Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 19 april 2005

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 februari 2005 in zake de n.v. Ter Lembeek International tegen de Belgische Staat en de Federale Overheidsdienst Financiën, waar « Schendt artikel 49 van de programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad 15 juli 2004) de art(...)

bron
arbitragehof
numac
2005200977
pub.
19/04/2005
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 februari 2005 in zake de n.v. Ter Lembeek International tegen de Belgische Staat en de Federale Overheidsdienst Financiën, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 maart 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 49 van de programmawet van 9 juli 2004 (Belgisch Staatsblad 15 juli 2004) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in combinatie met het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van het recht op behoorlijke rechtsbedeling als gewaarborgd in artikel 6 E.V.R.M. en de artikelen 13, 144, 146 en 159 van de Grondwet, en de bescherming van het eigendomsrecht als gewaarborgd in artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het E.V.R.M., in de mate dat deze als interpretatief gekwalificeerde wet : - de rechtszekerheid in het gedrang brengt voor belastingplichtigen, die er van uit konden gaan dat de invordering van de belastingaanslagen op basis van de arresten van het Hof van Cassatie van 10 oktober 2002 en 21 februari 2003 verjaard waren, althans voor zover de verjaring nog niet op basis van een gerechtelijke beslissing verworven is, zonder dat er in casu door de wetgever uitzonderlijke omstandigheden ter verantwoording van het retroactief karakter van de wet kunnen ingeroepen worden; - het recht op behoorlijke rechtsbedeling en het eigendomsrecht in het gedrang brengt doordat aan de rechtsonderhorigen die op het ogenblik van het uitvaardigen van de wet van 9 juli 2004 een procedure tegen de Staat hadden ingesteld die nog niet was beslecht door een in kracht van gewijsde getreden uitspraak, een jurisdictionele waarborg wordt ontnomen, aangezien het interpretatief karakter van de wetskrachtige norm tot gevolg heeft dat de afloop van de ingestelde procedures ten voordele van de Staat wordt beïnvloed of het rechtscollege verhinderd wordt zich uit te spreken over de verjaring van de invordering van de belastingsschuld, zonder dat er in casu uitzonderlijke omstandigheden ter verantwoording van het retroactief karakter van de wet kunnen ingeroepen worden; - een niet redelijk verantwoorde ongelijke behandeling wordt ingevoerd tussen een schuldenaar van een inkomstenbelastingschuld enerzijds en een schuldenaar van een gemeenrechtelijke schuld anderzijds, aangezien de verjaring van de invordering van een gemeenrechtelijke schuld niet kan worden gestuit door een dwangbevel dat niet is gesteund op een uitvoerbare titel, terwijl de verjaring van de invordering van een belastingsschuld wel zou kunnen worden gestuit door een dwangbevel uitgevaardigd op basis van een titel die niet effectief uitvoerbaar is ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 3650 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^