gepubliceerd op 30 mei 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 15 maart 2000 in zake de N. Brajevic en R. Halilovic tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Hoei, waarvan de e « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra(...)
ARBITRAGEHOF
   Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6    januari 1989 op het Arbitragehof    Bij vonnis van 15 maart 2000 in zake de N. Brajevic en R. Halilovic    tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Hoei,    waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op    29 maart 2000, heeft de Arbeidsrechtbank te Hoei de volgende    prejudiciële vraag gesteld :    « Schendt artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976    betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zoals    gewijzigd bij artikel 65 van de wet van 15 juli 1996, de beginselen    van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11    van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 23 en 191 van    de Grondwet, artikel 11.1 van het Internationaal Verdrag van New York    van 19 december 1966 inzake economische, sociale en culturele rechten    en artikel 13 van het Verdrag van Rome van 4 november 1950 tot    bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,    doordat artikel 57, § 2, een verschil in behandeling instelt wat het    recht op maatschappelijke dienstverlening betreft ten aanzien van,    enerzijds, de Belgen en de vreemdelingen die legaal in het Rijk    verblijven en, anderzijds, de vreemdelingen die gevraagd hebben om als    vluchteling erkend te worden, wier aanvraag is verworpen en die een    bevel om het grondgebied te verlaten hebben ontvangen, zolang de    beroepen die zij voor de Raad van State hebben ingesteld tegen de    beslissing genomen door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen    en de staatlozen, met toepassing van artikel 63/3 van de wet, of tegen    de beslissing van de Vaste Beroepscommissie voor vluchtelingen niet    zijn beslecht, en de vreemdelingen die geen document kunnen overleggen    dat hen machtigt om in België te verblijven of die illegaal in België    verblijven, zolang hun aanvraag om ertoe gemachtigd te worden in    België te verblijven, ingediend met toepassing van artikel 9, derde    lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het    grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van    vreemdelingen, niet is beslecht ? »    Die zaak is ingeschreven onder nummer 1927 van de rol van het Hof en    werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1878.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij de arresten nrs. 86.305 en 86.304 van 28 maart 2000 in zake M. De Jonghe en anderen tegen de Erasmushogeschool Brussel en H. Swimberghe tegen de Erasmushogeschool Brussel, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 3 april 2000, heeft de Raad van State telkens de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 317ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de respectieve bevoegdheden van de Staat en de gemeenschappen ? 2. Schendt artikel 317ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij decreet van 14 juli 1998, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1933 en 1934 van de rol van het Hof en werden samengevoegd. De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 85.592 van 23 februari 2000 in zake M. Wittouck tegen de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 7 april 2000, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 3, § 2, 2° lid van het Decreet van 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid van bestuursdocumenten in de diensten en instellingen van de Vlaamse Regering de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, doordat men geen belang moet hebben om bestuursdocumenten in te zien en een niet-belanghebbende aldus zonder meer inzage kan vragen van alle bestuursdocumenten, onafgezien of die bestuursdocumenten ten grondslag liggen aan beslissingen die al dan niet eindbeslissingen zijn; terwijl volgens artikel 3, § 2, 2° lid van het Decreet van 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid van bestuursdocumenten in de diensten en instellingen van de Vlaamse Regering, een belanghebbende in een bepaalde aangelegenheid enkel bestuursdocumenten kan inzien, zolang in de betrokken aangelegenheid geen eindbeslissing is genomen; terwijl een ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd wordt door een bepaald doel, aangezien in geval van een rechtmatig ongelijke behandeling, een belanghebbende meer recht op inzage van de betreffende bestuursdocumenten zou moeten hebben dan een niet-belanghebbende ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1943 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 april 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 april 2000, hebben de Koninklijke Federatie van Belgische Transporteurs, met zetel te 1020 Brussel, Stapelhuisstraat 5A, en de n.v. Hendrickx Frans en Zonen, met zetel te 2222 Heist-op-den-Berg, Wittegracht 17, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 30 tot 36 van het decreet van het Vlaams Parlement van 22 december 1999 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2000 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 1999, tweede editie), wegens schending van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Die zaak is ingeschreven onder nummer 1954 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1722.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 21 april 2000 in zake het openbaar ministerie en B. Gigot en M. Koch tegen M.-J. Olivier, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 april 2000, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 46, § 1, 1°, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het het voordeel van de gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsvordering tegen de werkgever ontzegt aan het slachtoffer of de rechthebbenden van een slachtoffer van een arbeidsongeval dat niet opzettelijk werd veroorzaakt door de werkgever, maar dat het gevolg is van een niet opzettelijke fout van zijnentwege, ongeacht of die fout nu zwaar, ernstig of licht is, ofwel of die te maken heeft met een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1958 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaken met rolnummers 1837 en 1863.
De griffier, L. Potoms.