Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 06 februari 2007

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnissen van 24 november 2006 in zake respectievelijk de vennootschap naar Nederlands recht « Kuijer & Partners » tegen de BVBA « DD Age 1. « Schendt de combinatie van de artikelen 4 en 10, 1°, van de wet van 20 juli 2005 tot wijziging (...)

bron
arbitragehof
numac
2007200385
pub.
06/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnissen van 24 november 2006 in zake respectievelijk de vennootschap naar Nederlands recht « Kuijer & Partners » tegen de BVBA « DD Agencies » en anderen, en de NV « KBC Bank » tegen Noël Heemeryck en José Heemeryck, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 22 december 2006, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Ieper de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt de combinatie van de artikelen 4 en 10, 1°, van de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, en houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat deze artikelen zonder enige redelijke verantwoording een verschil in behandeling invoeren tussen enerzijds schuldeisers die beschikken over persoonlijke zekerheden in nieuwe faillissementen, die openvallen vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2005, vermits ingevolge artikel 4 de schuldeisers voor de nieuwe faillissementen, die openvallen vanaf de datum van inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2005, enkel opgave dienen te doen van de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld voor de gefailleerde daar waar krachtens artikel 10 van diezelfde wet de schuldeisers - voor de lopende faillissementen die nog niet afgesloten zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2005 - opgave dienen te doen van alle persoonlijke zekerstellers zonder onderscheid, bij gebrek waaraan die zekerstellers bevrijd zijn ? »;2. « Schendt artikel 10, 1°, van de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, en houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat dit artikel voor de lopende faillissementen die nog niet afgesloten zijn op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet van 20 juli 2005 voorziet in de sanctie van bevrijding van de persoonlijke zekersteller bij gebrek aan opgave door de schuldeiser, daar waar de opgaveplicht - gelet op de finaliteit van de wet van 20 juli 2005 - enkel tot doel kan hebben de personen die daadwerkelijk in aanmerking kunnen komen voor de bevrijding, met name de natuurlijke personen die zich kosteloos persoonlijk zeker hebben gesteld van die mogelijkheid op de hoogte te brengen, terwijl door de ongenuanceerde formulering van art.10, 1°, van de wet van 20 juli 2005 ook persoonlijke zekerstellers die niet voor de bevrijding in aanmerking komen, zoals rechtspersonen die zich persoonlijk zeker gesteld hebben of natuurlijke personen wiens zekerstelling niet kosteloos is, bevrijd worden door het enkele feit dat zij niet werden opgegeven en terwijl de voormelde personen - indien zij wel zouden opgegeven worden - niet eens voor de bevrijding in aanmerking zouden komen omdat zij geen natuurlijke personen zijn of omdat hun engagement niet kosteloos is ? »; 3. « Schenden artikel 10, 1°, van de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, en houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 juli 2005) en artikel 63 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 zoals gewijzigd door voormelde wet van 20 juli 2005 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat krachtens deze artikelen de persoonlijke zekerstellers van rechtswege bevrijd worden omwille van het enkele feit dat de schuldeiser binnen de in artikel 10, 1°, van de wet van 20 juli 2005, respectievelijk artikel 63 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 gestelde termijn geen opgave heeft gedaan van naam, voornaam en adres van die persoonlijke zekersteller, zonder dat in hoofde van de zekersteller moet voldaan zijn aan de voorwaarden gesteld in artikel 80, derde lid faillissementswet, met name de afwezigheid van bedrieglijk onvermogen enerzijds en disproportionaliteit tussen verbintenis en inkomsten en vermogen anderzijds ? Wordt aldus geen discriminatie in het leven geroepen tussen enerzijds de persoonlijke zekersteller, wiens naam en adres niet (tijdig) door de schuldeiser werden opgegeven, die geen verklaring moet neerleggen met het oog op het bekomen van een bevrijding en ook niet aan de voorwaarden van artikel 80, derde lid faillissementswet moet voldoen, en alle andere persoonlijke zekerstellers die om in aanmerking te komen voor een bevrijding een verklaring moeten neerleggen en aan de voorwaarden voldoen ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 4102 en 4103 van de rol van het Hof, werden samengevoegd.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^