gepubliceerd op 29 mei 1999
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 april 1999 in zake het openbaar ministerie, E. Hanchard, P. Cession, de n.v. Ebov-Invest en de n.v. Heco & C° tegen P. March « Schendt artikel 6 van de wet van 2 juni 1998 [tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 22 van(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 21 april 1999 in zake het openbaar ministerie, E. Hanchard, P. Cession, de n.v. Ebov-Invest en de n.v. Heco & C° tegen P. Marchand en A. Marchand, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 april 1999, heeft de Correctionele Rechtbank te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 6 van de wet van 2 juni 1998 [tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken], dat bepaalt dat het aan personen voor de inwerkingtreding van de wet opgelegde verbod krachtens de artikelen 1, 1bis en 2 van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 na de inwerkingtreding van kracht blijft totdat tien jaar zijn verstreken sedert de datum van de veroordeling die tot het verbod aanleiding heeft gegeven, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat : - die verbodsbepaling wordt toegepast zonder dat de veroordeelde gedagvaard werd of uitgenodigd werd zich terzake nader te verklaren; - zij niet is opgenomen in het beschikkend gedeelte van de beslissing tot veroordeling en niet het gevolg is van een op tegenspraak gevoerd rechtsgeding ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1663 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1641.
De griffier, L. Potoms.