gepubliceerd op 04 augustus 2022
Ordonnantie ter bevordering van de diversiteit en ter bestrijding van de discriminatie in de instellingen, centra en diensten die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren alsook in de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
30 JUNI 2022. - Ordonnantie ter bevordering van de diversiteit en ter bestrijding van de discriminatie in de instellingen, centra en diensten die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren alsook in de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
De Verenigde Vergadering heeft aangenomen en Wij, Verenigd College, bekrachtigen hetgeen volgt: HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 135 van de Grondwet.
Art. 2.Door deze ordonnantie worden, binnen de aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie verleende bevoegdheden, de volgende Europese richtlijnen omgezet: 1° Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht ras of etnische afstamming;2° Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep;3° Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten;4° Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (herschikking). De referenties die er in de vigerende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen worden gemaakt naar de Europese richtlijnen 75/117/EEG, 76/207/EEG, 86/378/EEG en 97/80/EG dienen, voor wat betreft de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, opgevat te worden als referenties naar de in het eerste lid, 4°, bedoelde Richtlijn 2006/54/EG.
Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van deze ordonnantie wordt verstaan onder: 1° « arbeidsbetrekkingen »: de voorwaarden voor toegang, benoeming en bevordering tot de ambten in overheidsdienst bij de openbare instellingen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ongeacht het statutaire of contractuele arbeidsstelsel, met inbegrip van de selectiecriteria en -procedures, de voorwaarden en de proeven voor aanwerving en bevordering, ongeacht de activiteitstak en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, alsook de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden binnen het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ongeacht het statutaire of contractuele karakter van de aanstelling, met inbegrip van de voorwaarden voor het ontslag en de bezoldiging;2° « loon »: het gewone basis- of minimumloon of wedde en alle andere voordelen die rechtstreeks of onrechtstreeks, in speciën of in natura, worden uitbetaald wegens de dienstbetrekking binnen het openbaar ambt van de openbare instellingen van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, ongeacht de statutaire of contractuele regeling van de aanwerving;3° « belangenverenigingen »: de in artikel 25 bedoelde organisaties, verenigingen en groeperingen;4° « bepalingen »: de bestuursrechtelijke bepalingen, de bepalingen opgenomen in individuele of collectieve overeenkomsten, in de collectieve reglementen, evenals de bepalingen opgenomen in eenzijdig uitgevaardigde documenten;5° « beschermde criteria »: leeftijd, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, vermogen, geloof, levensbeschouwing, politieke of syndicale overtuiging, taal, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap, nationaliteit, een zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale, etnische of sociale afkomst en geslacht;6° « gelijkheid van behandeling »: de afwezigheid van elke vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie of intimidatie;7° « direct onderscheid »: de situatie die zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van één van de beschermde criteria;8° « directe discriminatie »: direct onderscheid op grond van een beschermd criterium dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 2;9° « indirect onderscheid »: de situatie die zich voordoet wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze personen gekenmerkt door een bepaald beschermd criterium, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen;10° « Indirecte discriminatie »: indirect onderscheid op grond van een van de beschermde criteria dat niet kan worden gerechtvaardigd op grond van de bepalingen van hoofdstuk 3, afdeling 2;11° « intimidatie »: ongewenst gedrag dat met één van de beschermde criteria verband houdt, en tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangestast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwestsende omgeving wordt gecreërd;12° « seksuele intimidatie »: ongewenst gedrag met een seksuele connotatie, al dan niet fysiek of verbaal geuit, dat tot doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;13° « opdracht tot discrimineren »: elke handelswijze die er in bestaat wie ook opdracht te geven om een persoon, een groep, een gemeenschap of een van hun leden te discrimineren op grond van een van de beschermde criteria;14° « positieve actie »: specifieke maatregelen om de nadelen verband houdende met een van de beschermde criteria te voorkomen of te compenseren, met het oog op het waarborgen van een volledige gelijkheid in de praktijk;15° « redelijke aanpassingen »: passende maatregelen die in een concrete situatie en naargelang de behoefte worden getroffen om een persoon met een handicap in staat te stellen toegang te hebben tot, deel te nemen aan en vooruitgang te maken in de aangelegendheden waarop deze ordonnantie van toepassing is, tenzij deze maatregelen een onevenredige belasting vormen voor de persoon die deze maatregelen moet treffen.Wanneer die belasting in voldoende mate wordt gecompenseerd door de bestaande maatregelen in het kader van het gevoerde overheidsbeleid inzake personen met een handicap, mag zij niet als onevenredig worden beschouwd; 16° « goederen »: de goederen en waren in de zin van de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende het vrij verkeer van goederen en waren;17° « diensten »: diensten in de zin van artikel 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;18° Verenigd College »: het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad;19° « Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie »: de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, evenals elke Dienst of instelling door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie opgericht en elk publiekrechtelijk organisme afhangend van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. § 2.Voor de toepassing van deze verordening wordt een direct onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en moederschap gelijkgesteld met een direct onderscheid op grond van geslacht. § 3. Voor de toepassing van deze verordening wordt een direct onderscheid op grond van geslachtsverandering geacht een direct onderscheid op grond van geslacht te zijn. HOOFDSTUK II. - Doelstelling en toepassingsgebied
Art. 4.Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie verleende bevoegdheden, is deze verordening van toepassing op alle personen, zowel in de particuliere als in de openbare sector, met inbegrip van overheidsinstanties, in de volgende aangelegenheden: 1° het gezondheidsbeleid;2° de bijstand aan personen;3° de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten die voor het publiek beschikbaar zijn en buiten de privé- en gezinssfeer worden aangeboden, alsmede de transacties die in dit verband plaatsvinden;4° de toegang tot, de deelname aan en iedere andere uitoefening van een economische, sociale of politieke activiteit die voor het publiek toegankelijk is;5° de arbeidsbetrekkingen binnen de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. HOOFDSTUK III. - Bestrijding van discriminatie Afdeling 1. - Discriminatieverbod
Art. 5.De gelijkheid van behandeling wordt op de in artikel 4 bedoelde gebieden gewaarborgd.
Art. 6.§ 1. In de gebieden die onder het toepassingsgebied van deze ordonnantie vallen, is elke discriminatie op basis van de in artikel 3, § 1, 5°, bedoelde gronden verboden. § 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder discriminatie: 1° de directe discriminatie;2° de indirecte discriminatie;3° de opdracht tot discrimineren;4° de intimidatie;5° de seksuele intimidatie;6° de weigering om redelijke aanpassingen te treffen ten voordele van een persoon met een handicap. Afdeling 2. - Rechtvaardiging van verschillen in behandeling
Onderafdeling 2.1. - Rechtvaardiging van direct onderscheid
Art. 7.Elk direct onderscheid op grond van een van de beschermde criteria vormt een directe discriminatie, tenzij dit directe onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.
Art. 8.§ 1. In afwijking van artikel 7, en onverminderd de overige bepalingen van dit hoofdstuk, kan een direct onderscheid op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap in de in artikel 4, 5°, bedoelde aangelegenheden uitsluitend gerechtvaardigd worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. § 2. Van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste kan slechts sprake zijn wanneer: - een bepaald kenmerk, dat verband houdt met leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing of een handicap, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, wezenlijk en bepalend is, en; - het vereiste berust op een legitieme doelstelling en evenredig is met deze nagestreefde doelstelling. § 3. De rechter onderzoekt in elk concreet geval een bepaald kenmerk een wezenlijke en bepalend beroepsvereiste vormt.
Onderafdeling 2.2. - Rechtvaardiging van indirect onderscheid
Art. 9.Elk indirect onderscheid op grond van een van de beschermde criteria vormt een indirecte discriminatie: - tenzij de ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelswijze die aan de grondslag ligt van dit indirecte onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, of; - tenzij, in het geval van indirect onderscheid op grond van een handicap, aangetoond wordt dat geen redelijke aanpassingen getroffen kunnen worden.
Onderafdeling 2.3. - Algemene rechtvaardigingsgronden
Art. 10.§ 1. Een direct of indirect onderschei op grond van de in artikel 3, 5°, genoemde motieven geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van rechtstreekse of onrechtstreekse discriminatie, wanneer het verschil in behandeling een door het Verenigd College toegelaten maatregel van positieve actie inhoudt. § 2. Een maatregel van positieve actie kan slechts worden uitgevoerd mits naleving van de volgende voorwaarden: 1° er is een kennelijke ongelijkheid;2° het verdwijnen van deze ongelijkheid wordt aangewezen als een te bevorderen doelstelling;3° de maatregel van positieve actie is van tijdelijke aard en van die aard zijn dat hij verdwijnt zodra de beoogde doelstelling is bereikt;4° de maatregel van positieve actie beperkt andermans rechten niet onnodig.
Art. 11.§ 1. Een verschil in behandeling op grond van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden geeft nooit aanleiding tot de vaststelling van enige vorm van directe of indrectediscriminatie, waanneer dit verschil in behandeling wordt opgelegd door of krachtens een wet of een ordonnantie. § 2. Paragraaf 1 doet geen uitspraak over de conformiteit van een verschil in behandeling dat door of krachtens een wet of een ordonnantie wordt opgelegd, met de Grondwet, het recht van de Europese Unie en het in België geldende internationaal recht. Afdeling 3. - Sancties en procedures
Art. 12.De bepalingen die met deze ordonnantie strijdig zijn alsook de bedingen die bepalen dat één of meer contracterende partijen bij voorbaat afzien van de rechten die door deze ordonnantie worden gewaarborgd, zijn nietig.
Art. 13.§ 1. In geval van door deze ordonnantie verboden discriminatie kan het slachtoffer een schadevergoeding vorderen, overeenkomstig het contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht.
De dader van de discriminatie moet aan het slachtoffer een vergoeding betalen die, naar keuze van het slachtoffer, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag zoals in paragraaf 2 uiteengezet, hetzij aan de werkelijk door de slachtoffer geleden schade. In laatgenoemd geval moet het slachtoffer de omvang van de geleden schade bewijzen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde forfaitaire schadevergoeding wordt bepaald als volgt: 1° onverminderd de bepaling onder 2°, wordt de forfaitaire vergoeding van de morele schade geleden ten gevolge van een feit van discriminatie, op 650 euro bepaald.Dat bedrag wordt tot 1.300 euro verhoogd indien de dader niet kan aantonen dat de betwiste ongunstige of nadelige behandeling ook op niet-discriminerende gronden zou zijn getroffen of omwille van andere omstandigheden, zoals de bijzondere ernst van de geleden morele schade; 2° indien het slachtoffer morele en materiële schadevergoeding vordert wegens discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen, is de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade gelijk aan de brutobezoldiging voor zes maanden, tenzij de werkgever aantoont dat de betwiste ongunstige of nadelige bahandeling ook op niet-discriminerende gronden zou zijn getroffen.In laastgenoemd geval wordt de forfaitaire schadevergoeding voor materiële en morele schade beperkt tot drie maanden brutobezoldiging. Als de materiële schade die voortvloeit uit een discriminatie in het kader van de arbeidsbetrekkingen echter kan worden hersteld via de toepassing van de in artikel 12 bedoelde nietigheidssanctie, wordt de forfaitaire schadevergoeding overeenkomstig de bepaling onder 1° bepaald.
Art. 14.§ 1. Op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie of op verzoek van een belangenvereniging of één of meerdere organen in de zin van artikel 24, stelt de voorzitter van het bevoegderechtscollege het bestaan vast van een zelfs onder het strafrecht vallende daad waardoor de bepalingen van deze ordonnantie worden overtreden en beveelt hij de staking ervan.
De voorzitter van het bevoegde rechtscollege kan de opheffing van de staking bevelen zodra bewezen is dat een einde aan de overtredingen is gemaakt. § 2. Op verzoek van het slachtoffer kan het bevoegd rechtscollege de in artikel 13, § 2, bedoelde forfaitaire schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen. § 3. Het bevoegd rechtscollege kan bevelen dat zijn beslissing of de samenvatting ervan wordt aangeplakt tijdens de door hem bepaalde termijn, zowel buiten als binnen de inrichtingen van de dader van de discriminatie of de lokalen die hem toebehoren, en dat zijn vonnis of de samenvatting ervan in kranten of op enige andere wijze wordt bekendgemaakt, dit alles op kosten van de dader van de discriminatie.
Deze maatregelen van openbaarmaking mogen slechts worden opgelegd indien zij er kunnen toe bijdragen dat de gewraakte daad of de uitwerking ervan ophouden. § 4. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kort geding.
Zij wordt bij verzoekschrift ingesteld, in viervoud opgesteld en aangetekend verzonden of ter griffie van de bevoegde rechterlijke instantie neergelegd.
Op straffe van nietigheid, vermeldt het verzoekschrift: 1° de dag, de maand en het jaar;2° de naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van de verzoeker;3° de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon tegen wie de vordering wordt ingesteld;4° het voorwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering. De griffier van de bevoegde rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en ten laatste acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waarbij een exemplaar van het verzoekschrift is gevoegd.
Over de vordering wordt uitspraak gedaan niettegenstaande vervolging wegens dezelfde feiten voor enig ander gerecht, met inbegrip van het strafgerecht.
Wanneer een vordering tot staking van bij de strafrechter aanhangig gemaakte feiten ingesteld is, wordt over de straf-vervolging pas uitspraak gedaan nadat over de vordering tot staking een in kracht van gewijsde getreden beslissing gewezen is. Tijdens de opschorting is de verjaring van de strafvordering geschorst.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaand enig rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het wordt door de griffier van de rechtbank onverwijld meegedeeld aan alle partijen en aan de Procureur des Konings. § 5. De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Raad van State, zoals in de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, bepaald.
Art. 15.De stakingsrechter kan op verzoek van het slachtoffer van de discriminatie of van een belangenvereniging of van één of meerdere organen in de zin van artikel 24, diegene die de discriminatie heeft gepleegd, tot de betaling van een dwangsom veroordelen, als aan die discriminatie geen einde wordt gemaakt. De rechter doet uitspraak overeenkomstig artikel 1385bis tot 1385nonies van het Gerechtelijk Wetboek. Afdeling 4. - Strafrechtelijke bepalingen
Art. 16.Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder discriminatie verstaan: elke vorm van opzettelijke directe discriminatie, opzettelijke indirecte discriminatie en opdracht tot discriminatie, op basis van een van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden, alsook de weigering om redelijke aanpassingen te maken voor een persoon met een handicap.
Art. 17.Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met één van die straffen alleen, wordt gestraft: 1° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie jegens een persoon wegens één van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden;2° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een persoon wegens één van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden;3° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot discriminatie of tot segregatie jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden;4° hij die in één van de in artikel 444 van het Strafwetboek bedoelde omstandigheden aanzet tot haat of geweld jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens één van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden.
Art. 18.Met een gevangenisstraf van twee maanden tot twee jaar, wordt gestraft iedere ambtenaar of openbaar officier, iedere drager of agent van het openbaar gezag of van de openbare macht die in de uitoefening van zijn ambt een persoon discrimineert wegens de in artikel 3, 5°, genoemde gronden.
Dezelfde straffen worden toegepast als de feiten worden begaan jegens een groep, een gemeenschap of de leden ervan, wegens de in artikel 3, 5°, genoemde gronden.
Als de verdachte bewijst dat hij heeft gehandeld op bevel van zijn meerderen in zaken die tot hun bevoegdheid behoren en waarin hij hen als ondergeschikte gehoorzaamheid verschuldigd was, worden de straffen alleen toegepast op de meerderen die het bevel hebben gegeven.
Als de ambtenaren of openbare officiers die beticht worden de bovengenoemde willekeurige daden te hebben bevolen, toegelaten of vergemakkelijkt, beweren dat hun handtekening bij verrassing is verkregen, zijn zij verplicht de daad, in voorkomend geval, te doen ophouden en de schuldige aan te geven; anders worden zij zelf vervolgd.
Als één van de bovengenoemde willekeurige daden door middel van de valse handtekening van een openbaar officier wordt gepleegd, worden de daders van de valsheid en zij die er kwaadwillig of bedrieglijk gebruik van maken, gestraft met opsluiting van tien tot vijftien jaar.
Art. 19.Met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar en met een geldboete van vijftig euro tot duizend euro of met één van die straffen alleen, wordt gestraft elke persoon die zich niet voegt naar een vonnis of een arrest dat, als gevolg van een vordering tot staking, overeenkomstig artikel 15 werd gewezen.
Art. 20.In geval van een inbreuk op artikel 17, 18 of 19, kan de veroordeelde bovendien, overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek, tot ontzetting worden veroordeeld.
Art. 21.Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, hoofdstuk VII en artikel 85 niet uitgezonderd, zijn van toepassing op de misdrijven vermeld in deze ordonnantie. Afdeling 5. - Bewijslast
Art. 22.Wanneer iemand die meent het slachtoffer te zijn van een van de in artikel 6, § 2, bedoelde vormen van discriminatie, zich voor de bevoegde rechter beroept op feiten die discriminatie kunnen doen vermoeden, staat het aan de verweerder te bewijzen dat er geen sprake is van discriminatie.
De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op alle gerechtelijke procedures, met uitzondering van de strafrechtelijke procedures. Afdeling 6. - Rechtsbescherming en rechtshandhaving
Art. 23.§ 1. Als een klacht wordt ingediend door of ten voordele van een persoon wegens schending van deze ordonnantie in een arbeidsrelatie of in een ander domein, mag degene tegen wie deze klacht is gericht geen maatregel treffen ten aanzien van deze persoon, behalve om redenen die vreemd zijn aan deze klacht. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder klacht verstaan: 1° een met redenen omklede klacht ingediend door de betrokkene: a) ofwel bij de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, die hem tewerkstellen;b) ofwel tegen de instelling, het centrum of de dienst die het voorwerp uitmaakt van de klacht, overeenkomstig de van kracht zijnde procedures;2° een met redenen omklede klacht ingediend ten voordele van de betrokken persoon door het orgaan of de organen in de zin van artikel 23, of een belangenvereniging;3° een rechtsvordering ingesteld door betrokken persoon;4° een rechtsvordering ingesteld ten voordele van de betrokken persoon door het orgaan of de organen in de zin van artikel 23, of een belangenvereniging. De in het eerste lid, 1° en 2°, bedoelde met redenen omklede klacht bestaat uit een schriftelijk stuk, dat is gedateerd, ondertekend en betekend, en waarin de grieven tegen de vermeende discriminatie zijn uiteengezet. § 3. Als de nadelige maatregel wordt getroffen ten aanzien van de betrokken persoon binnen de twaalf maanden na het indienen van de klacht, valt de bewijslast dat de nadelige maatregel werd getroffen om redenen die vreemd zijn aan de klacht, ten laste van diegene tegen wie de klacht is ingediend.
Indien een rechtsvordering door of ten voordele van de betrokken persoon werd ingesteld, wordt de in het eerste lid bedoelde periode van twaalf maanden verlengd tot drie maanden na de dag waarop de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is getreden. § 4. Als de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, die de betrokken persoon tewerkstellen, een nadelige maatregel, in strijd met § 1, treffen ten aanzien van de betrokkene, kan deze persoon of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten, verzoeken hem opnieuw in dienst op te nemen of hem zijn functies onder dezelfde voorwaarden als voorheen te laten uitoefenen.
Het verzoek wordt gedaan bij een ter post aangetekende brief binnen dertig dagen volgend op de datum van de kennisgeving van de opzegging, van de beëindiging zonder opzegging, van de eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden of van om het even welke andere nadelige maatregel. De Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, moeten zich binnen dertig dagen volgend op de kennisgeving van het verzoek uitspreken.
Als de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, de persoon opnieuw in dienst opnemen of hem zijn functies onder dezelfde voorwaarden als voorheen laten uitoefenen, moeten zij de wegens ontslag, wijziging van de arbeidsvoorwaarden of van om het even welke andere nadelige maatregel gederfde verloning betalen alsmede de werkgevers- en wernemersbijdragen betreffende deze verloning storten.
Deze paragraaf is niet van toepassing wanneer de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking een einde heeft genomen. § 5. Onverminderd artikel 13, moet de dader van de maatregel, als de betrokken persoon na het in paragraaf 4, eerste lid, bedoelde verzoek niet opnieuw wordt opgenomen of zijn functies niet onder dezelfde voorwaarden als voorheen kan uitoefenen en er in het algemeen werd geoordeeld dat de nadelige maatregel in strijd is met de bepalingen van paragraaf 1, aan de betrokken persoon een vergoeding betalen die, naar keuze van die persoon, gelijk is hetzij aan een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het in artikel 13, § 2, bepaald bedrag, hetzij aan de werkelijk door de betrokkene geleden materiële en morele schade; in laatsgenoemd geval moet hij de omvang van deze schade bewijzen, overeenkomstig de gemeenrechtelijke regels van de burgelijke aansprakelijkheid. § 6. Onverminderd artikel 13, zijn de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, die de betrokken persoon tewerkstellen, verplicht de in paragraaf 5 bedoelde vergoeding uit te betalen, zonder dat de persoon of de belangenvereniging waarbij hij is aangesloten het in paragraaf 4 bedoelde verzoek moet indienen: 1° als het bevoegde rechtscollege de feiten van discriminatie, die het voorwerp van de klacht uitmaken, bewezen heeft geacht;2° als de betrokken persoon de arbeidsbetrekking verbreekt, omdat het gedrag van de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, in strijd is met de bepalingen van paragraaf 1, wat volgens het slachtoffer een reden is om de arbeidsbetrekking zonder opzegging te verbreken of een reden om er, vóór het verstrijken ervan, een einde aan te maken;3° als de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, de arbeidsbetrekking hebben beëindigd om dringende redenen, op voorwaarde dat het bevoegde rechtscollege deze beëindiging ongegrond en in strijd met de bepalingen van paragraaf 1 heeft geacht. § 7. Als de nadelige maatregel wordt getroffen nadat de arbeidsbetrekking werd beëindigd en deze maatregel in strijd wordt bevonden met paragraaf 1, dienen de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, die de betrokken persoon tewerkstellen de in paragraaf 5 bedoelde schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. § 8. De in dit artikel bedoelde bescherming is eveneens van toepassing op de personen die optreden als getuige, raadsheer, verdediger of bijstandsverlener ten voordele van de betrokken persoon.
Art. 24.§ 1. Het Verenigd College wijst één of meer organen aan die in rechte kunnen optreden in de geschillen waartoe deze ordonnantie aanleiding kan geven ingeval van discriminatie op grond van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden.
Als de vordering betrekking heeft op een discriminatie van of een overtreding tegen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, dan is de vordering van de in het eerste lid bedoelde organen pas ontvankelijk als ze bewijzen dat ze met instemming van die natuurlijke persoon of rechtspersoon handelen. § 2. De in paragraaf 1 bedoelde organen zijn voor de op grond van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden waarvoor ze zijn bevoegd, eveneens bevoegd voor: 1° het verlenen van onafhankelijke bijstand aan de slachtoffers van discriminatie bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie;2° het verrichten van onafhankelijke studies over discriminatie;3° het publiceren van onafhankelijke verslagen en het doen van aanbevelingen over elk onderwerp dat met discriminatie verband houdt.
Art. 25.Kunnen in rechte optreden in de rechtsgeschillen waartoe de toepassing van deze ordonnantie aanleiding kan geven, wanneer afbreuk wordt gedaan aan de statutaire opdrachten die ze zich tot doel hebben gesteld: 1° elke instelling van openbaar nut, organisatie en vereniging die op de dag van de feiten ten minste drie jaar rechtspersoonlijkheid bezit en zich statutair tot doel stelt de rechten van de Mens te verdedigen of discriminatie te bestrijden;2° de representatieve vakorganisaties in de zin van de wet van 19 december 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1974 pub. 05/10/2012 numac 2012000586 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;3° de representatieve vakorganisaties in het aangewezen orgaan van vakbondsoverleg voor de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie zoals bedoeld in artikel 3, 19°, en de diensten en instellingen waarop de wet van 19 december 1974Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1974 pub. 05/10/2012 numac 2012000586 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel niet van toepassing is. Als de vordering betrekking heeft op een discriminatie van of een overtreding tegen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, dan is de vordering van de in het eerste lid bedoelde instellingen, verenigingen of organisaties pas ontvankelijk als zij bewijzen dat zij met instemming van die natuurlijke persoon of rechtspersoon handelen.
Art. 26.§ 1. Het Verenigd College kan één of meer personen of organen aanwijzen die kunnen optreden als verzoeningsdienst in de geschillen waartoe deze ordonnantie aanleiding kan geven ingeval van discriminatie op grond van de in artikel 3, 5°, genoemde gronden.
Het Verenigd College concretiseert en, in voorkomend geval, vult de in de volgende paragrafen beschreven opdrachten en werking van de verzoeningsdienst verder aan. § 2. De verzoeningsdienst is bevoegd om: 1° klachten te ontvangen en inspanningen te leveren om het standpunt van al de betrokken partijen te verzoenen;2° aanbevelingen op te stellen of voorstellen te formuleren die een oplossing kunnen bieden voor het geschil waarvoor op hem een beroep wordt gedaan. § 3. De verzoeningsdienst kan weigeren een klacht te behandelen in de volgende gevallen: 1° de klacht is manifest ongegrond;2° de klacht valt buiten zijn bevoegdheden;3° de feiten hebben zich voorgedaan meer dan een jaar voordat de klacht werd ingediend;4° een hangende burgelijke rechtsvordering of een hangende strafprocedure heeft reeds betrekking op het voorwerp van de klacht. § 4. De verzoeningsdienst bezorgt het Verenigd College jaarlijks een activiteitenverslag waarin de identiteit van de verzoekers en die van de beschuldigde personen niet mogen worden opgenomen. Daarnaast kan de verzoeningsdienst tussentijdse verslagen opstellen indien hij dit nuttig acht. Bedoelde verslagen kunnen elk voorstel bevatten dat de gelijke behandeling bij de tewerkstelling kan verbeteren. HOOFDSTUK IV. - Bevordering van de diversiteit
Art. 27.§ 1. In elke instelling, centrum en dienst die erkend wordt door of onder het toezicht valt van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, alsook in de onder artikel 3, 19°, bedoelde Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie moet een actieplan diversiteit worden opgesteld. § 2. Het Verenigd College bepaalt de algemene inhoud van dit plan en voorziet in de aanpassing van deze inhoud in functie van de omvang en de door de betrokken instelling, centrum en dienst uitgevoerde activiteiten. § 3. Om het opstellen, het in werking stellen en het opvolgen van het in paragraaf 1 bedoelde plan te verzekeren, wordt in elke betrokken instelling, centrum en dienst die erkend wordt of onder het toezicht valt van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie alsook in de Diensten van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, zoals bedoeld in artikel 3, 19° : 1° een personeelslid aangeduid dat wordt belast met het actieplan diversiteit;2° een begeleidingscommissie opgericht. § 4. Het Verenigd College richt een coördinatiecomité bevoegd voor de diversiteit op, teneinde de gevoerde acties te coördineren. § 5. Het Verenigd College bepaalt de samenstelling, de organisatie en de werking van: 1° de in paragraaf 3, 2°, bedoelde begeleidingscommissie;2° het in paragraaf 4 bedoelde coördinatiecomité. § 6. Het Verenigd College bepaalt het functieprofiel van het in paragraaf 3, 1°, bedoelde personeelslid.
Art. 28.Iedere in artikel 27, § 1, bedoelde instelling bezorgt systematisch haar werkaanbiedingen aan de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK V. - Wijzigingsbepalingen
Art. 29.In artikel 7, derde lid, van de ordonnantie betreffende de centra en diensten voor Bijstand aan Personen, wordt de bepaling onder 1° vervangen als volgt: « 1° het verbod van elke discriminatie in de zin van de ordonnantie van ............. ter bevordering van de diversiteit en ter bestrijding van de discriminatie in de instellingen, centra en diensten die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren alsook in de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie; ».
Art. 30.In artikel 11, § 1, vijfde lid, 2°, van de ordonnantie van 24 april 2008 betreffende de inrichtingen voor opvang of huisvesting van bejaarde personen worden de woorden « en zijn recht op een menswaardig leven, ook op seksueel en affectief vlak » vervangen door de woorden « , zijn recht op een menswaardig leven en het verbod van elke discriminatie ten zijn opzichte, in de zin van de ordonnantie van [...] ter bevordering van de diversiteit en ter bestrijding van de discriminatie in de instellingen, centra en diensten die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie behoren alsook in de Diensten van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie ».
Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 30 juni 2022.
Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, E. VAN DEN BRANDT Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Welzijn en Gezondheid, A. MARON Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor de Gezinsbijslagen, Begroting, Openbaar Ambt en Externe betrekkingen, S. GATZ Het Lid van het Verenigd College, bevoegd voor de Gezinsbijslagen, Begroting, Openbaar Ambt en Externe betrekkingen, B. CLERFAYT _______ Nota Document van de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: Gewone zitting 2021-2022 B-111/1 Ontwerp van ordonnantie B-111/2 Rapport Integraal verslag: Bespreking en aanneming: vergadering van vrijdag 17 juni 2022.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld