wie de ambtenaar samenleeft, maar niet onder hetzelfde dak wonend als de ambtenaar : 1 werkdag. Als het voorval zich voordoet tijdens een periode van deeltijdse arbeid wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd. »
Art. 24.Artikel 191 van hetzelfde besluit wordt met het tweede lid aangevuld, luidende : « Indien het verlof wegens dwingende familiale redenen tijdens een periode van deeltijdse arbeid genomen wordt, wordt de duur van het verlof in evenredige mate verminderd. »
Art. 25.Artikel 193 van hetzelfde besluit wordt met het tweede lid aangevuld, luidende : « Na het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht zijn functie opnieuw uit te oefenen of, indien dat onmogelijk is, een gelijkwaardige of gelijkaardige functie te bekleden. »
Art. 26.Artikel 197 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : « Art. 197 § 1. Het bevallingsverlof bedoeld in artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971 wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. De bezoldiging over de periode gedurende welke de vrouwelijke ambtenaar bevallingsverlof geniet, mag niet meer dan vijftien weken bestrijken of zeventien weken in geval van meervoudige geboorte. § 3. De periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de zes weken die vallen voor de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat, worden voor het bepalen van de administratieve stand van de vrouwelijke ambtenaar veranderd in bevallingsverlof.
Deze paragraaf is eveneens van toepassing op de periodes van afwezigheid wegens ziekte die te wijten zijn aan de zwangerschap gedurende de acht weken die, in geval van geboorte van een meerling, vallen vóór de zevende dag welke de werkelijke bevallingsdatum voorafgaat. »
Art. 27.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197bis ingevoegd, luidende : «
Art. 197bis.Wanneer de vrouwelijke ambtenaar het prenataal verlof heeft opgebruikt en de bevalling na de voorziene datum gebeurt, wordt het prenataal verlof verlengd tot de werkelijke datum van de bevalling. Tijdens deze periode bevindt de vrouwelijke ambtenaar zich in bevallingsverlof.
In afwijking van artikel 197, § 2, is de bezoldiging verschuldigd. »
Art. 28.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197ter ingevoegd, luidende : «
Art. 197ter.Worden gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden, de volgende afwezigheden gedurende de zes weken of, in geval van de geboorte van een meerling, gedurende de acht weken die vallen vóór de zevende dag welke aan de werkelijke bevallingsdatum voorafgaan : 1° het jaarlijks vakantieverlof;2° de in artikel 188 bedoelde feestdagen;3° de in de artikelen 181, 182 en 189 bedoelde verloven;4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang;5° De afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 197, § 3.»
Art. 29.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197quater ingevoegd, luidende : «
Art. 197quater.Zwangere of borstgevende ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen, voor de toepassing van dit artikel, te worden beschouwd, alle werk bovenop de 38 uren week. »
Art. 30.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197quinquies ingevoegd, luidende : «
Art. 197quinquies.De ambtenaar die, met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 is vrijgesteld van arbeid, wordt ambtshalve in verlof gesteld voor de nodige periode. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. »
Art. 31.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197sexies ingevoegd, luidende : «
Art. 197sexies.Het artikel 197 is niet van toepassing in geval van miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap. »
Art. 32.In hetzelfde besluit wordt een artikel 197septies ingevoegd, luidende : « Art. 197septies § 1. Als de moeder van het kind overlijdt bij de bevalling of tijdens het moederschapsverlof of als zij in het ziekenhuis wordt heropgenomen, verkrijgt de vader van het kind of de ambtenaar waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, op eigen verzoek een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof om in de opvang van het kind te voorzien. § 2. In geval van overlijden van de moeder is de duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
De ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte binnen zeven dagen vanaf het overlijden van de moeder. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof. Hij legt zo spoedig mogelijk een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder voor. § 3. In geval van hospitalisatie van de moeder kan de ambtenaar die vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft, een verlof ter vervanging van het moederschapsverlof krijgen onder de volgende voorwaarden : 1° de pasgeborene moet het ziekenhuis verlaten hebben;2° de hospitalisatie van de moeder moet langer dan zeven dagen duren. Het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof kan niet aanvangen voor de zevende dag volgend op de dag van de geboorte van het kind en moet beëindigd zijn op het ogenblik dat de hospitalisatie van de moeder ten einde loopt en uiterlijk op het einde van het gedeelte van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet was opgebruikt.
De ambtenaar die de vader van het kind is of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft en die het verlof ter vervanging van het moederschapsverlof wenst te genieten, stelt daar schriftelijk de overheid waaronder hij ressorteert van op de hoogte. De brief waarin hij dat doet vermeldt de begindatum en de vermoedelijke duur van het verlof. De verlofaanvraag wordt gestaafd met een getuigschrift dat de duur van de hospitalisatie van de moeder vermeldt bovenop de zeven dagen volgend op de datum van de bevalling en de datum waarop de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. § 4. Het verlof van de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft ter vervanging van het moederschapsverlof is bezoldigd en wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Zodra de vader van het kind of de persoon waarmee de moeder op het ogenblik van de geboorte van het kind samenleeft het verlof bedoeld in dit artikel verkrijgt, heeft hij geen recht meer op het verlof bedoeld in artikel 189, eerste lid, 2°. »
Art. 33.Artikel 200 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 200.De ambtenaar krijgt verlof voor het afstaan van beenmerg, van organen of van weefsel. De duur van dit verlof is die van de ziekenhuisopname en het vereiste herstel. De tijd noodzakelijk voor de voorafgaande medische onderzoeken kan eveneens in aanmerking komen.
De aanvraag moet worden gestaafd door een medisch attest. »
Art. 34.Artikel 201 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 201.Wanneer de echtgenoot of de levenspartner of een inwonend familielid van de ambtenaar aan een ziekte lijdt die door zijn geneesheer als ernstig en uitermate besmettelijk wordt beschouwd dient de ambtenaar zijn geneesheer te vragen zich tot de hoofdgeneesheer van het geneeskundig centrum van de Administratieve Gezondheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert te wenden om na gemeenschappelijk overleg de meest gepaste preventieve maatregelen te treffen waaronder chemoprofylaxe en eventueel verlof. »
Art. 35.In artikel 206, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « minstens een maand en« ingevoegd tussen de woorden « voor » en de woorden « ten hoogste zes maanden ».
Art. 36.In afdeling 3 van Boek I, titel VII, hoofdstuk V, van hetzelfde besluit, « Verlof wegens opdracht » getiteld, die artikelen de 211 tot 219 bevat, worden, ter vervanging van artikelen de 211 tot 216, waarbij artikelen de 217 tot 219 blijven behouden, de volgende bepalingen ingevoegd : « Art. 211 § 1. De Regering, voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid, voor de instellingen van categorie B kan een ambtenaar, met zijn instemming, belasten met een opdracht. § 2. Iedere ambtenaar kan eveneens met instemming hetzij van de Regering van de benoemende overheid naargelang van het geval, een opdracht aanvaarden : 1° bij een andere instelling van openbaar nut die afhangt van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest of bij het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;2° bij een ministerie of een instelling van openbaar nut die afhangt van de federale overheid, van een ander gewest, van een gemeenschap of van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;3° op internationaal vlak buiten België uitgeoefend, die wordt toevertrouwd hetzij door één van de regeringen van het Rijk of een Belgisch openbaar bestuur, hetzij aangeboden door een buitenlandse regering of door een buitenlands openbaar bestuur;4° op internationaal vlak in of buiten België uitgeoefend, bij een internationale instelling; in een ontwikkelingsland. § 3. De ambtenaar die wordt aangewezen om een mandaat in een Belgische overheidsdienst uit te oefenen wordt ambtshalve in opdracht geplaatst voor de duur van het mandaat.
Art. 37.De Regering, voor de instellingen van categorie A of de benoemende overheid, voor de instellingen van categorie B verleent de opdracht voor ten hoogste twee jaar. Zij kunnen haar verlengen voor telkens maximum dezelfde duur.
Art. 213 § 1. Tijdens de duur van een opdracht welke door een eerste machtiging is gedekt, is de ambtenaar met verlof. Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het verlof wordt evenwel bezoldigd wanneer de ambtenaar wordt aangewezen als nationale deskundige krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van de regeling die geldt voor nationale deskundigen die bij de diensten van de commissie gedetacheerd zijn. Het kan eveneens worden bezoldigd met instemming van de Regering wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen.
Art. 214 § 1. Tijdens de duur van een opdracht die door latere machtigigen is gedekt wordt aan de ambtenaar verlof verleend indien de opdracht welke hij uitvoert als zijnde van algemeen belang is erkend.
Dit verlof wegens opdracht wordt niet bezoldigd. Het wordt voor het overige gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. § 2. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor : 1° de opdrachten welke de uitoefeningen van een ambt in een ontwikkelingland in zich sluiten;2° uitvoerd door de als nationale deskundige aangewezen ambtenaar krachtens de beschikking van 26 juli 1988 of 7 januari 1998 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen of wanneer de opdracht in het kader van de programma's van de Europese Unie wordt toegewezen;3° om een mandaat in een Belgische publieke overheidsdienst uit te oefenen. § 3. Het karakter van algemeen belang wordt van rechtswege erkend voor de internationale opdrachten bedoeld in artikel 211, § 2, 3° en 4° wanneer zij door de minister geacht worden van overwegend belang te zijn hetzij voor het land, hetzij voor een regering of een openbaar bestuur in Belgïe. § 4. In uitzonderlijke gevallen wordt het karakter van algemeen belang voor de in artikel 211, § 2, 1° en 2° bedoelde opdrachten erkend onder dezelfde voorwaarden dan die vastgesteld in § 3 van dit artikel. § 5. In afwijking van § § 2 en 3 van dit artikel, verliest iedere opdracht van rechtswege haar karakter van algemeen belang vanaf de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de ambtenaar een dienstanciënniteit heeft bereikt die volstaat om aanspraak te kunnen maken op het krijgen van een onmiddelijk ingaand dan wel uitgesteld pensioen ten laste van een buitenlandse regering, van het buitenlandse openbare bestuur of van de internationale instelling ten behoeve waarvan de opdracht werd vervuld.
Art. 38.Tijdens de duur van een opdracht die door volgende machtigingen is gedekt doch niet erkend van algemeen belang te zijn, wordt de ambtenaar op non-activiteit gesteld. In die stand heeft hij geen recht op wedde en kan hij zijn aanspraken op bevordering in zijn weddeschaal niet doen gelden.
Voor de toepassing van het eerste lid van dit besluit wordt als latere machtiging beschouwd, die welke iedere latere periode dekt van een opdracht in dienst van dezelfde regering, van hetzelfde openbaar bestuur of van dezelfde instelling voor zover de beschouwde periode van de voorafgaande periode niet wordt gescheiden door een termijn die zes maanden overschrijdt.
Art. 39.De ambtenaar die door de Regering of door de benoemende overheid, naargelang van het geval, met een internationale opdracht wordt belast, kan een vergoeding genieten.
De Regering of de benoemende overheid, naargelang van het geval, stelt de vergoeding vast rekening houdend met : 1° de bezoldiging toegekend ter uitvoering van de opdracht;2° de duur van de opdracht, de levensduurte in het land waar de opdracht wordt uitgevoerd, de sociale rang die met deze opdracht overeenstemt en de verhoogde gezinslasten verbonden aan de expatriatie. De vergoeding mag niet worden toegekend indien de ambtenaar hetzij krachtens andere wets- of verordeningsbepalingen, hetzij wegens de vervulling van zijn opdracht, gelijkwaardige voordelen geniet. »
Art. 40.Artikel 220 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Voor de ambtenaar die oorlogsinvalide is wordt het aantal in het eerste lid vastgestelde dagen respectievelijk op 32 en 95 gebracht. »
Art. 41.Artikel 222, § 1, eerste lid van hetzelfde besluit wordt aangevuld, luidende : « , noch aan verminderde prestaties om persoonlijke redenen zoals bedoeld in de artikelen 178 tot 178ter. »
Art. 42.Artikel 224, § 1, eerste lid wordt vervangen als volgt : « Art 224. § 1. Onder voorbehoud van artikel 230 en in afwijking van artikel 220, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van : 1° een arbeidsongeval;2° een ongeval op de weg van en naar het werk;3° een beroepsziekte.«
Art. 43.Artikel 227 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « In toepassing van artikel 167 is de ambtenaar in non-activiteit voor alle niet gewettigde afwezigheden wegens ziekte. Niettemin kunnen de directeur-generaal of de adjunct-directeur-generaal de afwezigheid omzetten in jaarlijks vakantieverlof. »
Art. 44.In artikel 231 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Onverminderd wat voor de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte bepaald is in de artikelen 161, 162 en 228, oordeelt de medische controledienst bedoeld in artikel 227, eerste lid of een ambtenaar met ziekteverlof in staat is om zijn ambt weder op te nemen met halve-dagprestaties.» 2° het volgende lid wordt ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : "De ambtenaar met ziekteverlof is onderworpen aan de arbitrageprocedure, bedoeld in artikel 227.tweede lid. ».
Art. 45.Het derde lid van het artikel 233 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 46.Artikel 242 van hetzelfde besluit gewijzigd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vijfde wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest, wordt met een vierde lid aangevuld, luidende : « De detachering bij een andere Regering dan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering is slechts toegestaan indien de bezoldiging van de gedetacheerde ambtenaar wordt terugbetaald. »
Art. 47.Artikel 246 van hetzelfde besluit wordt gewijzigd als volgt : 1° het eerste lid, 1° wordt vervangen als volgt : « 1° één of twee dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van : a) burgemeester, schepen, voorzitter of lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn, in een gemeente tot 10.000 inwoners; b) gemeenteraadslid in een gemeente tot 80.000 inwoners; » 2° in het eerste lid wordt een 2°bis ingevoegd, als luidt : « 2°bis één tot vier dagen per maand voor de uitoefening van een mandaat van gemeenteraadslid in een gemeente van meer dan 80.000 inwoners; »
Art. 48.Artikel 417 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « 27° het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 maart 1997 tot bepaling van de specifieke nadere regelen ter uitvoering van de maatregelen tot herverdeling van de arbeid toepasselijk op de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. »
Art. 49.De ambtenaar wiens echtgenote of de persoon waarmee hij samenleeft, bevallen is sinds 1 juli 2002, geniet het verlof van 14 werkdagen bepaald in artikel 23 van dit besluit.
Art. 50.De minister bevoegd voor Openbaar Ambt is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 30 april 2003.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, F.-X. de DONNEA De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL