Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 juli 2022

Uittreksel uit arrest nr. 128/2021 van 7 oktober 2021 Rolnummer 7156 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 56bis, § § 1 en 2, vierde lid, en 58, eerste lid, van de Algemene kinderbijslagwet van 19 december 1939, Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022200049
pub.
12/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 128/2021 van 7 oktober 2021 Rolnummer 7156 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 56bis, § § 1 en 2, vierde lid, en 58, eerste lid, van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, de rechters J.-P. Moerman, J. Moerman, Y. Kherbache en D. Pieters, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 27 maart 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 4 april 2019, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Neufchâteau, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 56bis, § 1, 56bis, § 2, vierde lid, en 58, eerste lid, van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3 en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind, - in zoverre zij een kind dat vanaf zijn geboorte door zijn beide ouders is verlaten uitsluiten van het voordeel van de verhoogde kinderbijslag tegen het bedrag bepaald in artikel 50bis van die wet, terwijl een kind van wie één ouder overleden is dat voordeel wel kan genieten ? - in zoverre zij een kind dat vanaf zijn geboorte door zijn beide ouders is verlaten uitsluiten van het voordeel van de verhoogde kinderbijslag tegen het bedrag bepaald in artikel 50bis van die wet, terwijl een kind van wie één ouder afwezig is verklaard overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek dat voordeel wel kan genieten ? - in zoverre de verlating enkel in aanmerking wordt genomen wanneer zij een weeskind treft dat door zijn overlevende ouder is verlaten, terwijl zij even moeilijk te verduren is voor een kind dat door zijn beide ouders is verlaten ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.1. Artikel 40, 1°, van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten (hierna : de AKBW), zoals gewijzigd bij artikel 13 van het koninklijk besluit van 11 december 2001 « tot uniformisering van de spilindexen in de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet die ressorteren onder het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu », voorziet, « voor het eerste kind », in een « maandelijkse bijslag van [...] 68,42 EUR ».

Artikel 50bis van dezelfde wet, zoals gewijzigd bij artikel 14 van hetzelfde koninklijk besluit, bepaalt : « De maandelijkse kinderbijslag waarop de wees bedoeld in artikel 56bis, § 1, gerechtigd is, bedraagt 262,84 EUR ».

De voormelde bedragen van de artikelen 40, 1°, en 50bis van de AKBW variëren naar gelang van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen (artikel 76bis van die wet).

B.2.1. Sinds de wijziging ervan bij artikel 10 van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016Relevante gevonden documenten type samenwerkingsakkoord prom. 14/07/2016 pub. 20/10/2016 numac 2016021079 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de aan de kinderbijslagregelgeving aan te brengen wijzigingen type samenwerkingsakkoord prom. 14/07/2016 pub. 20/03/2017 numac 2017011260 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de aan de kinderbijslagregelgeving aan te brengen wijzigingen sluiten tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap « betreffende de aan de kinderbijslagregelgeving aan te brengen wijzigingen », bepaalt artikel 56bis van de wet van de AKBW : « § 1. Is rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen bepaald in artikel 50bis, de wees indien op het ogenblik van het overlijden van één van de ouders, een rechthebbende bedoeld in artikel 51, § § 3 en 4 in de loop van de twaalf maanden die onmiddellijk het overlijden voorafgaan de voorwaarden heeft vervuld om krachtens deze wet aanspraak te maken op tenminste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen. § 2. De in § 1 bedoelde kinderbijslag wordt evenwel verleend tegen de schaal bepaald in artikel 40 als de overlevende ouder een huwelijk aangaat of een feitelijk gezin vormt met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad.

Het samenwonen van de overlevende ouder met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad doet vermoeden tot bewijs van het tegendeel dat er sprake is van een feitelijk gezin.

Het voordeel van § 1 mag opnieuw ingeroepen worden wanneer de overlevende ouder niet meer samenwoont met de echtgenoot waarmee een nieuw huwelijk was aangegaan of met de persoon met wie een feitelijk gezin gevormd werd. De feitelijke scheiding moet blijken uit de afzonderlijke hoofdverblijfplaats van de personen in kwestie, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregister van de natuurlijke personen, met uitzondering van gevallen waarbij uit andere daarvoor overgelegde officiële documenten blijkt dat de feitelijke scheiding effectief is, ook al stemt dit niet of niet meer overeen met de informatie verkregen bij het voormelde register.

Deze paragraaf is niet toepasselijk indien de wees door zijn overlevende ouder verlaten is ».

B.2.2. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat, volgens een ministeriële omzendbrief van 9 november 1981, een kind van wie de overlevende ouder niet langer een relatie met hem onderhoudt en niet meer financieel bijdraagt in zijn onderhoudskosten, een « verlaten » kind is in de zin van artikel 56bis, § 2, van de AKBW. B.3.1. Artikel 58, eerste lid, van de AKBW, zoals hersteld bij artikel 16 van het koninklijk besluit nr. 534 van 31 maart 1987 « tot wijziging van de kinderbijslagregeling voor werknemers », bepaalt : « Voor de toepassing van de artikelen 56bis, [...] wordt de afwezigverklaring overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, gelijkgesteld met het overlijden ».

B.3.2. Een verklaring van afwezigheid van een persoon is een beslissing die de familierechtbank kan nemen wanneer er vijf jaar verlopen zijn sinds een vonnis waarbij het vermoeden van afwezigheid van die persoon werd vastgesteld, of zeven jaar sinds men voor het laatst nieuws van die persoon ontvangen heeft (artikel 118 van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 12 van de wet van 9 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/05/2007 pub. 21/06/2007 numac 2007009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden sluiten « tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden », en vervolgens gewijzigd bij artikel 9, 1°, van de wet van 30 juli 2013 « betreffende de invoering van een familie- en jeugdrechtbank »).

De vrederechter kan een vermoeden van afwezigheid van een persoon vaststellen, wanneer die persoon sinds meer dan drie maanden niet meer verschijnt in de woon- of verblijfplaats en men van hem gedurende ten minste drie maanden geen nieuws heeft ontvangen, en daaruit onzekerheid voortvloeit over zijn leven of zijn dood (artikel 112, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals vervangen bij artikel 4 van de wet van 9 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/05/2007 pub. 21/06/2007 numac 2007009530 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van diverse bepalingen betreffende de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden sluiten, en vervolgens gewijzigd bij artikel 5, 1°, van de wet van 30 juli 2013).

Wanneer de rechterlijke beslissing houdende verklaring van afwezigheid in kracht van gewijsde is gegaan, maakt de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand onmiddellijk een akte van afwezigheid op (artikel 121, § 1, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 5 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing »). De rechterlijke beslissing heeft alle gevolgen van het overlijden vanaf de datum van de opmaak van de akte van afwezigheid (artikel 121, § 2, van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 5 van de wet van 18 juni 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/06/2018 pub. 02/07/2018 numac 2018012858 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing sluiten).

Ten aanzien van de eerste twee verschillen in behandeling B.4. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof in de eerste plaats wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van de artikelen 56bis, § 1, en 58, eerste lid, van de AKBW, in zoverre die bepalingen een verschil in behandeling doen ontstaan tussen categorieën van kinderen die met toepassing van die wet recht geven op kinderbijslag : enerzijds, het kind van wie een ouder is overleden of afwezig is verklaard met toepassing van artikel 118 van het oud Burgerlijk Wetboek, dat de wezenbijslag bedoeld in artikel 50bis van de AKBW geniet, en, anderzijds, het kind dat door zijn beide nog in leven zijnde ouders is verlaten, dat de lagere bijslag bedoeld in artikel 40, 1°, van dezelfde wet, geniet.

B.5. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6.1. De toekenning van kinderbijslag in de zin van de AKBW strekt ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het uitbreidt.

B.6.2. De bijslag die aan een wees wordt toegekend met toepassing van de artikelen 50bis en 56bis van de AKBW, is een bijzondere bijslag die ertoe strekt het verlies dat het overlijden van een ouder inhoudt, op materieel vlak te compenseren en het rechtgevende kind toe te laten in zijn bestaansbehoeften te blijven voorzien ondanks dat overlijden, dat het verlies teweegbrengt van een belangrijke bron van inkomsten die kan dienen voor zijn onderhoud. Die bijslag wordt toegekend ongeacht de economische situatie waarin het overlijden de wees plaatst.

B.7. De wetgever beschikt over een ruime beoordelingsmarge in sociaal-economische aangelegenheden. Het Hof vermag de beleidskeuze die de wetgever heeft gemaakt en de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien ze niet redelijk verantwoord zijn.

B.8.1. Zoals blijkt uit hetgeen in B.6.2 is vermeld, is het hogere bedrag van de wezenbijslag, ten opzichte van het bedrag van de bijslag dat is vastgelegd bij artikel 40, 1°, van de AKBW, gerechtvaardigd door de omstandigheid dat een wees een financieringsbron voor zijn onderhoud verliest.

B.8.2. De ouders van een kind dienen te zorgen voor diens levensonderhoud (artikel 203, § 1, van het oud Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 2 van de wet van 19 maart 2010Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2010 pub. 21/04/2010 numac 2010009424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen sluiten « tot bevordering van een objectieve berekening van de door de ouders te betalen onderhoudsbijdragen voor hun kinderen »).

B.8.3. Een kind van wie een ouder overleden is, heeft die ouder definitief verloren.

Zoals in B.3.2 is vermeld, is de verklaring van afwezigheid van een persoon met toepassing van artikel 18 van het oud Burgerlijk Wetboek een rechterlijke beslissing betreffende een persoon van wie men reeds verscheidene jaren geen nieuws heeft en die alle gevolgen van een overlijden heeft.

B.8.4. Een weeskind dat de bijzondere bijslag bedoeld in artikel 50bis van de AKBW geniet, is een kind dat niet langer kan rekenen op de overleden ouder om in zijn onderhoud te voorzien. Een kind dat diezelfde bijslag geniet wegens de gerechtelijk verklaarde afwezigheid van een van zijn ouders, wordt daarmee gelijkgesteld.

Een kind dat is verlaten en van wie beide ouders nog in leven zijn, kan daarentegen nog steeds rekenen op de verplichting tot onderhoud, die de wet hun oplegt. In tegenstelling tot een weeskind en een kind van wie een ouder afwezig is verklaard, kan dat verlaten kind de bevoegde rechtsinstantie verzoeken om zijn ouders te veroordelen tot het nakomen van hun wettelijke verplichting tot onderhoud, in natura of bij equivalent.

B.9. Het in B.4 beschreven verschil in behandeling is dus niet zonder redelijke verantwoording in het licht van het doel dat met de wezenbijslag wordt nagestreefd.

Ten aanzien van het derde verschil in behandeling B.10. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof vervolgens wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 56bis, § 2, vierde lid, van de AKBW, in zoverre die bepaling een verschil in behandeling doet ontstaan tussen twee categorieën van verlaten kinderen die recht geven op kinderbijslag met toepassing van die wet : enerzijds, het kind dat is verlaten door een ouder die, na het overlijden van de andere ouder, is gehuwd of een feitelijk gezin heeft gevormd met een persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad, dat de wezenbijslag bedoeld in artikel 50bis van de AKBW geniet, en, anderzijds, het kind dat is verlaten door zijn beide nog in leven zijnde ouders, dat de lagere bijslag bedoeld in artikel 40, 1°, van dezelfde wet geniet.

B.11. Zoals in B.6.2 is vermeld, strekt het hogere bedrag van de bijslag die aan een wees wordt toegekend met toepassing van de artikelen 50bis en 56bis van de AKBW ertoe het verlies dat het overlijden van een ouder inhoudt, op materieel vlak te compenseren en het het rechtgevende kind mogelijk te maken, ondanks dat overlijden dat leidt tot het verlies van een bron van inkomsten die kan dienen voor het onderhoud van het kind, in zijn bestaansbehoeften te blijven voorzien.

B.12. Een weeskind dat door zijn overlevende ouder is verlaten, kan niet langer rekenen op de verplichting tot onderhoud die zijn overleden ouder ten aanzien van dat kind op zich moest nemen met toepassing van artikel 203 van het oud Burgerlijk Wetboek.

In tegenstelling tot dat kind, kan een verlaten kind van wie beide ouders nog in leven zijn, de bevoegde rechtsinstantie verzoeken om zijn ouders te veroordelen tot het nakomen van hun wettelijke verplichting tot onderhoud, in natura of bij equivalent.

B.13. Gelet op het doel dat met het hogere bedrag van de wezenbijslag wordt nagestreefd, is het in B.10 beschreven verschil in behandeling dus niet zonder redelijke verantwoording.

Ten aanzien van de inachtneming van de artikelen 2, lid 1, 3, lid 1, en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind B.14. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat het Hof ook wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de voormelde in het geding zijnde bepalingen van de AKBW met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2, lid 1, 3, lid 1, en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

B.15. Artikel 2, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind bepaalt : « De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag omschreven rechten voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht [...] geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of haar ouder of wettige voogd ».

Artikel 3, lid 1, van hetzelfde Verdrag bepaalt : « Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging ».

Artikel 26, lid 1, van hetzelfde Verdrag bepaalt : « De Staten die partij zijn, erkennen voor ieder kind het recht de voordelen te genieten van voorzieningen voor sociale zekerheid [...] ».

B.16. Het onderzoek van de in het geding zijnde bepalingen in het licht van de artikelen 2, lid 1, 3, lid 1, en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind leidt niet tot een andere conclusie dan hetgeen is vermeld in B.9 en in B.13.

B.17. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : In zoverre zij een kind dat is verlaten door zijn beide nog in leven zijnde ouders, uitsluiten van het voordeel van de wezenbijslag bepaald in artikel 50bis van de Algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten, schenden artikel 56bis, § 1 en § 2, vierde lid, en artikel 58, eerste lid, van dezelfde wet niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 2, 3 en 26, lid 1, van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 7 oktober 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^