Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 08 maart 2024

Uittreksel uit arrest nr. 80/2023 van 17 mei 2023 Rolnummer 7824 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 45/1 van de wet van 8 juni 2006 « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », gesteld door d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023047008
pub.
08/03/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 80/2023 van 17 mei 2023 Rolnummer 7824 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 45/1 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 254.084 van 23 juni 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 juni 2022, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 45/1 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, aldus geïnterpreteerd dat het de regularisatie uitsluit van het voorhanden hebben van een wapen, zonder munitie, dat het voorwerp had uitgemaakt van een vergunning meer dan drie jaar vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet, door een persoon die het enkel in zijn vermogen wenst te behouden, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin dat het die persoon verschillend behandelt ten opzichte van de andere personen die een regularisatie aanvragen op basis van dezelfde wettelijke bepaling om een van de andere wettige redenen waarin is voorzien in artikel 10 [lees : 11], § 3, eerste lid, 9°, a) tot f) van die wet ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. Artikel 45/1 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens » (hierna : de Wapenwet), zoals het in die wet werd ingevoegd bij artikel 27 van de wet van 7 januari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2018 pub. 12/01/2018 numac 2017014377 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek sluiten « tot wijziging van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek » (hierna : de wet van 7 januari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2018 pub. 12/01/2018 numac 2017014377 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek sluiten), voorziet in een nieuwe aangifteperiode voor vergunningsplichtige wapens om een zo groot mogelijk aantal ervan uit de clandestiniteit te halen : « § 1. Eenieder die zonder de vereiste vergunning of erkenning een vergunningsplichtig wapen, een lader of munitie voorhanden heeft, moet daarvan uiterlijk op 31 december 2018 aangifte doen bij de lokale politie : - hetzij met het oog op de aanvraag van een erkenning bedoeld in artikel 6, van een vergunning bedoeld in artikel 11 of van de registratie bedoeld in artikel 12, derde lid, bij de gouverneur bevoegd voor zijn verblijfplaats; - hetzij met het oog op de neutralisering op eigen kosten van het wapen of de lader door de Proefbank voor vuurwapens; - hetzij met het oog op de overdracht van het wapen, de lader of de munitie aan een persoon die gemachtigd is ze voorhanden te hebben of daarvoor is erkend; - hetzij met de bedoeling er afstand van te doen.

Aangiftes gedaan na 31 december 2018 met het oog op de aanvraag van een erkenning bedoeld in artikel 6, van een vergunning bedoeld in artikel 11 of van de registratie bedoeld in artikel 12, derde lid, leiden tot de onontvankelijkheid van die aanvraag. § 2. In afwachting van de beslissing van de gouverneur, kan de aanvraag van een erkenning bedoeld in artikel 6 of van een vergunning bedoeld in artikel 11 als voorlopige erkenning of vergunning gelden volgens de nadere regels bepaald door de Koning. In het tegenovergestelde geval worden het wapen, de laders en de munitie in bewaring gegeven bij de lokale politie of bij een persoon die gerechtigd is ze voorhanden te hebben of daarvoor is erkend, vanaf de dag van de aangifte tot het verkrijgen van de gevraagde erkenning of vergunning of tot de toepassing van het tweede lid.

In geval van de weigering van de erkenning bedoeld in artikel 6 of de vergunning bedoeld in artikel 11, moet de betrokkene binnen drie maanden te rekenen vanaf de dag waarop die beslissing definitief is geworden, hetzij het wapen en de laders op eigen kosten laten neutraliseren bij de Proefbank voor vuurwapens, hetzij het wapen, de laders en de munitie overdragen aan een persoon die gerechtigd is ze voorhanden te hebben, hetzij afstand ervan doen bij de lokale politie van zijn verblijfplaats. § 3. Wanneer de betrokkene het wapen, de lader of de munitie aangeeft aan de lokale politie met het oog op toepassing van paragraaf 1, wordt hem een aangiftebewijs overhandigd. Dit aangiftebewijs wordt gedateerd en ondertekend door beide partijen of hun gemachtigden en vermeldt om welk wapen of welke lader of munitie het gaat alsook de keuze voor één van de mogelijkheden voorzien in paragraaf 1, eerste lid. § 4. Hij die paragraaf 1 toepast, kan niet worden vervolgd wegens het gebrek aan de desbetreffende vergunning : 1° indien dat feit tot op het moment van de aangifte geen aanleiding heeft gegeven tot een specifiek proces-verbaal of een specifieke onderzoeksdaad door een politiedienst of een gerechtelijke overheid; of 2° indien het wapen op zijn naam was geregistreerd in het Centraal Wapenregister voor de inwerkingtreding van deze wet. § 5. Wanneer ze betrekking hebben op dossiers die ingediend zijn tijdens de periode bedoeld in paragraaf 1, worden de hierna genoemde termijnen als volgt verlengd : 1° de termijn bedoeld in artikel 11, § 1, eerste lid, wordt gebracht op vier maanden in plaats van drie maanden;2° de termijn bedoeld in artikel 31, 2°, wordt gebracht op vijf maanden in plaats van vier maanden. § 6. De Koning kan de procedure en de nadere regels omtrent de toepassing van dit artikel bepalen ».

Die bepaling verplicht de personen die zonder de vereiste erkenning of vergunning een vergunningsplichtig wapen, een lader of munitie voorhanden hebben om daarvan bij de lokale politie aangifte te doen van 1 maart 2018 tot uiterlijk 31 december 2018.

Bij een dergelijke aangifte kunnen de betrokken personen niet worden vervolgd wegens het niet in het bezit zijn van de desbetreffende vergunning indien, op het moment van de aangifte, het illegaal voorhanden hebben van een wapen geen aanleiding had gegeven tot een specifiek proces-verbaal of een specifieke onderzoeksdaad of indien het wapen vóór de inwerkingtreding van de Wapenwet was geregistreerd in het Centraal Wapenregister op naam van de persoon die de aangifte deed.

De personen die aangifte doen hebben de keuze tussen : (1) de in artikel 6 beoogde erkenning, de in artikel 11 beoogde vergunning of de in artikel 12, derde lid, van de Wapenwet beoogde registratie aanvragen; (2) het wapen of de lader op eigen kosten laten neutraliseren door de proefbank voor vuurwapens; (3) het wapen, de lader of de munitie overdragen aan een persoon die gemachtigd is ze voorhanden te hebben of daarvoor is erkend; of (4) er afstand van doen.

B.1.2. De parlementaire voorbereiding vermeldt : « De vorige regularisatie, die plaatsgreep van 2006 tot 2008, was een succes, want er zijn ongeveer 200 000 wapens aangegeven. Aldus zijn 200 000 wapens niet langer in handen van onbekenden. De eigenaars ervan hebben een vergunning gekregen, of de wapens zijn geneutraliseerd of vernietigd. Niettemin hebben volgens schattingen nog veel mensen illegaal wapens in hun bezit. Het zou gaan om tienduizenden wapens. Die vormen in diverse opzichten een mogelijk gevaar voor de openbare veiligheid.

Wanneer de politiediensten woningen moeten betreden, verdient het uiteraard de voorkeur dat geweten is of de bewoners wapens voorhanden hebben. Dankzij de regularisatie zullen de wapenregisters worden aangevuld en zullen ze vollediger zijn.

Bovendien zijn er wellicht wapens in handen van mensen die niet aan de wettelijke eisen voldoen. Het wetsontwerp brengt wat dat betreft meer duidelijkheid en zal ervoor zorgen dat op dat vlak veel situaties worden bijgestuurd. Het wetsontwerp zorgt ervoor dat vanaf begin 2018 alle burgers opnieuw die wapens kunnen aangeven, in ruil voor een vrijstelling van strafrechtelijke vervolging. Zij kunnen een vergunning aanvragen voor hun wapens, ze verkopen, ze laten neutraliseren of er afstand van doen. De regularisatieperiode is niet van toepassing op de verboden wapens, zoals de volledig automatische vuurwapens. Wie desondanks weigert zijn wapen aan te geven, loopt het risico een zware gevangenisstraf te krijgen, die kan oplopen tot vijf jaar, alsook een boete tot 25 000 euro » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2709/004, pp. 3-4).

Ten aanzien van de interpretatie van de in het geding zijnde bepaling B.2. De verzoekende partij voor de Raad van State betwist de interpretatie welke die laatste geeft aan artikel 45/1 van de Wapenwet, in zoverre die interpretatie haar niet zou toelaten zich, in de regularisatieaanvraag die zij op basis van die bepaling doet, te beroepen op de reden van het passieve behoud (zonder munitie) van het wapen in haar vermogen.

Zij is van mening dat artikel 45/1 van de Wapenwet, in zoverre het verwijst naar artikel 11 van dezelfde wet, waarvan paragraaf 3, eerste lid, 9°, g), de reden van het passieve behoud in het vermogen bevat en op zijn beurt naar de in artikel 11/1 gepreciseerde voorwaarden verwijst, aan de persoon die een wapen voorhanden heeft waarvoor een vergunning tot het voorhanden hebben was afgegeven vóór de inwerkingtreding van de Wapenwet toelaat voor dat wapen een vergunning tot het passief voorhanden hebben te verkrijgen in het kader van de regularisatieperiode waarin in dat artikel 45/1 is voorzien.

B.3. Het komt in de regel aan het verwijzende rechtscollege toe om de bepalingen te interpreteren die het toepast, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing van de in het geding zijnde bepalingen.

B.4.1. Artikel 45/1 van de Wapenwet laat de persoon die zonder de vereiste erkenning of vergunning een vergunningsplichtig wapen voorhanden heeft toe de in artikel 11 van dezelfde wet beoogde vergunning aan te vragen. Een dergelijke vergunning wordt slechts afgegeven op voorwaarde dat de betrokken persoon een wettige reden opgeeft voor de aanschaf en het voorhanden hebben van het wapen, overeenkomstig artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, van de Wapenwet. Vóór de inwerkingtreding van de wet van 7 januari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2018 pub. 12/01/2018 numac 2017014377 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek sluiten vermeldde die bepaling de volgende wettige redenen : (a) de jacht en faunabeheersactiviteiten; (b) het sportief en recreatief schieten; (c) de uitoefening van een activiteit die bijzondere risico's inhoudt of het voorhanden hebben van een vuurwapen noodzakelijk maakt; (d) de persoonlijke verdediging van personen die een objectief en groot risico lopen en die aantonen dat het voorhanden hebben van een vuurwapen dat grote risico in grote mate beperkt en hen kan beschermen; (e) de intentie een verzameling historische wapens op te bouwen; (f) de deelname aan historische, folkloristische, culturele of wetenschappelijke activiteiten.

Bij artikel 7, c), van de wet van 7 januari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2018 pub. 12/01/2018 numac 2017014377 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek sluiten werd die opsomming aangevuld door de toevoeging van een nieuwe wettige reden voor het voorhanden hebben van een wapen, in de volgende bewoordingen : « g) het behouden van een wapen in een vermogen, onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen 11/1 en 11/2, tweede en derde lid ».

In de parlementaire voorbereiding wordt die toevoeging als volgt verantwoord : « Bij arrest nr. 154/2007 d.d. 19 december 2007 (BS, 23 januari 2008, blz. 3612) heeft het Grondwettelijk Hof artikel 11, § 3, 9°, van de wet vernietigd ` in zoverre [het] het behoud van een legaal voorhanden wapen in een vermogen niet vermeldt als een wettige reden wanneer de aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen betrekking heeft op een vergunningsplichtig wapen zonder munitie, waarvoor de vergunning tot het voorhanden hebben ervan was verleend of waarvoor een vergunning tot het voorhanden hebben ervan niet was vereist ': [...] De wet werd in die zin aangepast door de invoeging, bij de wet van 25 juli 2008Relevante gevonden documenten type wet prom. 25/07/2008 pub. 22/08/2008 numac 2008009699 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten, van de artikelen 11/1 en 11/2.

Met het oog op duidelijkheid wordt voorgesteld die reden toe te voegen aan de opsomming van de wettige redenen in artikel 11, § 3, waarbij wordt gerefereerd aan de voorwaarden bepaald in voornoemde artikelen 11/1 en 11/2, leden 2 en 3 (het eerste lid is een tijdelijke bepaling die niet meer van toepassing is). Het gaat dus om een louter formele aanpassing, aangezien zij in geen enkele afwijking van die voorwaarden voorziet » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2709/001, pp. 12-13).

Wat de in het geding zijnde bepaling betreft, wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « [Het artikel in ontwerp] strekt ertoe in het hoofdstuk XVIII van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten een artikel 45/1 in te voegen.

De Juridische Dienst maakt de volgende opmerking : ` Het ontworpen artikel 45/1 voorziet in een nieuwe aangifteperiode voor wie illegaal een wapen bezit. Op basis van de ontworpen § 1, eerste lid, zullen die personen hun wapen bij de lokale politie kunnen aangeven tot 31 december 2018. Wie het wapen wenst te behouden, zal daartoe meer bepaald de provinciegouverneur om toestemming kunnen verzoeken in het raam van de in artikel 11 beoogde procedure en zal moeten voldoen aan alle voorwaarden als bedoeld in § 3 van dat artikel. Ingevolge het artikel kan wie een illegaal wapenbezit en dat wapen louter in zijn vermogen wil behouden, zijn situatie echter niet in orde brengen op basis van artikel 11/1. Mocht men in die mogelijkheid willen voorzien, dan voege men in het ontworpen artikel 45/1, § 1, eerste streepje, na de woorden " bedoeld in artikel 11 " de woorden " of in artikel 11/1 " in. ' De minister gaat niet akkoord met die suggestie : het is niet de bedoeling te voorzien in een veralgemeende mogelijkheid om wapens zonder munitie te bezitten. Wat het passief bezit van wapens betreft, is er de mogelijkheid zich als verzamelaar te laten registreren. De intentie om een verzameling op te bouwen moet evenwel worden bewezen » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2709/007, pp. 13-14).

B.4.2. Bij zijn arrest nr. 251.768 van 6 oktober 2021, waarnaar het verwijzingsarrest verwijst, heeft de Raad van State geoordeeld : « De bij artikel 45/1, § 1, van de Wapenwet, voorziene aangifte moet gebeuren vóór 31 december 2018 en uitsluitend met als doel om : - hetzij de in artikel 6 bedoelde erkenning, de in artikel 11 bedoelde vergunning of de in artikel 12, derde lid, bedoelde registratie bij de voor zijn verblijfsplaats bevoegde gouverneur aan te vragen; - hetzij het wapen of de lader op eigen kosten door de proefbank voor vuurwapens te laten neutraliseren; - hetzij het wapen, de lader of de munitie over te dragen aan een persoon die gemachtigd is ze voorhanden te hebben of daarvoor is erkend; - hetzij er afstand van te doen.

De verzoekende partij betwist niet dat zij het betwiste wapen zonder munitie en in het kader van het ` behoud van het erfgoed ' heeft willen houden.

In die optie is evenwel niet voorzien bij artikel 45/1, § 1, eerste lid, van de Wapenwet, dat slechts de erkenningsaanvragen van personen die een collectie van meer dan vijf wapens voorhanden willen hebben, de in het kader van artikel 11 gedane vergunningsaanvragen tot het voorhanden hebben van vuurwapens en de in artikel 12, derde lid, van dezelfde Wet beoogde registratieaanvragen betreft.

Hoewel de voormelde wet van 7 januari 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2018 pub. 12/01/2018 numac 2017014377 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek sluiten in artikel 11, § 3, 9°, een nieuwe wettige reden heeft ingevoegd, namelijk het punt ` g) het behouden van een wapen in een vermogen, onder de voorwaarden bedoeld in de artikelen 11/1 en 11/2, tweede en derde lid ' van de Wapenwet, gaat het niettemin over een wijziging die is doorgevoerd om te antwoorden op een arrest van het Grondwettelijk Hof nr. 154/2007 van 19 december 2007. Aangezien uit die wijziging blijkt dat het passief voorhanden hebben van een wapen in een vermogen slechts is toegelaten in de in artikel 11/1 en 11/2, tweede en derde lid, van de Wapenwet voorziene gevallen, is het niet mogelijk voor de verzoekende partij om zich, te dezen, op die bepalingen te beroepen, aangezien het voormelde artikel 45/1 slechts de in artikel 11 bedoelde vergunningen tot het voorhanden hebben van wapens beoogt.

Artikel 11/1 van de Wapenwet bepaalt : ` Een vergunning tot het voorhanden hebben wordt ook afgegeven aan de personen die wensen een wapen in hun vermogen te behouden, waarvoor een vergunning was afgegeven of waarvoor geen vergunning vereist was voor de inwerkingtreding van deze wet.

Deze vergunning is slechts geldig voor het eenvoudig voorhanden hebben van het wapen, met uitsluiting van munitie.

Artikel 11, 4, § 3, 6°, 7° en 9°, is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde personen '.

Daaruit volgt dat voor de aanvragen die in het kader van het voormelde artikel 11/1 worden gedaan niet de bij artikel 45/1, § 1, eerste lid, van de Wapenwet voorziene regularisatieregeling kan worden genoten. De tegenpartij kan derhalve niet worden verweten dat zij zich over de aanvraag heeft uitgesproken zoals die door de verzoekende partij werd ingediend.

Zoals de tegenpartij terecht opmerkt in haar memorie van antwoord, heeft de verzoekende partij bijgevolg geen belang bij het onderhavige beroep. Zelfs in de veronderstelling dat de regularisatieaanvraag vóór 31 december 2018 werd ingediend, zou zij niet de bij artikel 45/1 van de Wapenwet voorziene regularisatieprocedure kunnen genieten, aangezien het doel enkel is om het betwiste wapen in het vermogen te behouden ».

B.4.3. Uit het voorgaande volgt dat de interpretatie die de Raad van State geeft aan de in het geding zijnde bepaling, in samenhang gelezen met artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, g), van de Wapenwet, niet kennelijk verkeerd is.

Het Hof antwoordt dus in die interpretatie op de prejudiciële vraag.

Ten aanzien van de draagwijdte van de prejudiciële vraag B.5. De Raad van State stelt aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 45/1 van de Wapenwet met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat « het regularisatie uitsluit van het voorhanden hebben van een wapen, zonder munitie, dat het voorwerp had uitgemaakt van een vergunning meer dan drie jaar vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet, door een persoon die het enkel in zijn vermogen wenst te behouden », in zoverre die persoon anders wordt behandeld dan diegenen die een regularisatie aanvragen op basis van dezelfde bepaling « om een van de andere wettige redenen waarin is voorzien in artikel 10, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van die Wet ».

B.6.1. In de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht om in het kader van zijn onderzoek naar de grondwettigheid van de in het geding zijnde bepaling, rekening te houden met de in artikel 10, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van de Wapenwet voorziene wettige redenen.

Het gaat kennelijk om een materiële fout. De Raad van State beoogde artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van dezelfde Wet, dat de wettige redenen bevat waarnaar wordt verwezen.

B.6.2.1. De prejudiciële vraag betreft bovendien de regularisatie van het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie (ook het « passief » voorhanden hebben van een wapen genaamd) waarvoor een vergunning werd afgegeven « meer dan drie jaar vóór de inwerkingtreding van de [Wapenwet] ».

De lezing van de motivering van het verwijzingsarrest laat niet toe te begrijpen waarmee die termijn van drie jaar die aan de inwerkingtreding van de Wapenwet is voorafgegaan, overeenstemt.

B.6.2.2. Uit artikel 48, tweede lid, van de Wapenwet blijkt dat de vergunningen tot het voorhanden hebben van wapens die op basis van de wet van 3 januari 1933Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/01/1933 pub. 04/07/1997 numac 1997000199 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet op de vervaardiging van, den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie - Duitse vertaling sluiten « op de vervaardiging van, den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie » meer dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van het voormelde artikel 48 werden afgegeven, zijn vervallen, indien daarvoor geen aanvraag tot hernieuwing ervoor bij de bevoegde overheid werd ingediend op ten laatste 31 oktober 2008.

A contrario zijn de vergunningen tot het voorhanden hebben van wapens die krachtens de voormelde wet van 3 januari 1933Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/01/1933 pub. 04/07/1997 numac 1997000199 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet op de vervaardiging van, den handel in en het dragen van wapenen en op den handel in munitie - Duitse vertaling sluiten minder dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van artikel 48 van de Wapenwet werden afgegeven geldig gebleven, ondanks de inwerkingtreding van de nieuwe Wapenwet, zonder dat de bezitter daartoe bijzondere stappen heeft moeten ondernemen. Zij kunnen dus niet het voorwerp uitmaken van een regularisatie. Zij zijn daarentegen onderworpen aan een vijfjarige controle waarin in artikel 32, tweede lid, van dezelfde wet is voorzien.

B.6.2.3. Uit het voorgaande volgt dat het antwoord op de prejudiciële vraag niet nuttig is wat de personen betreft die een vergunning tot het voorhanden hebben van wapens hebben verkregen tussen vijf jaar en drie jaar vóór de inwerkingtreding van artikel 48 van de Wapenwet, maar dat het dat wel is met betrekking tot de personen die meer dan vijf jaar vóór die datum een vergunning tot het voorhanden hebben van wapens hebben verkregen, hetgeen het geval is van de verzoekende partij voor de Raad van State.

Bijgevolg antwoordt het Hof op de prejudiciële vraag in zoverre zij de regularisatie betreft van het voorhanden hebben van een wapen, zonder munitie, waarvoor meer dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van artikel 48 van de Wapenwet een vergunning werd afgegeven.

B.6.3. Die materiële fouten hebben de verzoekende partij voor de Raad van State en de Ministerraad niet belet hun argumenten op een pertinente wijze toe te lichten.

B.7.1. De verzoekende partij voor de Raad van State is van mening dat het Hof niet enkel uitspraak dient te doen over het verschil in behandeling dat in de prejudiciële vraag wordt vermeld, maar ook over het verschil in behandeling dat artikel 48, tweede lid, van de Wapenwet in het leven roept tussen de bezitters van wapens waarvoor een vergunning werd afgegeven vóór de inwerkingtreding van de Wapenwet, naargelang die vergunning in de loop van de periode van vijf jaar voorafgaand aan 9 juni 2006 of daarvoor werd afgegeven.

B.7.2. De partijen voor het Hof kunnen de draagwijdte van een prejudiciële vraag niet wijzigen of uitbreiden. Het komt enkel het verwijzende rechtscollege toe te beslissen welke de prejudiciële vragen zijn die aan het Hof dienen te worden gesteld en zo de draagwijdte van de saisine te bepalen.

Het Hof onderzoekt dus enkel het verschil in behandeling dat door de Raad van State in de prejudiciële vraag wordt aangevoerd.

Ten gronde B.8. Het Hof dient te onderzoeken of artikel 45/1 van de Wapenwet, zoals het door de Raad van State werd geïnterpreteerd, het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt dat door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wordt gewaarborgd, in zoverre het de regularisatie uitsluit van het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie waarvoor meer dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van artikel 48 van de Wapenwet een vergunning werd afgegeven, door een persoon die het enkel in zijn vermogen wenst te behouden, doordat die persoon anders wordt behandeld dan diegenen die een regularisatie aanvragen op basis van dezelfde wetsbepaling en die zich op een van de andere in artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van die wet voorziene wettige redenen beroepen.

B.9. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.10. In het kader van de regularisatie waarin in artikel 45/1 van de Wapenwet is voorzien, kan een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen, in de interpretatie van de in het geding zijnde bepaling door de Raad van State, slechts worden toegekend op basis van artikel 11 van dezelfde wet, om de volgende wettige redenen : de jacht en faunabeheersactiviteiten; het sportief en recreatief schieten; de uitoefening van een activiteit die bijzondere risico's inhoudt of het voorhanden hebben van een vuurwapen noodzakelijk maakt; de persoonlijke verdediging van personen die een objectief en groot risico lopen en die aantonen dat het voorhanden hebben van een vuurwapen dat grote risico in grote mate beperkt en hen kan beschermen; de intentie een verzameling historische wapens op te bouwen; de deelname aan historische, folkloristische, culturele of wetenschappelijke activiteiten (artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van de Wapenwet). De reden van het passief behouden in het vermogen (artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, g), van dezelfde Wet) is daarentegen niet toegestaan.

B.11. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever de redenen te bepalen op grond waarvan het voorhanden hebben van een vergunningsplichtig wapen als legaal kan worden beschouwd, en dat des te meer wanneer het gaat om een wapen waarvan het bezit illegaal is en dat het voorwerp zou kunnen uitmaken van een regularisatie. Het Hof zou zijn keuzes enkel kunnen afkeuren indien zij onredelijk zouden zijn.

B.12. De in artikel 11, § 3, eerste lid, 9°, a) tot f), van de Wapenwet opgenomen en in B.10 vermelde wettige redenen voor het voorhanden hebben van een wapen, hebben gemeen dat ze verband houden met een activiteit waarvoor het voorhanden hebben van een wapen en, in voorkomend geval, van de bijbehorende munitie noodzakelijk is, een activiteit die de wetgever op zichzelf legitiem acht. De reden met betrekking tot het passieve behoud van een wapen in het vermogen is daarentegen niet verbonden aan een bepaalde activiteit.

B.13. Bij zijn arrest nr. 3/2010 van 20 januari 2010 (ECLI:BE:GHCC:2010:ARR.003), heeft het Hof geoordeeld dat de wetgever ten aanzien van de doelstellingen van openbare veiligheid en van vermindering van de risico's inherent aan het voorhanden hebben van een wapen in redelijkheid op restrictieve wijze de gevallen vermocht te definiëren waarin het passief voorhanden hebben van een wapen is toegelaten.

B.14. Het is niet onredelijk dat het passief voorhanden hebben van een illegaal wapen, in het kader van een regularisatie niet in aanmerking wordt genomen wanneer dat voorhanden hebben louter berust op de wens van de bezitter om dat wapen in zijn vermogen te kunnen behouden.

Het verschil in behandeling brengt geen onevenredige gevolgen voor de betrokken persoon met zich mee, rekening houdend met de mogelijkheid die hij heeft om het wapen over te dragen aan een persoon die gemachtigd is het voorhanden te hebben of daarvoor is erkend, om het op eigen kosten door de proefbank voor vuurwapens te laten neutraliseren of om er afstand van te doen, overeenkomstig artikel 45/1, § 1, van de Wapenwet.

B.15. Het arrest van het Hof nr. 154/2007 van 19 december 2007 (ECLI:BE:GHCC:2007:ARR.154), waarnaar door de verzoekende partij voor de Raad van State wordt verwezen, leidt niet tot een andere conclusie.

Bij dat arrest heeft het Hof geoordeeld : « B.51.2. Hoewel de wetgever, met het oog op de openbare veiligheid, vermocht te beslissen het voorhanden hebben van vuurwapens aan strikte voorwaarden te onderwerpen, gelet op het mogelijke gevaar verbonden aan het voorhanden hebben van vuurwapens met munitie, is de beperking van de wettige redenen ter verantwoording van het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie - en bijgevolg van een wapen waarvan het mogelijke gevaar objectief gezien beperkt is - die voortvloeit uit artikel 11, § 3, 9°, niet pertinent en niet evenredig met de nagestreefde doelstellingen.

Diegene die een wapen voorhanden wil houden, zonder gebruik ervan te maken in de hoofdfunctie ervan, die erin bestaat een projectiel af te vuren, vermits de aanvraag tot het verkrijgen van de vergunning de munitie uitsluit, noch in een andere bijkomende functie, zoals een verzameling of een historische, folkloristische, culturele of wetenschappelijke activiteit, kan aldus geen enkele van de in de wet vermelde redenen aanvoeren voor het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie.

Hoewel het ten aanzien van de door de bestreden wetgeving nagestreefde doelstellingen geoorloofd is alleen te voorzien in wettige redenen die een rechtstreeks verband vertonen met een beroep of een vrijetijdsbesteding voor wie een vergunningsplichtig wapen wenst te verwerven, is het echter niet evenredig het voorhanden hebben van een wapen zonder munitie onmogelijk te maken, wanneer diegene die de vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen aanvraagt en die voor het overige aan alle andere gestelde voorwaarden voldoet, een wapen dat legaal voorhanden werd gehouden, niet wenst te verwerven, maar in zijn vermogen wenst te bewaren, ofwel omdat een vergunning tot het voorhanden hebben van het wapen was verleend, ofwel omdat die vergunning niet was vereist.

B.51.3. Het middel is derhalve gegrond in zoverre artikel 11, § 3, 9°, het behoud van een legaal voorhanden gehouden wapen in een vermogen niet vermeldt als wettige reden wanneer de aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning tot het voorhanden hebben van een wapen betrekking heeft op een vergunningsplichtig wapen zonder munitie ».

Uit dat arrest blijkt dat het het behoud van een wapen betreft dat legaal door de betrokken persoon voorhanden werd gehouden, hetzij omdat er een vergunning tot het voorhanden hebben van het wapen was afgegeven, hetzij omdat er geen enkele vergunning was vereist vóór de inwerkingtreding van de Wapenwet.

Die hypothese onderscheidt zich van die welke te dezen aan het Hof wordt voorgelegd en die geen wapens betreft die legaal voorhanden worden gehouden en waarvoor de bezitter dus niet kan verwachten een gunstregeling te kunnen genieten. Krachtens artikel 48, tweede lid, van de Wapenwet zijn, bij ontstentenis van een op ten laatste 31 oktober 2008 ingediende aanvraag tot hernieuwing - in het kader waarvan het mogelijk was zich op de reden van het passieve behoud in het vermogen te beroepen -, de in 1988 aan de verzoekende partij voor de Raad van State toegekende vergunningen immers vervallen en is het voorhanden hebben van de twee betreffende wapens illegaal geworden.

B.16. Artikel 45/1 van de Wapenwet, in de interpretatie dat het de regularisatie uitsluit van het voorhanden hebben van een wapen, zonder munitie, waarvoor meer dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet een vergunning werd afgegeven, door een persoon die dat wapen enkel in zijn vermogen wenst te behouden, is bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 45/1 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », in de interpretatie dat het de regularisatie uitsluit van het voorhanden hebben van een wapen, zonder munitie, waarvoor meer dan vijf jaar vóór de inwerkingtreding van de voormelde wet een vergunning werd afgegeven, door een persoon die dat wapen enkel in zijn vermogen wenst te behouden, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 mei 2023.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul

^