gepubliceerd op 27 april 2021
Uittreksel uit arrest nr. 168/2020 van 17 december 2020 Rolnummer 7407 In zake : de vordering tot schorsing van de wet van 20 december 2019 « tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 20(...) Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter F. Daoût en de rechters-vers(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 168/2020 van 17 december 2020 Rolnummer 7407 In zake : de vordering tot schorsing van de
wet van 20 december 2019Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
20/12/2019
pub.
30/12/2019
numac
2019042900
bron
federale overheidsdienst financien
Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie (1)
type
wet
prom.
20/12/2019
pub.
25/06/2021
numac
2021042179
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. - Duitse vertaling van uittreksels
sluiten « tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie [s] », ingesteld door de feitelijke vereniging « Belgian Association of Tax Lawyers » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter F. Daoût en de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 15 oktober 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 16 oktober 2020, is een vordering tot schorsing ingesteld van de wet van 20 december 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2019 pub. 30/12/2019 numac 2019042900 bron federale overheidsdienst financien Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie (1) type wet prom. 20/12/2019 pub. 25/06/2021 numac 2021042179 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. - Duitse vertaling van uittreksels sluiten « tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie [s] » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2019) door de feitelijke vereniging « Belgian Association of Tax Lawyers », P.V. en G.G., bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Malherbe, advocaat bij de balie te Brussel.
Bij afzonderlijk verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde wet.
Op 21 oktober 2020 hebben de rechters-verslaggevers J.-P. Moerman en J. Moerman, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat de vordering tot schorsing klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1. De verzoekende partijen vorderen de schorsing van de artikelen 9, 10, 18, 26, 27, 31, 33, 41, 42, 47, 54 en 55 van de wet van 20 december 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2019 pub. 30/12/2019 numac 2019042900 bron federale overheidsdienst financien Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie (1) type wet prom. 20/12/2019 pub. 25/06/2021 numac 2021042179 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. - Duitse vertaling van uittreksels sluiten « tot omzetting van Richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie [s] » (hierna : de wet van 20 december 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2019 pub. 30/12/2019 numac 2019042900 bron federale overheidsdienst financien Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie (1) type wet prom. 20/12/2019 pub. 25/06/2021 numac 2021042179 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. - Duitse vertaling van uittreksels sluiten). Zoals het opschrift ervan aangeeft, zet de wet van 20 december 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/12/2019 pub. 30/12/2019 numac 2019042900 bron federale overheidsdienst financien Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie (1) type wet prom. 20/12/2019 pub. 25/06/2021 numac 2021042179 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot omzetting van Richtlijn 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies. - Duitse vertaling van uittreksels sluiten de richtlijn (EU) 2018/822 van de Raad van 25 mei 2018 « tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies » (hierna : de richtlijn (EU) 2018/822) om.
B.2. Artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof (hierna : de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten), zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2003 pub. 11/04/2003 numac 2003003166 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof sluiten « tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Arbitragehof » (hierna : de bijzondere wet van 9 maart 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2003 pub. 11/04/2003 numac 2003003166 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof sluiten), bepaalt dat, « in afwijking van artikel 3, [...] de verzoekschriften tot schorsing slechts ontvankelijk [zijn] wanneer zij worden ingediend binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking van de wet, het decreet of de in artikel 134 van de Grondwet bedoelde regel ».
B.3. Aangezien de bestreden wet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2019, is de termijn om een vordering tot schorsing in te stellen verstreken op 30 maart 2020. Daaruit volgt dat de op 15 oktober 2020 ingestelde vordering tot schorsing niet tijdig is ingesteld en dat zij bijgevolg klaarblijkelijk niet ontvankelijk is.
B.4.1. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen beweren, maakt het recht van de Europese Unie het niet mogelijk om tot de ontvankelijkheid van hun vordering tot schorsing te besluiten.
B.4.2. Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna : het VEU) bepaalt : « De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen ».
Artikel 4, lid 3, van het VEU bepaalt : « Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien.
De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.
De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen ».
Artikel 19, lid 1, van het VEU bepaalt : « Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, het Gerecht en gespecialiseerde rechtbanken. Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen.
De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren ».
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie legt het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht vast en bepaalt : « Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.
Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.
Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen ».
Wat de effectieve rechterlijke bescherming van de door de Europese rechtsorde verleende rechten betreft, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld (HvJ, grote kamer, 13 maart 2007, C-432/05, Unibet, punten 37-43) : « 37. Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht vormt, dat voortvloeit uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, en dat is neergelegd in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (arresten van 15 mei 1986, Johnston, 222/84, Jurispr. blz. 1651, punten 18 en 19; 15 oktober 1987, Heylens e.a., 222/86, Jurispr. blz. 4097, punt 14; 27 november 2001, Commissie/Oostenrijk, C-424/99, Jurispr. blz. I-9285, punt 45; 25 juli 2002, Unión de Peque[00f1]os Agricultores/Raad, C-50/00 P, Jurispr. blz. I-6677, punt 39, en 19 juni 2003, Eribrand, C-467/01, Jurispr. blz. I-6471, punt 61), en dat ook opnieuw is bevestigd in artikel 47 van het op 7 december 2000 te Nice vastgestelde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000, C 364, blz. 1). 38. In dat opzicht zijn het de rechterlijke instanties van de lidstaten die ingevolge het in artikel 10 EG neergelegde samenwerkingsbeginsel de rechterlijke bescherming dienen te verzekeren van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen (zie in die zin arresten van 16 december 1976, Rewe, 33/76, Jurispr. blz. 1989, punt 5, en Comet, 45/76, Jurispr. blz. 2043, punt 12; 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. blz. 629, punten 21 en 22; 19 juni 1990, Factortame e.a., C-213/89, Jurispr. blz. I-2433, punt 19, en 14 december 1995, Peterbroeck, C-312/93, Jurispr. blz. I-4599, punt 12). 39. Ook zij eraan herinnerd dat het bij gebreke van een communautaire regelgeving ter zake een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat is om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procesregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen (zie met name reeds aangehaalde arresten Rewe, punt 5;Comet, punt 13; Peterbroeck, punt 12, en arresten van 20 september 2001, Courage en Crehan, C-453/99, Jurispr. blz. I-6297, punt 29, en 11 september 2003, Safalero, C-13/01, Jurispr. blz.
I-8679, punt 49). 40. Het EG-Verdrag heeft immers weliswaar een aantal rechtstreekse vorderingsrechten geschapen die particulieren in voorkomend geval bij de gemeenschapsrechter kunnen uitoefenen, maar het heeft niet naast de reeds door het nationale recht gegeven rechtsmiddelen willen voorzien in andere beroepsmogelijkheden voor de handhaving van het gemeenschapsrecht voor de nationale rechter (arrest van 7 juli 1981, Rewe, 158/80, Jurispr.blz. 1805, punt 44). 41. Dit zou slechts anders zijn wanneer uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde zou blijken dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is waarmee, ook al is het incidenteel, de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen (zie in die zin arrest van 16 december 1976, Rewe, reeds aangehaald, punt 5, en reeds aangehaalde arresten Comet, punt 16, en Factortame e.a., punten 19-23). 42. De vaststelling van de procesbevoegdheid en het procesbelang van een justitiabele is weliswaar in beginsel een zaak van nationaal recht, maar het gemeenschapsrecht verlangt dat de nationale wettelijke regeling niet afdoet aan het recht op een doeltreffende rechterlijke bescherming (zie onder meer arrest van 11 juli 1991, Verholen e.a., C-87/90-C-89/90, Jurispr. blz. I-3757, punt 24, en arrest Safalero, reeds aangehaald, punt 50). De lidstaten moeten immers voorzien in een stelsel van rechtsmiddelen en procedures dat de eerbiediging van dit recht kan verzekeren (arrest Unión de Pequenos Agricultores/Raad, reeds aangehaald, punt 41). 43. In dat opzicht mogen de procesregels voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het gemeenschapsrecht ontlenen, niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie met name arrest van 16 december 1976, Rewe, reeds aangehaald, punt 5, en reeds aangehaalde arresten Comet, punten 13-16;Peterbroeck, punt 12; Courage en Crehan, punt 29;
Eribrand, punt 62, en Safalero, punt 49) ».
Wat meer in het bijzonder de draagwijdte van artikel 19 van het VEU betreft, heeft het Hof van Justitie geoordeeld (HvJ, grote kamer, 27 februari 2018, C-64/16, Associaço Sindical dos Juizes Portugueses, punten 31-37) : « 31. De Unie is een unie die wordt beheerst door het recht, waarin de justitiabelen het recht hebben om tegen iedere beschikking of enigerlei andere nationale handeling waarmee ten aanzien van hen een handeling van de Unie van algemene strekking wordt toegepast, in rechte op te komen (zie in die zin arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C-583/11 P, EU: C: 2013: 625, punten 91 en 94 en aldaar aangehaalde rechtspraak). 32. Artikel 19 VEU, dat het in artikel 2 VUE verankerde rechtsstaatbeginsel concretiseert, vertrouwt het rechterlijk toezicht op de eerbiediging van de rechtsorde van de Unie niet alleen toe aan het Hof maar ook aan de rechters van de lidstaten [zie in die zin advies 1/09 (Overeenkomst over de invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting) van 8 maart 2011, EU: C: 2011: 123, punt 66;arresten van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C-583/11 P, EU: C: 2013: 625, punt 90, en 28 april 2015, T & L Sugars en Sidul Açcares/Commissie, C-456/13 P, EU: C: 2015: 284, punt 45]. 33. De nationale rechters vervullen aldus, in samenwerking met het Hof, een taak die hun gezamenlijk is opgedragen om de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en de toepassing van de Verdragen te waarborgen [zie in die zin advies 1/09 (Overeenkomst over de invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting) van 8 maart 2011, EU: C: 2011: 123, punt 69, alsmede arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C-583/11 P, EU: C: 2013: 625, punt 99]. 34. Het staat dus aan de lidstaten om, onder meer krachtens het in artikel 4, lid 3, eerste alinea, VEU genoemde beginsel van loyale samenwerking, de toepassing en de eerbiediging van het recht van de Unie op hun grondgebied te waarborgen [zie in die zin advies 1/09 (Overeenkomst over de invoering van een gemeenschappelijk stelsel voor octrooigeschillenbeslechting) van 8 maart 2011, EU: C: 2011: 123, punt 68].Daartoe, en zoals artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU bepaalt, voorzien de lidstaten voor de justitiabelen in de nodige rechtsmiddelen om een daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden te verzekeren. De lidstaten moeten dus voorzien in een stelsel van beroepsmogelijkheden en procedures dat de eerbiediging van het fundamentele recht op daadwerkelijke rechtsbescherming op de voornoemde gebieden kan verzekeren (zie in die zin arrest van 3 oktober 2013, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C-583/11 P, EU: C: 2013: 625, punten 100 en 101 en aldaar aangehaalde rechtspraak). 35. Het beginsel van daadwerkelijke bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het recht van de Unie ontlenen en waarnaar artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU verwijst, is immers een algemeen beginsel van Unierecht dat uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeit en dat is neergelegd in de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, dat op 4 november 1950 te Rome werd ondertekend, en meer recentelijk in artikel 47 van het Handvest (zie in die zin arresten van 13 maart 2007, Unibet, C-432/05, EU: C: 2007: 163, punt 37, en 22 december 2010, DEB, C-279/09, EU: C: 2010: 811, punten 29-33).36. Het is inherent aan het bestaan van een rechtsstaat dat er effectieve rechterlijke toetsing bestaat om de naleving van de bepalingen van Unierecht te verzekeren (zie in die zin arrest van 28 maart 2017, Rosneft, C-72/15, EU: C: 2017: 236, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak).37. Hieruit volgt dat elke lidstaat moet verzekeren dat de instanties die als ' rechterlijke instantie ' - in de zin van het Unierecht - deel uitmaken van zijn stelsel van beroepsmogelijkheden, voldoen aan de vereisten van een daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het Unierecht vallende gebieden ». Uit die vaste rechtspraak van het Hof van Justitie vloeit voort dat, bij gebrek aan een harmonisering op Europees niveau, de jurisdictionele beroepen die binnen een lidstaat zijn georganiseerd teneinde de inachtneming van het recht van de Europese Unie te waarborgen, krachtens het beginsel van procedurele autonomie door de nationale procedureregels worden beheerst. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen beweren, maakt het Hof van Justitie in dat verband geen onderscheid tussen de bescherming van de doelstellingen van de Europese Unie en de bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het recht van de Europese Unie ontlenen.
Volgens het Hof van Justitie wordt het beginsel van procedurele autonomie omringd door twee andere beginselen, namelijk, enerzijds, het gelijkwaardigheidsbeginsel en, anderzijds, het doeltreffendheidsbeginsel. Het gelijkwaardigheidsbeginsel vereist dat de nationale procedureregels die van toepassing zijn wanneer het Europese recht in het geding is, niet ongunstiger zijn dan die welke van toepassing zijn op soortgelijke nationale vorderingen. Het doeltreffendheidsbeginsel staat eraan in de weg dat de toepasselijke nationale procedureregels de uitoefening van de door de Europese rechtsorde verleende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken.
Het beginsel van procedurele autonomie, omringd door het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel, is met name van toepassing wanneer bij een nationale rechter een vordering aanhangig wordt gemaakt tot schorsing van een nationale norm waarvan wordt aangevoerd dat zij het Europese recht zou schenden. Het Hof van Justitie is immers van oordeel dat « het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming van de door het gemeenschapsrecht aan de justitiabelen verleende rechten [...] aldus [moet] worden uitgelegd, dat in geval van twijfel over de verenigbaarheid van nationale bepalingen met het gemeenschapsrecht, voor de eventuele toekenning van voorlopige maatregelen tot schorsing van de toepassing van deze bepalingen totdat de bevoegde rechter zich heeft uitgesproken over de verenigbaarheid daarvan met het gemeenschapsrecht, de criteria gelden die zijn vastgesteld in het nationale recht dat voor deze rechterlijke instantie van toepassing is, voor zover deze criteria niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen en zij de voorlopige rechterlijke bescherming van dergelijke rechten niet praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maken » (HvJ, grote kamer, 13 maart 2007, C-432/05, Unibet, dictum, punt 3).
Ten slotte blijkt eveneens uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dat, wanneer bij een nationale rechter een vordering aanhangig wordt gemaakt tot schorsing van een norm van nationaal recht die is genomen ter uitvoering van een norm van afgeleid recht waarvan wordt aangevoerd dat zij het primair recht zou schenden, die vordering tot schorsing « met name ter zake van de indiening en de instructie van het verzoek door het nationale procesrecht wordt beheerst » (HvJ, 21 februari 1991, C-143/88 en C-92/89, Zuckerfabrik Süderdithmarschen AG en Zuckerfabrik Soest GmbH, punt 26; in dezelfde zin, HvJ, grote kamer, 6 december 2005, C-453/03, C-11/04, C-12/04 en C-194/04, ABNA Ltd e.a., punt 104).
B.4.3. Overeenkomstig de in B.4.2 aangehaalde Europese rechtspraak dienen, wanneer ter ondersteuning van een bij het Hof ingestelde vordering tot schorsing een middel is afgeleid uit de schending van het Europese recht, in samenhang gelezen met de normen waarvan het Hof de toetsing verzekert krachtens artikel 142, tweede lid, van de Grondwet en artikel 1 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, de nationale procedureregels te worden toegepast, en dus met name artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, dat een termijn vaststelt van drie maanden na de bekendmaking van de bestreden norm om een vordering tot schorsing in te stellen.
Er dient eveneens te worden nagegaan of de termijn van drie maanden waarin is voorzien om een vordering tot schorsing bij het Hof in te stellen, het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel in acht neemt.
B.4.4. De termijn van drie maanden waarin is voorzien om een vordering tot schorsing bij het Hof in te stellen, geldt zowel wanneer de schending van het Europese recht wordt aangevoerd als wanneer de schending van het Europese recht niet wordt aangevoerd.
Het gelijkwaardigheidsbeginsel wordt dus in acht genomen.
B.4.5. In de parlementaire voorbereiding met betrekking tot de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten wordt de beperking van de termijnen om een beroep tot vernietiging en een vordering tot schorsing bij het Hof in te stellen, als volgt verantwoord : « De termijn van onzekerheid mag immers niet onbeperkt zijn in de tijd; de eis van stabiliteit geldt bijzonder sterk in de publiekrechtelijke sfeer in verband met de verhoudingen tussen de overheid en de particulieren en tussen de verschillende overheden onderling » (Parl. St., Senaat, 1988-1989, nr. 483/1, p. 6).
Bij de bijzondere wet van 9 maart 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 09/03/2003 pub. 11/04/2003 numac 2003003166 bron federale overheidsdienst budget en beheerscontrole Bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof sluiten werd de termijn om een vordering tot schorsing in te stellen teruggebracht tot drie maanden.
In de parlementaire voorbereiding wordt in dat verband gepreciseerd : « In de huidige stand van zaken is de vordering tot schorsing aan dezelfde termijn gebonden als de vordering tot vernietiging, namelijk zes maanden. Een dergelijke termijn is bijzonder lang in het licht van de specifieke voorwaarden voor schorsing die in artikel 20 worden opgesomd, zijnde het bestaan van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel of het gegeven dat een beroep wordt ingesteld tegen een norm die identiek is met een reeds door het Arbitragehof vernietigde norm en die door dezelfde wetgever is aangenomen. Uit haar aard is de schorsingsprocedure een spoedprocedure, die ook van het Arbitragehof een bijzondere diligentie vergt (cf. het vereiste van artikel 23, volgens hetwelk het Hof ' onverwijld ' uitspraak dient te doen). In die omstandigheden lijkt het dan ook raadzaam ook van de verzoekers tot schorsing enige diligentie te vragen, en niet toe te laten dat tot het einde van de termijn van zes maanden wordt gewacht om een schorsing te vorderen » (Parl. St., Senaat, 2001-2002, nr. 2-897/4, p. 11).
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie staat het doeltreffendheidsbeginsel niet eraan in de weg « dat in het belang van de rechtszekerheid [...] redelijke beroepstermijnen worden vastgesteld die gelden op straffe van verval van recht », aangezien « dergelijke termijnen [...] de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten [...] niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk [maken], ook al leidt het verstrijken van deze termijnen per definitie tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de ingestelde vordering » (HvJ, 14 februari 2019, C-562/17, Nestrade SA, punt 41; in dezelfde zin, 16 december 1976, 33/76, Rewe, punt 5; HvJ, 16 december 1976, 45/76, Comet BV, punten 17-18).
Het Hof van Justitie voegt in dat verband toe « dat het aan de lidstaten staat om voor de nationale regelingen die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, termijnen vast te stellen die met name in verhouding staan tot het belang dat de belanghebbenden bij de te nemen besluiten hebben, de complexiteit van de toe te passen procedures en wettelijke regeling, het aantal personen dat door het besluit kan worden geraakt en de overige in aanmerking te nemen publieke of particuliere belangen » (HvJ, 9 september 2020, C-651/19, JP, punt 53), en dat, « om het doeltreffendheidsbeginsel te eerbiedigen, [deze termijn] materieel [moet] volstaan om een daadwerkelijk rechtsmiddel voor te bereiden en in te stellen » (ibid., punt 57).
De termijn van drie maanden waarin is voorzien om een vordering tot schorsing bij het Hof in te stellen, is voldoende lang om een daadwerkelijk rechtsmiddel voor te bereiden en in te stellen en hij maakt bijgevolg de uitoefening van de door de Europese rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk.
Het doeltreffendheidsbeginsel wordt dus in acht genomen.
B.4.6. Bijgevolg, wanneer bij het Hof een vordering tot schorsing wordt ingesteld ter ondersteuning waarvan een schending van het Europese recht wordt aangevoerd, wordt zij onderworpen aan de in artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten bedoelde termijn van drie maanden, die bestaanbaar is met het Europese recht.
Uit de uiteenzettingen die voorafgaan, blijkt eveneens dat de toepassing van die beroepstermijn van drie maanden op zowel de procedures ter ondersteuning waarvan geen schending van het Europese recht wordt aangevoerd als de procedures ter ondersteuning waarvan een schending van het Europese recht wordt aangevoerd, redelijk verantwoord is, zodat artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet schendt.
De mogelijkheid om bij het Hof een beroep tot vernietiging van een wetskrachtige norm in te stellen en, in voorkomend geval, dat beroep gepaard te doen gaan met een vordering tot schorsing binnen drie maanden na de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad, vormt een daadwerkelijk jurisdictioneel beroep. De omstandigheid dat de verzoekende partijen hebben nagelaten hun vordering tot schorsing binnen de toegestane termijn in te stellen, brengt die vaststelling niet in het geding.
De conclusie die voorafgaat, wordt niet in het geding gebracht door het feit dat een door het Hof bevolen schorsing, krachtens artikel 25 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, ophoudt gevolg te hebben indien het Hof zich niet over het beroep tot vernietiging uitspreekt binnen drie maanden na het arrest waarbij de schorsing wordt bevolen en door het feit dat een eventuele prejudiciële procedure voor het Hof van Justitie ingevolge door het Hof gestelde vragen meestal meer dan drie maanden in beslag neemt. Het is immers enkel indien op regelmatige wijze bij het Hof een vordering tot schorsing binnen de in artikel 21, tweede lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten bedoelde beroepstermijn van drie maanden was ingesteld, indien het Hof die vordering tot schorsing ontvankelijk en gegrond had geacht en indien het Hof daarbij had beslist om een of meer prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen, dat het Hof had kunnen bevelen dat, niettegenstaande artikel 25 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, de schorsing uitwerking blijft hebben tot de datum van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest waarbij uitspraak wordt gedaan over het beroep tot vernietiging.
B.5. Bovendien blijkt uit de uiteenzetting van het verzoekschrift tot schorsing die aan het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel is gewijd, dat de verzoekende partijen vanaf de bekendmaking van de bestreden wet konden opmerken dat de onmiddellijke toepassing ervan hun het nadeel kon berokkenen dat zij beschrijven, nadeel dat bestaat in een aantasting van het beroepsgeheim van de advocaat.
B.6. Daarenboven maken de overwegingen van de verzoekende partijen met betrekking tot de datum van inwerkingtreding van de bestreden bepalingen het evenmin mogelijk te besluiten tot de ontvankelijkheid van hun vordering tot schorsing, aangezien de termijn van drie maanden waarin is voorzien om een vordering tot schorsing in te stellen, een aanvang neemt vanaf de bekendmaking van de bestreden norm in het Belgisch Staatsblad.
B.7. Ten slotte vloeit het feit dat sommige bepalingen van het Vlaams decreet van 26 juni 2020Relevante gevonden documenten type decreet prom. 26/06/2020 pub. 03/07/2020 numac 2020042000 bron vlaamse overheid Decreet tot wijziging van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies sluiten « tot wijziging van het decreet van 21 juni 2013 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen, wat betreft de verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied met betrekking tot meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies », waarbij de richtlijn (EU) 2018/822 wordt omgezet, werden geschorst bij het arrest van het Hof nr. 167/2020 van 17 december 2020 en dat de bepalingen van de bestreden wet, waarbij dezelfde richtlijn wordt omgezet, niet worden geschorst, voort uit procedurele keuzes die met kennis van zaken zijn gemaakt door de verzoekende partijen, die binnen de toegestane termijn een vordering tot schorsing hebben ingesteld die is gericht tegen dat Vlaams decreet, maar niet tegen de bestreden wet.
B.8. De vordering tot schorsing is klaarblijkelijk niet ontvankelijk.
Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 december 2020.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût