gepubliceerd op 21 januari 2020
Uittreksel uit arrest nr. 99/2019 van 19 juni 2019 Rolnummer 6813 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de re Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 99/2019 van 19 juni 2019 Rolnummer 6813 In zake : het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft, ingesteld door de vzw « Çavaria » en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 januari 2018 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 januari 2018, is beroep tot gedeeltelijke vernietiging ingesteld van de artikelen 3 en 11 van de wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 juli 2017) door de vzw « Çavaria », de vzw « Regenbooghuis » en de vzw « Genres Pluriels », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J.-M. Mommens, advocaat bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1.1. De wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft (hierna : de wet van 25 juni 2017) wijzigt de wet van 10 mei 2007 betreffende de transseksualiteit (hierna : de wet van 10 mei 2007). Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever van oordeel was dat de wet van 10 mei 2007 moest worden aangepast in het licht van de internationale mensenrechtenverplichtingen : « Dit wetsontwerp strekt er toe om, in navolging van het Federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014, de wet van 10 mei 2007 betreffende de transseksualiteit aan te passen in het licht van de internationale mensenrechtenverplichtingen.
Dit ontwerp beoogt de twee voornaamste knelpunten van de huidige Wet van 10 mei 2007 betreffende de transseksualiteit te verhelpen. Het gaat enerzijds om het afschaffen van de verplichte sterilisatievoorwaarde, die op mensenrechtelijk vlak wordt bekritiseerd, en anderzijds om het regelen van de afstamming van transgenders na de officiële aanpassing van de registratie van het geslacht. Daarnaast worden ook in de procedure tot voornaamsverandering de medische voorwaarden geschrapt, en wordt de mogelijkheid tot verzet tegen een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte door elke belanghebbende geschrapt.
Door de versoepeling van de procedure was het nodig om een aantal waarborgen tegen fraude en lichtzinnige aanpassingen van de registratie van het geslacht in te bouwen. Ten slotte worden een aantal onduidelijke zaken en bewoordingen uit de Wet van 10 mei 2007 weggewerkt » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/001, p. 4).
B.1.2. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever zich baseerde op de tendens in de mensenrechten en ontwikkelingen in het buitenland : « Volgens de principes van Yogyakarta, die in maart 2007 werden opgesteld door een groep eminente deskundigen inzake mensenrechten, mag niemand worden gedwongen medische behandelingen te ondergaan (zoals geslachtsveranderende operaties, sterilisatie of hormoontherapie) als voorwaarde voor de wettelijke erkenning van de eigen genderidentiteit. Dit Parlement heeft deze principes aanvaard via een resolutie die op 6 december 2012 eenparig door de Senaat werd aangenomen. Ook andere parlementen hebben dit gedaan, met name het Vlaams Parlement, op 2 april 2014.
Op 22 april 2015 heeft ook de Raad van Europa een resolutie goedgekeurd waarin de lidstaten van de Raad van Europa worden opgeroepen een einde te maken aan discriminatie van transgenders en wetgeving die de rechten van deze groep beperkt, op te heffen. De lidstaten worden bovendien opgeroepen hun regelgeving voor geslachtsregistratie te baseren op zelfbeschikking.
Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft op 10 maart 2015 geoordeeld dat de sterilisatie-eis voor transgenders inging tegen de mensenrechten. Eerder al (in 2002) had het Hof geoordeeld dat de lidstaten de verplichting hebben het gewijzigde geslacht van een transseksuele persoon juridisch te erkennen, mits die persoon een geslachtsaanpassende ingreep heeft ondergaan.
Ook op internationaal vlak bewoog er de voorbije jaren veel. In een aantal Europese Staten werd het vereiste van sterilisatie strijdig verklaard met de mensenrechten (bv. Zweden, Noorwegen, Duitsland en Oostenrijk). Tegelijkertijd kwam er in heel wat landen nieuwe wetgeving tot stand die de aanpassing van de registratie van het geslacht volledig loskoppelt van enig medisch criterium (bv.
Argentinië, Uruguay, Denemarken, Zweden, Nederland, Ierland, Malta, enz.).
Het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heeft reeds veel onderzoek laten verrichten rond dit onderwerp. Zo blijkt uit de studie ' Leven als transgender in België ' van 2009 dat strikte medische criteria zorgen voor uitsluiting en ongewilde praktijken, de wet van 2007 een ongelijke behandeling in het ouderschap creëert en afschriften waarop de aanpassing van de registratie van het geslacht is terug te vinden het recht op eerbied voor het privéleven van de betrokkene schenden. Het Instituut pleit o.a. vanuit die bevindingen in een advies van 2013 voor een herziening van de criteria voor geslachtsverandering en voornaamswijziging in de wet betreffende de transseksualiteit van 10 mei 2007 en voor een betere bescherming van de rechten van transgender ouders en hun kinderen.
Ook de transgenderorganisaties hebben meer en meer gewezen op de innerlijk beleefde genderidentiteit, waarover enkel de betrokken persoon kan oordelen. De wet moet ook de diversiteit van genderidentiteiten erkennen, zodat niemand deze mensen het ene of het andere geslacht oplegt. Tegelijk moeten de transgenders, net zoals alle andere mensen, een normaal gezinsleven kunnen uitbouwen nadat de geslachtsverandering in hun geboorteakte werd opgenomen. De sterilisatie-eis moet zeker verdwijnen. Tot slot moet, met het oog op de privacy van de betrokkenen, worden voorkomen dat de vorige geslachtsvermelding zichtbaar blijft in uittreksels van akten van burgerlijke stand. Dit zou immers kunnen leiden tot pijnlijke situaties.
De minister legt uit dat al deze vaststellingen duidelijk maken dat de Belgische wetgeving inzake transgenders dringend moet worden gewijzigd » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/004, pp. 4-5).
Op basis van die ontwikkelingen heeft de wetgever gekozen voor zelfbeschikking als uitgangspunt voor de procedure tot aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte, weliswaar met een aantal beperkingen : « Gelet op de afschaffing van de medische voorwaarden om over te gaan tot een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte is het noodzakelijk om een aantal waarborgen tegen fraude in te bouwen. Zowel de tendens in de mensenrechten als de ontwikkelingen op dit vlak in het buitenland, zorgen ervoor dat dit ontwerp opteert voor de benadering van de zelfbeschikking. Niemand hoeft een medische diagnose te stellen omtrent de genderidentiteit van de betrokkene.
Deze beslist zelf hoe hij zich voelt. Om ervoor te zorgen dat deze evenwel voldoende ingelicht is omtrent alle juridische, sociale en psychologische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht opteert dit ontwerp voor een bedenktijd (naar Deens model) vooraleer er van geslacht kan worden gewijzigd. In de voorziene bedenktijd van minimum drie maanden heeft de betrokkene de tijd om zich te laten informeren door een erkende transgenderorganisatie over al de gevolgen van de aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte. Het gaat enkel om een verplichte vorm van informatie, niet om een diagnose of waardeoordeel. De betrokkene dient hiervan na de bedenktermijn een attest van voorlichting voor te leggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De procedure is gebaseerd op zelfbeschikking, maar de voorlichting (tijdens de bedenktermijn) is verplicht.
Naast de bedenktermijn worden er nog andere waarborgen in de tekst ingebouwd om ervoor te zorgen dat de betrokkene overtuigd is van zijn keuze tot aanpassing van de registratie van het geslacht enerzijds, en tegen fraude anderzijds.
De procureur des Konings kan voorafgaand advies geven over de strijdigheid met de openbare orde van de aanpassing van de registratie van het geslacht. De ambtenaar van de burgerlijke stand dient te weigeren bij negatief advies. Ook na opmaak van de akte dient de procureur des Konings de nietigheid te vorderen om die redenen.
De terugkeerprocedure naar het oorspronkelijke geslacht via de familierechtbank is ook een bijkomende waarborg. In principe is de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte immers onherroepelijk. Indien toch een tweede aanpassing van de registratie van het geslacht gewenst is, zal dit via een zwaardere procedure via de rechtbank gebeuren » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/001, pp. 8-9).
B.1.3. Artikel 3 van de wet van 25 juni 2017 vervangt artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek. Het aldus gewijzigde artikel 62bis bepaalt : « § 1. Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige Belg of in de bevolkingsregisters ingeschreven vreemdeling die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit kan van die overtuiging aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. § 2. De aangifte wordt gedaan bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar hij is ingeschreven in de bevolkingsregisters.
De Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters doet aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van zijn geboorteplaats. Indien hij niet in België is geboren, doet hij aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand te Brussel.
Bij de aangifte geeft de Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters de ambtenaar van de burgerlijke stand het adres waarop hem een weigering om de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken kan worden meegedeeld. § 3. Bij de aangifte overhandigt de betrokkene aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door hem ondertekende verklaring, die vermeldt dat hij er al een hele tijd van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit en dat hij de administratieve en juridische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte wenst.
De ambtenaar van de burgerlijke stand wijst de betrokkene op het in beginsel onherroepelijk karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte, licht deze in over het verdere verloop van de procedure, de administratieve en juridische gevolgen ervan en stelt de in het vijfde lid bedoelde informatiebrochure ter beschikking evenals de contactgegevens van transgenderorganisaties.
De ambtenaar neemt akte van de verklaring, en geeft een ontvangstbewijs af aan de betrokkene.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die akte neemt van de verklaring, geeft hiervan binnen drie dagen kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld een ontvangstmelding.
De Koning stelt een informatiebrochure op. § 4. De procureur des Konings kan, binnen drie maanden te rekenen van de datum van het ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen wegens strijdigheid met de openbare orde.
Bij gebrek aan een negatief advies of in geval van overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt het advies geacht positief te zijn. § 5. Ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na afgifte van het ontvangstbewijs verschijnt de betrokkene een tweede keer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie de aangifte werd gedaan.
De betrokkene overhandigt hierbij aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een ondertekende verklaring die vermeldt dat deze : 1° er nog steeds van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit;2° zich bewust is van de administratieve en juridische gevolgen die deze aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte met zich meebrengt;3° zich bewust is van het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte. Bij gebrek aan negatief advies van de procureur des Konings, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht opstellen en inschrijven in de registers van de burgerlijke stand.
De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken bij negatief advies van de procureur des Konings. § 6. De ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt de aanpassing van de registratie van het geslacht op de kant van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de betrokkene en zijn afstammelingen in de eerste graad. Indien een andere ambtenaar van de burgerlijke stand een kantmelding moet aanbrengen, geeft de eerste ambtenaar van de burgerlijke stand hiertoe kennis van de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht aan de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. § 7. De ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken, brengt zijn met redenen omklede beslissing en, in voorkomend geval, het negatief advies van de procureur des Konings onverwijld ter kennis van de betrokkene. § 8. De betrokkene kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand verhaal instellen overeenkomstig artikel 1385duodecies van het Gerechtelijk Wetboek. § 9. De procureur des Konings vordert de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wegens strijdigheid met de openbare orde. § 10. De aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte is in beginsel onherroepelijk.
Mits bewijs van uitzonderlijke omstandigheden kan de familierechtbank een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte toestaan.
Indien het bewijs als bedoeld in het tweede lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte geen gevolgen meer heeft vanaf de overschrijving van het beschikkend gedeelte van de beslissing tot nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de registers van de burgerlijke stand.
Vanaf dat ogenblik behoort de betrokkene opnieuw tot het oorspronkelijk in zijn akte van geboorte geregistreerde geslacht. De regels tot vaststelling van de afstamming van toepassing op dat oorspronkelijk geregistreerde geslacht zijn opnieuw van toepassing op kinderen geboren na de overschrijving als bedoeld in het derde lid. § 11. De niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen kan vanaf de leeftijd van zestien jaar aangifte doen overeenkomstig dit artikel, mits overhandiging bij de aangifte van een verklaring van een kinder- en jeugdpsychiater die bevestigt dat de betrokkene over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om de voortdurende overtuiging te hebben dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit. Bij de aangifte wordt de betrokkene bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten ».
De nieuwe procedure voorziet in een aangifte, door de betrokkene, bij de ambtenaar van de burgerlijke stand waarbij de overtuiging wordt geuit dat het geslacht vermeld in de akte van geboorte niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit (artikel 62bis, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Bij de aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand moet de betrokkene een verklaring ondertekenen, waarin die overtuiging wordt bevestigd (artikel 62bis, § 3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Die verklaring moet na een termijn van drie tot zes maanden nogmaals bevestigd worden door dezelfde ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 62bis, § 5, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek). Bij ontstentenis van een negatief advies wegens strijdigheid met de openbare orde van de procureur des Konings (artikel 62bis, § 5, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek), vermeldt de ambtenaar van de burgerlijke stand vervolgens de aanpassing van de registratie van het geslacht op de kant van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de betrokkene en diens afstammelingen in de eerste graad (artikel 62bis, § 6, van het Burgerlijk Wetboek).
B.1.4. In navolging van de versoepeling van de procedure van aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, werd de aanpassing van de voornaam wegens transreden eveneens vereenvoudigd : « Gelet op de versoepeling van de procedure voor de aanpassing van de registratie van het geslacht is het logisch dat ook de procedure voor de voornaamsverandering voor transgenders wordt versoepeld. Gelet op het principe van de zelfbeschikking, en het feit dat een voornaamsverandering minder ingrijpend is dan een aanpassing van de registratie van het geslacht, kan ook hier geen medische behandeling meer worden geëist. De voorwaarde van de verplichte hormonenbehandeling die tot op heden bestaat wordt bijgevolg geschrapt. De procedure tot voornaamsverandering bestaat nog slechts uit een verklaring op eer van de betrokkene waarin deze verklaart dat deze ervan overtuigd is dat het geslacht op zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit.
Er wordt enkel als voorwaarde gesteld dat de nieuwe voornaam moet overeenkomen met het nieuw gewenste geslacht. Ook een neutrale voornaam is dus mogelijk.
Om te voorkomen dat personen regelmatig van voornaam kunnen veranderen via deze procedure (en dus ook aan verminderd tarief) werd hiervoor in de tekst een beperking ingevoerd. Men kan slechts éénmaal om deze reden van voornaam veranderen behalve ingeval de familierechtbank een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht toestaat. Nadien zijn er wel nog voornaamsveranderingen mogelijk (zoals voor elke persoon), via de gewone procedure en het normale tarief » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/001, p. 29).
Artikel 11 van de wet van 25 juni 2017 bepaalt : « In artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen, wordt het derde lid, ingevoegd bij de wet van 10 mei 2007, vervangen als volgt : ' Elke persoon die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek tot voornaamsverandering een verklaring op eer daarover. De gekozen voornaam moet in overeenstemming zijn met deze overtuiging. Onverminderd het zesde lid kan er slechts éénmaal om deze reden om een voornaamsverandering worden verzocht, behalve indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank na een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht.
De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamswijziging verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
De niet-ontvoogde minderjarige wiens voornaam werd veranderd overeenkomstig het tweede lid kan een tweede maal om dezelfde reden om een voornaamsverandering verzoeken, voor zover hij niet overgaat tot de aanpassing van de registratie van zijn geslacht overeenkomstig artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek ' ».
B.1.5. De verzoekende partijen vorderen de gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 3 en 11 van de wet van 25 juni 2017, in zoverre die bepalingen het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en van de voornaamswijziging wegens transreden, bevestigen, enerzijds, en van artikel 3 in de mate dat die bepaling geen rekening houdt met personen met een niet-binaire genderidentiteit, anderzijds.
B.2.1. Op basis van de tekst van de bestreden wet, de parlementaire voorbereiding, het verzoekschrift en de memories van de partijen kan er onduidelijkheid bestaan over de invulling van de begrippen « geslacht », « genderidentiteit » en « transgenders ». Bijgevolg is het noodzakelijk om de invulling van die begrippen in het kader van dit arrest toe te lichten, zonder dat hieruit normatieve gevolgen kunnen worden afgeleid.
B.2.2. Uit het verzoekschrift en de memories blijkt dat de verzoekende partijen en de Ministerraad het erover eens zijn dat het begrip « genderidentiteit » te dezen verwijst naar de persoonlijke beleving van de betrokkene, die kan verschillen van het bij de geboorte geregistreerde « geslacht », dat wordt vastgesteld op basis van biologische, chromosomale en fysieke kenmerken. Het Hof volgt de partijen in die invulling.
De bestreden wet regelt de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, op basis van de innerlijk beleefde genderidentiteit. Hierdoor is het mogelijk dat de vermelding in de akte van geboorte verwijst naar ofwel het geslacht, ofwel de genderidentiteit, ofwel beide, indien het bij de geboorte vastgestelde geslacht overeenstemt met de genderidentiteit van de betrokkene. De verzoekende partijen stellen daarom voor te opteren voor het begrip « genderidentiteitsregistratie », in plaats van « geslachtsregistratie ». Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever bewust heeft gekozen voor het begrip « aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/004, p. 8). Om verwarring te vermijden ten opzichte van de tekst van de bestreden wet, wordt hierna gekozen voor hetzelfde begrip, zonder dat hieruit normatieve gevolgen kunnen worden afgeleid.
B.2.3. Volgens de verzoekende partijen heeft het begrip « transgender » betrekking op alle personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met het oorspronkelijk geregistreerde geslacht, inclusief personen van wie de genderidentiteit evolueert in de tijd en personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de binaire categorieën van « man » of « vrouw ».
Voor personen van wie de genderidentiteit evolueert in de tijd, en voor personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de binaire categorieën van man of vrouw, gebruikt de Ministerraad het begrip « intergender », een begrip dat niet voorkomt in de bestreden wet. De Ministerraad leidt hieruit af dat die personen niet als « transgender » kunnen worden beschouwd, en bijgevolg niet onder het toepassingsgebied van de bestreden wet vallen.
B.2.4. Ongeacht de gebruikte definitie, blijkt echter uit de memories van de Ministerraad dat deze niet betwist dat er binnen de groep van personen waarvan de genderidentiteit niet overeenstemt met het geslacht dat in de akte van geboorte werd geregistreerd, personen bestaan van wie de genderidentiteit al dan niet evolueert in de tijd, en personen van wie de genderidentiteit al dan niet overeenstemt met de binaire categorieën van man of vrouw.
In het kader van dit arrest wordt verwezen naar « personen met een fluïde genderidentiteit » voor personen van wie de genderidentiteit evolueert in de tijd, en naar « personen met een niet-binaire genderidentiteit » voor personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de binaire categorieën van man of vrouw.
Ten aanzien van het voorwerp van het beroep B.3.1. De wet van 25 juni 2017 is in werking getreden op 1 januari 2018 (artikel 15 van de wet van 25 juni 2017). Bij artikel 11 van de wet van 18 juni 2018 « houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing » (hierna : de wet van 18 juni 2018), wordt in boek I van het Burgerlijk Wetboek een titel IV/1 : « Aanpassing van de registratie van het geslacht », ingevoegd. Artikel 12 van de wet van 18 juni 2018 voegt in die titel een artikel 135/1 in, dat bepaalt : « § 1. Elke meerderjarige of ontvoogde minderjarige Belg of in de bevolkingsregisters ingeschreven vreemdeling die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit kan van die overtuiging aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. § 2. De aangifte wordt gedaan bij de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.
Bij de aangifte geeft de Belg die niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters de ambtenaar van de burgerlijke stand het adres waarop hem een weigering om de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken kan worden meegedeeld. § 3. Bij de aangifte overhandigt de betrokkene aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een door hem ondertekende verklaring, die vermeldt dat hij er al een hele tijd van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit en dat hij de administratieve en juridische gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht in zijn akte van geboorte wenst.
De ambtenaar van de burgerlijke stand wijst de betrokkene op het in beginsel onherroepelijk karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte, licht deze in over het verdere verloop van de procedure, de administratieve en juridische gevolgen ervan en stelt de in het vijfde lid bedoelde informatiebrochure ter beschikking evenals de contactgegevens van transgenderorganisaties.
De ambtenaar neemt akte van de verklaring en geeft een ontvangstbewijs af aan de betrokkene.
De ambtenaar van de burgerlijke stand die akte neemt van de verklaring, geeft hiervan binnen drie dragen kennis aan de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg.
De procureur des Konings geeft hiervan onverwijld een ontvangstmelding.
De Koning stelt een informatiebrochure op. § 4. De procureur des Konings kan, binnen drie maanden te rekenen van de datum van het ontvangstbewijs, een negatief advies uitbrengen wegens strijdigheid met de openbare orde.
Bij gebrek aan een negatief advies of in geval van overzending van een attest dat er geen negatief advies wordt uitgebracht bij het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt het advies geacht positief te zijn. § 5. Ten vroegste drie maanden en ten laatste zes maanden na afgifte van het ontvangstbewijs verschijnt de betrokkene een tweede keer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie de aangifte werd gedaan.
De betrokkene overhandigt hierbij aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een ondertekende verklaring die vermeldt dat deze : 1° er nog steeds van overtuigd is dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit;2° zich bewust is van de administratieve en juridische gevolgen die deze aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte met zich meebrengt;3° zich bewust is van het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte. Bij gebrek aan negatief advies van de procureur des Konings kan de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht opmaken en deze verbinden met de andere akten van de burgerlijke stand van de betrokkene die zijn geslacht vermelden.
De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken bij negatief advies van de procureur des Konings. § 6. De ambtenaar van de burgerlijke stand die weigert een akte van aanpassing van de registratie van het geslacht op te maken, brengt zijn met reden omklede beslissing en, in voorkomend geval, het negatief advies van de procureur des Konings onverwijld ter kennis van de betrokkene. § 7. De betrokkene kan tegen de weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand verhaal instellen overeenkomstig artikel 1385duodecies van het Gerechtelijk Wetboek. § 8. De procureur des Konings vordert de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wegens strijdigheid met de openbare orde. § 9. De aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte is in beginsel onherroepelijk.
Mits bewijs van uitzonderlijke omstandigheden kan de betrokkene, overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 1385duodecies, § § 1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek, de familierechtbank vragen een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte toe te staan.
Indien het bewijs bedoeld in het tweede lid is geleverd, verklaart de familierechtbank dat de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte geen gevolgen meer heeft vanaf de opmaak van de akte van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie.
Wanneer de nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest stuurt de griffier onmiddellijk de gegevens nodig voor de opmaak van de akte van nieuwe aanpassing van de geslachtsregistratie via de DABS naar de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar van de burgerlijke stand maakt de akte van nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht onmiddellijk op.
Vanaf dat ogenblik behoort de betrokkene opnieuw tot het oorspronkelijk in zijn akte van geboorte geregistreerde geslacht. De regels tot vaststelling van de afstamming van toepassing op dat oorspronkelijk geregistreerde geslacht zijn opnieuw van toepassing op kinderen geboren na de opmaak van de akte als bedoeld in het vierde lid. § 10. De niet-ontvoogde minderjarige met onderscheidingsvermogen kan vanaf de leeftijd van zestien jaar aangifte doen overeenkomstig dit artikel, mits overhandiging bij de aangifte van een verklaring van een kinder- en jeugdpsychiater, die bevestigt dat de betrokkene over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt om de voortdurende overtuiging te hebben dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenstemt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit. Bij de aangifte wordt de betrokkene bijgestaan door zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige, bij verzoekschrift ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, de familierechtbank verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten ».
B.3.2. Uit de formulering en de parlementaire voorbereiding van het nieuwe artikel 135/1 van het Burgerlijk Wetboek blijkt dat het gaat om een verplaatsing, met beperkte aanpassingen, van de artikelen 62bis, 62bis/1 en 62ter van het Burgerlijk Wetboek : « Deze artikelen voegen in Boek I van het Burgerlijk Wetboek een nieuwe Titel IV/1 in, luidende : ' Aanpassing van de registratie van het geslacht ', alsook de nieuwe artikelen 135/1 en 135/2.
Het gaat om een verplaatsing van de huidige artikelen 62bis, 62bis/1 en 62ter van het Burgerlijk Wetboek (ingevoegd bij de Wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft) vanuit de Titel II. Burgerlijke stand. Deze artikelen stonden niet op een logische plaats bij de verschillende akten van de burgerlijke stand, daar ze de gehele procedure bepalen om over te gaan tot een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand. Ze staan dus op een meer aangewezen plaats tussen de andere Titels zoals het huwelijk en de vaststelling van de afstamming.
Verder worden de artikelen 62bis, 62bis/1 en 62ter BW hernomen, zij het aangepast aan de oprichting van de DABS. Zo wordt er bv. in het geval van een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht (via de familierechtbank) voorzien in de rechtstreekse doorstroming van gegevens van de griffie naar de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Ter verbetering van de redactionele kwaliteit wordt artikel 135/1, § 9, in verband met de nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht aangepast. Hiertoe wordt een akte van nieuwe aanpassing gecreëerd, gezien deze in feite net als een nietigverklaring de akte van aanpassing van het geslacht ongedaan maken » (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2919/001, p. 139).
B.3.3. Krachtens artikel 118 van de wet van 18 juni 2018, zoals vervangen bij artikel 186 van de wet van 21 december 2018 houdende diverse bepalingen betreffende justitie (hierna : de wet van 21 december 2018), is artikel 135/1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij voormeld artikel 12 van de wet van 18 juni 2018, in werking getreden op 31 maart 2019.
B.3.4. Bij artikel 119 van de wet van 18 juni 2018 wordt artikel 2 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen (hierna : de wet van 15 mei 1987) als volgt vervangen : « § 1. Elk verzoek tot verandering van naam of voornamen wordt ingediend door de betrokkene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger. § 2. Elke persoon die enigerlei reden heeft om van naam te veranderen, kan daartoe aan de minister van Justitie een verzoek richten.
Het verzoek is ontvankelijk indien het registratierecht bedoeld in artikel 249 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten werd voldaan. § 3. Elke persoon die van voornamen wenst te veranderen, dient daartoe een verzoek in bij de ambtenaar van de burgerlijke stand : - van de gemeente waar de betrokkene in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister is ingeschreven, of; - indien de betrokkene in het buitenland verblijft en niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister van de gemeente waar hij het laatst was ingeschreven in deze registers, of bij ontstentenis; - van het eerste district van Brussel. § 4. Elke persoon die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek tot voornaamsverandering een verklaring op eer daarover. De gekozen voornaam moet in overeenstemming zijn met deze overtuiging. Onverminderd het vierde lid, kan er slechts éénmaal om deze reden om een voornaamsverandering worden verzocht, behalve indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank na een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht.
De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamswijziging verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat, verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
De niet-ontvoogde minderjarige wiens voornaam werd veranderd overeenkomstig het tweede lid kan een tweede maal om dezelfde reden om een voornaamsverandering verzoeken, voor zover hij niet overgaat tot de aanpassing van de registratie van zijn geslacht overeenkomstig artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek ».
B.3.5. Artikel 136 van de wet van 18 juni 2018 bepaalt de datum van de inwerkingtreding van artikel 119 op 1 augustus 2018.
Krachtens artikel 117, 9°, van de wet van 18 juni 2018 wordt de wet van 15 mei 1987 in haar geheel opgeheven. Artikel 117, 9°, is in werking getreden op 31 maart 2019 (artikel 118 van de wet van 18 juni 2018, zoals gewijzigd bij de wet van 21 december 2018). Vanaf dat ogenblik wordt de voornaamswijziging wegens transreden geregeld in artikel 370/3, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 62 van de wet van 18 juni 2018. Die paragraaf bepaalt : " Elke persoon die de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, voegt bij zijn verzoek een verklaring op eer daarover.
De gekozen voornaam moet in overeenstemming zijn met deze overtuiging.
Onverminderd het vierde lid, kan er slechts éénmaal om deze reden om een voornaamsverandering worden verzocht, behalve indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank na een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht.
De niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamsverandering verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger.
Ingeval deze personen weigeren om de niet-ontvoogde minderjarige bij te staan, kan de minderjarige de familierechtbank bij verzoekschrift, ondertekend door hemzelf of zijn advocaat verzoeken hem te machtigen om deze handeling met bijstand van een voogd ad hoc te verrichten.
De niet-ontvoogde minderjarige wiens voornaam werd veranderd overeenkomstig het tweede lid kan een tweede maal om dezelfde reden om een voornaamsverandering verzoeken, voor zover hij niet overgaat tot de aanpassing van de registratie van zijn geslacht overeenkomstig artikel 135/1 van het Burgerlijk Wetboek ».
B.3.6. Zoals is vermeld in B.3.2, beperkt de wet van 18 juni 2018 zich in essentie ertoe de bestreden bepalingen te verplaatsen en te hernummeren.
De bij die wet aangebrachte wijzigingen verhinderen het Hof niet om zich uit te spreken over de bestreden bepalingen, die rechtsgevolgen hebben gehad vanaf hun inwerkingtreding op 1 januari 2018 tot 1 augustus 2018, wat betreft artikel 11 van de wet van 25 juni 2017, en tot 31 maart 2019, wat betreft artikel 3 van dezelfde wet.
Aangezien een vernietiging van de bestreden bepalingen ertoe zou leiden dat de op grond ervan genomen beslissingen zouden kunnen worden bestreden, behouden de verzoekende partijen bovendien hun belang bij die vernietiging.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.4.1. Ten aanzien van het tweede onderdeel van het enige middel merkt de Ministerraad op dat dit onderdeel onontvankelijk is. Volgens de Ministerraad zouden de verzoekende partijen het Hof ertoe willen verplichten om, ten behoeve van personen met een niet-binaire genderidentiteit, te voorzien in de mogelijkheid van de registratie van een niet-binaire genderidentiteit, en zou dit onderdeel niet gericht zijn tegen de wet van 25 juni 2017, maar tegen de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek die voorzien in de vermelding van het geslacht in de akte van geboorte (artikelen 55 en 57, 1°, van het Burgerlijk Wetboek). Een dergelijk beroep dat in werkelijkheid gericht is tegen een vroegere wettelijke norm is, volgens de Ministerraad, te laat ingediend.
B.4.2. Artikel 55 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, vóór de vervanging ervan bij artikel 4 van de voormelde wet van 18 juni 2018, gewijzigd bij artikel 166 van de voormelde wet van 21 december 2018 : « De aangifte van geboorte wordt gedaan aan de plaatselijke ambtenaar van de burgerlijke stand binnen vijftien dagen na de bevalling. Is de laatste dag van die termijn een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag, dan wordt de termijn verlengd tot de eerstvolgende werkdag ».
Artikel 57, 1°, van het Burgerlijk Wetboek bepaalde, vóór de vervanging ervan bij artikel 4 van de voormelde wet van 18 juni 2018, gewijzigd bij artikel 166 van de voormelde wet van 21 december 2018 : « De akte van geboorte vermeldt : 1° de dag, het uur, de plaats van geboorte, alsmede het geslacht, de naam en de voornamen van het kind; Voor kinderen van wie het geslacht onduidelijk is, kan de geslachtsvermelding door de vader of de moeder dan wel door beide ouders worden aangegeven binnen een termijn van drie maanden, mits een medische verantwoording wordt overgelegd ».
B.4.3. Niettegenstaande de wettelijke verplichting tot registratie van het geslacht op de akte van geboorte is ingevoerd bij artikel 55 juncto artikel 57, 1°, van het Burgerlijk Wetboek, wordt in die artikelen geen melding gemaakt van een verplichte binaire registratie van het geslacht, noch van een niet-binaire registratie van het geslacht. Er wordt enkel bepaald dat het geslacht moet worden geregistreerd. Derhalve is het tweede onderdeel van het enige middel van de verzoekende partijen niet gericht tegen artikel 55 juncto artikel 57, 1°, van het Burgerlijk Wetboek, maar tegen een lacune in de bestreden wet van 25 juni 2017 aangezien daarin geen rekening wordt gehouden met personen met een niet-binaire genderidentiteit.
B.4.4. De exceptie wordt verworpen.
B.5.1. De Ministerraad voert vervolgens aan dat de beide onderdelen van het enige middel deels onontvankelijk zijn, aangezien de verzoekende partijen slechts één argument ontwikkelen, te weten de vermeende schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, waarbij ze niet zouden aangeven in welk opzicht de bestreden wet het recht op eerbiediging van het privéleven en het zelfbeschikkingsrecht aangaande de procedure tot aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte en de procedure van voornaamswijziging wegens transreden (eerste onderdeel) en het recht op een menswaardig leven aangaande de mogelijke wettelijke lacune ten opzichte van personen met een niet-binaire genderidentiteit (tweede onderdeel), zou schenden. Beide onderdelen zouden onontvankelijk zijn in zoverre ze zijn afgeleid uit de schending van artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (eerste onderdeel) en van de artikelen 22 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (tweede onderdeel).
B.5.2. Om te voldoen aan de vereisten van artikel 6 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, moeten de middelen van het verzoekschrift te kennen geven welke van de regels waarvan het Hof de naleving waarborgt, zouden zijn geschonden, alsook welke de bepalingen zijn die deze regels zouden schenden, en uiteenzetten in welk opzicht die regels door de bedoelde bepalingen zouden zijn geschonden.
B.5.3. Voor wat betreft de aangevoerde schendingen van het recht op eerbiediging van het privéleven, worden in het verzoekschrift en in de door de verzoekende partijen ingediende memorie van antwoord tegen de artikelen 3 en 11 van de wet van 25 juni 2017 bijzondere of specifieke grieven uiteengezet in zoverre die bestreden bepalingen zouden zijn genomen met schending van het gelijkheidsbeginsel, in samenhang gelezen met de zelfbeschikking inzake genderidentiteit als onderdeel van het recht op eerbiediging van het privéleven.
B.5.4. Artikel 22 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht ».
Artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling. 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van 's lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen ». De Grondwetgever heeft gestreefd naar een zo groot mogelijke concordantie tussen artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2).
De draagwijdte van dat artikel 8 is analoog aan die van de voormelde grondwetsbepaling, zodat de waarborgen die beide bepalingen bieden, een onlosmakelijk geheel vormen.
B.5.5. Bij zijn arrest A.P., Garçon en Nicot t. Frankrijk van 6 april 2017 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld : « 92. Het Hof heeft herhaaldelijk onderstreept dat het begrip ' privéleven ' een ruim begrip is dat niet op exhaustieve wijze kan worden gedefinieerd en niet alleen de fysieke en morele integriteit van het individu dekt, maar ook soms aspecten van diens fysieke en sociale identiteit. Elementen zoals, bijvoorbeeld, de seksuele identiteit of identificatie, de naam, de seksuele geaardheid en het seksuele leven vallen onder de persoonlijke sfeer beschermd bij artikel 8 van het Verdrag (zie, met name, Van Kück t. Duitsland, nr. 35968/97, § 69, EHRM 2003-VII, Schlumpf t. Zwitserland, nr. 29002/06, § 77, 8 januari 2009, en Y.Y. t. Turkije, voormeld, § 56, alsook de daarin aangegeven referenties). 93. Het Hof heeft eveneens onderstreept dat het begrip ' persoonlijke autonomie ' een belangrijk beginsel weergeeft waarop de interpretatie van de waarborgen van artikel 8 van het Verdrag steunt (zie Pretty t. Verenigd Koninkrijk, nr. 2346/02, § 61, EHRM 2002-III), hetgeen het Hof ertoe heeft gebracht, in de context van de toepassing van die bepaling op de situatie van de transseksuele personen, te erkennen dat het een zelfbeschikkingsrecht omvat (zie, voormeld, Van Kück, § 69, en Schlumpf, § 100), waarvan de vrijheid om zijn geslacht te definiëren een van de meest essentiële elementen is (Van Kück, voormeld, § 73).
Bovendien heeft het erop gewezen dat het recht op de persoonlijke ontplooiing en op de fysieke en morele integriteit van de transseksuele personen gewaarborgd is bij artikel 8 (zie, met name, voormeld, Van Kück, § 69, Schlumpf, § 100, en Y.Y. t. Turkije, § 58). 94. De arresten die het Hof op dat gebied tot op heden heeft gewezen, hebben betrekking op de wettelijke erkenning van de seksuele identiteit van transseksuele personen die een geslachtsaanpassende ingreep hebben ondergaan [...] en op de voorwaarden inzake de toegang tot een dergelijke ingreep [...]. Hieruit zou evenwel niet kunnen worden afgeleid dat de kwestie van de wettelijke erkenning van de seksuele identiteit van de transgenders die geen door de overheid erkende behandeling met het oog op een geslachtsaanpassing hebben ondergaan of die een dergelijke behandeling niet wensen te ondergaan, ontsnapt aan het toepassingsgebied van artikel 8 van het Verdrag. 95. De seksuele identiteit, als element van de persoonlijke identiteit, valt ten volle onder het recht op de eerbiediging van het privéleven zoals verankerd in artikel 8 van het Verdrag.Dat geldt voor alle individuen ».
Bij zijn arrest S.V. t. Italië van 11 oktober 2018, heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens tevens geoordeeld : « 57. Het Hof onderstreept dat de onderhavige zaak betrekking heeft op de onmogelijkheid voor een transseksuele persoon om de voornaamsverandering te verkrijgen vooraleer het proces van de seksuele overgang door de ingreep van geslachtsverandering definitief voltooid is. Het betreft een problematiek waarmee transseksuele personen kunnen worden geconfronteerd, die verschilt van de problematieken die het Hof tot op heden heeft onderzocht. 58. Niettemin valt die problematiek ten volle onder het recht op de eerbiediging van het privéleven en derhalve zonder enige twijfel onder het toepassingsgebied van artikel 8 van het Verdrag, zoals het Hof dat overigens uitgebreid heeft bevestigd in zaken met betrekking tot de keuze of de verandering van de namen of voornamen van natuurlijke personen (zie, onder vele andere zaken, Golemanova t.Bulgarije, nr. 11369/04, § 37, 17 februari 2011, en Henry Kismoun t. Frankrijk, nr. 32265/10, § 25, 5 december 2013) ».
B.5.6. De procedure tot aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte en de procedure tot voornaamswijziging wegens transreden vallen derhalve onder het toepassingsgebied van artikel 22 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Aangezien de zelfbeschikking inzake de registratie van het geslacht en inzake de procedure tot voornaamswijziging deel uitmaakt van het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals vervat in artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en dat recht een ruime draagwijdte heeft en bescherming biedt tegen een aantasting van de persoonlijkheidsrechten, zoals het recht op fysieke en morele integriteit, het recht op naam en voornaam en tevens aspecten van de fysieke en sociale identiteit van een individu omvat (EHRM, 6 april 2017, A.P., Garçon en Nicot t. Frankrijk, § 92), is de exceptie wat artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens betreft, niet gegrond.
B.5.7. De verzoekende partijen laten echter na uiteen te zetten in welk opzicht artikel 23 van de Grondwet wordt geschonden, waardoor niet is voldaan aan de in B.5.2 vermelde vereisten. Het tweede onderdeel van het enige middel is slechts ontvankelijk wat betreft de mogelijke schending van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Ten gronde Wat betreft het tweede onderdeel van het enige middel B.6.1. Het tweede onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de bestreden bepalingen, van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de bestreden bepalingen voorzien in een binair systeem, waardoor personen met een niet-binaire genderidentiteit verplicht worden een registratie van het geslacht in hun akte van geboorte te aanvaarden die niet overeenstemt met hun genderidentiteit, terwijl personen met een binaire genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in hun akte van geboorte, die registratie wel kunnen laten aanpassen.
B.6.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.6.3. Volgens de Ministerraad zouden de betrokken categorieën van personen onvoldoende vergelijkbaar zijn. Het onderdeel is afgeleid uit een verschil in behandeling tussen personen met een binaire genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en personen met een niet-binaire genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte. Zoals is vermeld in B.2.4, gaat het in beide gevallen om categorieën van personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en die bijgevolg vergelijkbaar zijn.
B.6.4. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk het al dan niet binaire karakter van de genderidentiteit van de betrokkene. Enkel personen van wie de genderidentiteit niet-binair is, moeten een registratie van het geslacht in de akte van geboorte aanvaarden die niet overeenstemt met hun genderidentiteit. Personen met een binaire genderidentiteit kunnen de registratie van het geslacht in de akte van geboorte wel laten aanpassen, zodat die registratie overeenstemt met hun genderidentiteit.
B.6.5. De wetgever wil met de bestreden wet « alle individuen maximale kansen bieden om zich te ontplooien tot wie ze werkelijk zijn, zonder dat ze aan buitensporige eisen moeten voldoen » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/004, p. 9). « Elk individu is uniek en iedereen - transgenderpersonen inbegrepen - heeft recht op gelijke rechten » (ibid., p. 16).
Uit de in B.1.1 en B.1.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever, in overeenstemming met internationale ontwikkelingen op het vlak van de mensenrechten, de bedoeling heeft gehad om uit te gaan van het beginsel van zelfbeschikking, teneinde het individu toe te laten een aanpassing te verkrijgen van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, op basis van de overtuiging dat die registratie niet overeenstemt met de innerlijk beleefde genderidentiteit van de betrokkene.
In de parlementaire voorbereiding werd nog gesteld : « Ook de transgenderorganisaties hebben meer en meer gewezen op de innerlijk beleefde genderidentiteit, waarover enkel de betrokken persoon kan oordelen. De wet moet ook de diversiteit van genderidentiteiten erkennen, zodat niemand deze mensen het ene of het andere geslacht oplegt. Tegelijk moeten de transgenders, net zoals alle andere mensen, een normaal gezinsleven kunnen uitbouwen nadat de geslachtsverandering in hun geboorteakte werd opgenomen. De sterilisatie-eis moet zeker verdwijnen. Tot slot moet, met het oog op de privacy van de betrokkenen, worden voorkomen dat de vorige geslachtsvermelding zichtbaar blijft in uittreksels van akten van burgerlijke stand. Dit zou immers kunnen leiden tot pijnlijke situaties.
De minister legt uit dat al deze vaststellingen duidelijk maken dat de Belgische wetgeving inzake transgenders dringend moet worden gewijzigd.
Dit wetsontwerp beoogt al deze knelpunten op te lossen door in het Belgisch recht voorzieningen op te nemen die stroken met de mensenrechten » (ibid., p. 5).
In het licht van die doelstellingen hanteert de wetgever geen pertinent criterium van onderscheid door de aanpassing van de registratie mogelijk te maken voor personen met een binaire genderidentiteit en niet voor personen met een niet-binaire genderidentiteit. Voor beide categorieën van personen moet immers uit het beginsel van zelfbeschikking op dezelfde wijze voortvloeien dat bij de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte rekening kan worden gehouden met de innerlijk beleefde genderidentiteit en dit ongeacht of die binair dan wel niet-binair is.
B.6.6. Bijkomende noodzakelijke aanpassingen aan het rechtssysteem om rekening te houden met de noden van personen met een niet-binaire genderidentiteit, verantwoorden bovendien niet dat die personen, in tegenstelling tot personen met een binaire genderidentiteit, verplicht worden een registratie in de akte van geboorte te aanvaarden die niet overeenstemt met hun genderidentiteit. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde, mag van de samenleving redelijkerwijs worden verwacht dat deze bepaalde ongemakken tolereert om toe te laten dat personen een waardig leven kunnen leiden in overeenstemming met de seksuele identiteit die ze zelf hebben gekozen, een keuze die gepaard ging met een groot persoonlijk lijden (EHRM, grote kamer, 11 juli 2002, Christine Goodwin t. Verenigd Koninkrijk, § 91). Uit de parlementaire voorbereiding blijkt bovendien dat de verwijzing naar het geslacht wellicht op termijn helemaal uit de wetgeving zou verdwijnen (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/004, p. 17).
De omstandigheid dat de Grondwet, door middel van de artikelen 10, derde lid, en 11bis, een bijzonder belang toekent aan de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, brengt tot slot niet met zich mee dat de categorieën van man of vrouw als een uitgangspunt van de Belgische grondwettelijke orde kunnen worden aanzien, en verhindert evenmin dat maatregelen worden genomen die tot doel hebben verschillen in behandeling op basis van een niet-binaire genderidentiteit te bestrijden.
In het licht van die overwegingen is het niet redelijk verantwoord dat personen met een niet-binaire genderidentiteit, in tegenstelling tot personen met een binaire genderidentiteit, worden verplicht een registratie in hun geboorteakte te aanvaarden die niet in overeenstemming is met hun genderidentiteit.
Bijgevolg bevat de bestreden wet, door de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte te beperken tot een binaire keuze, een lacune, die het gelijkheidsbeginsel, in samenhang gelezen met het recht op zelfbeschikking, schendt.
B.6.7. Het middel, in zijn tweede onderdeel, is gegrond.
Artikel 3 van de wet van 25 juni 2017 dient te worden vernietigd, in zoverre het niet in een mogelijkheid voorziet voor personen met een niet-binaire genderidentiteit om de registratie van het geslacht in de akte van geboorte aan te passen aan hun genderidentiteit, terwijl dit wel het geval is voor personen met een binaire genderidentiteit.
B.7.1. De vastgestelde ongrondwettigheid heeft geen betrekking op de tekst zelf van artikel 3 van de wet van 25 juni 2017, in de mate waarin die bepaling voorziet in een mogelijkheid om de registratie van het geslacht in de akte van geboorte aan te passen op basis van een binaire genderidentiteit, maar op de ontstentenis in de wetgeving van een vergelijkbare mogelijkheid om de registratie aan te passen op basis van een niet-binaire genderidentiteit. De vastgestelde ongrondwettigheid doet bijgevolg geen afbreuk aan de situatie van personen die op basis van artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij de bestreden bepaling, de registratie van het geslacht in hun akte van geboorte lieten aanpassen.
B.7.2. Zoals is vermeld in B.3.1 en B.3.2, werd artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek opgeheven bij artikel 12 van de wet van 18 juni 2018. Die bepaling voegt in het Burgerlijk Wetboek een artikel 135/1 in, dat vrijwel identiek is aan het opgeheven artikel 62bis.Dit houdt in dat personen met een binaire genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in hun akte van geboorte, ook sinds de inwerkingtreding van artikel 135/1 van het Burgerlijk Wetboek op 31 maart 2019, een aanpassing van die registratie kunnen verkrijgen.
B.7.3. Wanneer de vaststelling van een lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de bestreden bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, geeft het Hof aan dat het aan de bevoegde administratie, of in voorkomend geval, de rechter staat een einde te maken aan de schending van die normen.
Zulks is te dezen niet het geval. Het Hof kan de in B.7.1 uitgedrukte vaststelling van een lacune immers niet nader preciseren aangezien het niet beschikt over een beoordelingsbevoegdheid die gelijkwaardig is aan die van de wetgever. Er zijn immers verschillende mogelijkheden om die ongrondwettigheid te verhelpen, waaronder de creatie van één of meerdere bijkomende categorieën die zowel bij de geboorte als achteraf toelaten om voor alle personen rekening te houden met het geslacht en de genderidentiteit, maar eveneens de mogelijkheid om de registratie van het geslacht of de genderidentiteit als element van de burgerlijke staat van een persoon te schrappen. Het staat dus aan de wetgever, en aan hem alleen, om met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, een regeling te treffen om de vastgestelde ongrondwettigheid te verhelpen.
Wat betreft het eerste onderdeel van het enige middel B.8.1. Het eerste onderdeel van het enige middel is afgeleid uit de schending, door de artikelen 3 en 11 van de wet van 25 juni 2017, van de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat de bestreden bepalingen erin voorzien dat de procedure tot aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte in beginsel onherroepelijk is en dat slechts éénmaal om een voornaamswijziging wegens transreden kan worden verzocht, terwijl de wetgever zelf beweert uit te gaan van gelijke rechten en fundamentele zelfbeschikking inzake genderidentiteit voor alle personen. Hierdoor moeten personen met een fluïde genderidentiteit, van wie de genderidentiteit evolueert na de eerste aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, een registratie ondergaan die niet overeenstemt met hun genderidentiteit, terwijl personen met een niet-fluïde binaire genderidentiteit niet verplicht worden een registratie te ondergaan die niet overeenstemt met hun genderidentiteit.
B.8.2. Volgens de Ministerraad zouden de betrokken categorieën van personen onvoldoende vergelijkbaar zijn. Het onderdeel is afgeleid uit een verschil in behandeling tussen personen met een fluïde genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en personen met een niet-fluïde genderidentiteit die niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte. Zoals is vermeld in B.2.4, gaat het in beide gevallen om categorieën van personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en die bijgevolg vergelijkbaar zijn.
B.8.3. Zoals is vermeld in B.6.5, was de wetgever zich bewust van de diversiteit die bestaat inzake genderidentiteit. De keuze om de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte toch in beginsel onherroepelijk te maken, is gebaseerd op verscheidene doelstellingen. De wetgever wou fraude vermijden, verzekeren dat de betrokkene voldoende ingelicht is omtrent alle gevolgen van een aanpassing van de registratie van het geslacht, en het principe van de onbeschikbaarheid van de staat van de persoon vrijwaren : « Ook op rechtsvergelijkend vlak wordt er, wanneer er voorzien is in een soepele procedure van aanpassing van de registratie van het geslacht, voorzien in een zware terugkeerprocedure, om fraude te voorkomen en te vermijden dat iemand telkens opnieuw de registratie van zijn geslacht kan aanpassen. Het gaat immers nog steeds om de staat van de persoon, die in principe onbeschikbaar is.
Indien de terugkeerprocedure gemakkelijk is, zou niemand de voorlichting die voorzien wordt in deze wet ernstig nemen, aangezien je zonder meer opnieuw je geslachtsregistratie zou kunnen aanpassen.
Dit is niet de bedoeling. Personen die hun geslacht wensen aan te passen dienen hierover goed te worden geïnformeerd, alsook ernstig over te hebben nagedacht.
De rechter kan de nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte slechts toestaan voor zover de betrokkene bewijs levert van uitzonderlijke omstandigheden.
Elke nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht, m.a.w. elke aanpassing van geslacht nadat er ooit één keer via de gewone procedure van geslacht is gewijzigd, verloopt via de procedure voor de familierechtbank.
Wat de uitzonderlijke omstandigheden betreft kan de betrokkene bv. bewijzen dat hij het slachtoffer is van transfobie, met name dat hij niet overweg kan met de maatschappelijke reactie na de aanpassing van de registratie van het geslacht en om die reden wil terugkeren. Hij kan bv. ook de ' dwaling ' inroepen als uitzonderlijke omstandigheid.
Het is immers mogelijk dat hij zich sinds de transitie minder gelukkig voelt dan voor de transitie en zijn welzijn er dus op achteruit gegaan is.
Voor zover het bewijs wordt geleverd, verklaart de familierechtbank dat de aanpassing van de registratie van het geslacht geen gevolgen meer heeft vanaf de overschrijving van het beschikkend gedeelte van de beslissing tot nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de registers van de burgerlijke stand. Vanaf dit ogenblik wordt de betrokkene dus opnieuw beschouwd als zijnde van het oorspronkelijk in zijn geboorteakte geregistreerde geslacht. Ook de afstammingsregels van toepassing op het oorspronkelijk geregistreerde geslacht zijn dan opnieuw van toepassing op kinderen geboren na deze nieuwe aanpassing van geslacht » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/001, pp. 22-23).
B.8.4. Zoals is vermeld in B.1.3, worden personen die aangifte doen van de overtuiging dat hun innerlijk beleefde genderidentiteit niet overeenstemt met het geslacht vermeld in hun akte van geboorte, door de ambtenaar van de burgerlijke stand gewezen op de administratieve en juridische gevolgen van de aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, en worden hun een informatiebrochure en de contactgegevens van transgenderorganisaties ter beschikking gesteld. De aanpassing kan bovendien slechts plaatsvinden na een verplichte bedenktermijn van minstens drie maanden. Tijdens die drie maanden kan de procureur des Konings een negatief advies wegens strijdigheid met de openbare orde uitbrengen. Ook na de aanpassing kan de procureur des Konings de nietigheid van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte vorderen wegens strijdigheid met de openbare orde.
Er valt niet in te zien waarom die maatregelen bij een eventuele latere aanpassing niet langer zouden volstaan ter voorkoming van fraude, des te meer nu zowel de ambtenaar van de burgerlijke stand als de procureur des Konings in dat laatste geval op de hoogte zijn van het feit dat het om een bijkomende aanpassing gaat. Het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing, is niet redelijk verantwoord in het licht van de doelstelling om fraude te vermijden.
B.8.5. De eerste aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte gaat gepaard met aanzienlijke informatieverplichtingen, een verplichte bedenktermijn en een controlemogelijkheid van de procureur des Konings in geval van schending van de openbare orde. Het in beginsel onherroepelijke karakter van de aanpassing staat bijgevolg evenmin in redelijke verhouding tot de doelstelling om eventuele lichtzinnige aanpassingen die ondanks deze verplichtingen zouden voorkomen, te ontraden.
B.8.6. Met betrekking tot de onbeschikbaarheid van de staat van personen, heeft de wetgever met de bestreden wet deze onbeschikbaarheid gemilderd, teneinde personen van wie de genderidentiteit niet overeenstemt met de registratie van het geslacht in de akte van geboorte, toe te staan die registratie aan te passen, en zodoende « alle individuen maximale kansen [te] bieden om zich te ontplooien tot wie ze werkelijk zijn, zonder dat ze aan buitensporige eisen moeten voldoen » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-2403/004, p. 9).In het licht van die doelstelling is het niet redelijk verantwoord om de onbeschikbaarheid van de staat van personen te milderen ten opzichte van personen met een niet-fluïde binaire genderidentiteit, maar te behouden ten opzichte van personen met een fluïde genderidentiteit.
B.8.7. De mogelijkheid om via een uitzonderlijke procedure voor de familierechtbank alsnog een bijkomende aanpassing van de registratie te verkrijgen, compenseert de hierboven vastgestelde gebreken niet.
Zoals reeds is vermeld in B.8.4 tot B.8.6, verantwoorden noch de nood om fraude te voorkomen, noch de onbeschikbaarheid van de staat van personen, dat die procedure aanzienlijk complexer is dan de procedure in het geval van een eerste aanpassing. De procedure voor de familierechtbank is bovendien beperkt tot uitzonderlijke omstandigheden, terwijl de nood voor meerdere aanpassingen voor personen met een fluïde genderidentiteit niet noodzakelijk een uitzonderlijke omstandigheid uitmaakt. Door tot slot de latere aanpassing door de familierechtbank te beperken tot de hypothese van de terugkeer naar het oorspronkelijk in de akte van geboorte geregistreerde geslacht, laat die procedure niet toe dat een persoon met een fluïde genderidentiteit meer dan twee keer de aanpassing van de registratie kan verkrijgen.
B.8.8. In het licht van die overwegingen is het niet redelijk verantwoord dat personen met een fluïde genderidentiteit, in tegenstelling tot personen met een niet-fluïde binaire genderidentiteit, verplicht worden een registratie die niet in overeenstemming is met hun genderidentiteit, te aanvaarden, en onderworpen worden aan een uitzonderlijke procedure voor de familierechtbank indien zij de registratie van het geslacht in hun akte van geboorte meer dan één keer willen aanpassen.
B.8.9. Het eerste onderdeel van het enige middel, in zoverre het betrekking heeft op artikel 3 van de wet van de wet van 25 juni 2017, is gegrond.
B.8.10. In artikel 62bis, § 3, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 3 van de wet van 25 juni 2017, dienen de woorden « wijst de betrokkene op het in beginsel onherroepelijk karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte » te worden vernietigd.
Artikel 62bis, § 5, tweede lid, 3°, en § 10 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 3 van de bestreden wet, dient eveneens te worden vernietigd.
Daarmee samenhangend dienen in artikel 11 van de wet van 25 juni 2017 ook de woorden « indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank » te worden vernietigd. Door die vernietiging wordt het mogelijk om de voornaam opnieuw te wijzigen, ten gevolge van een nieuwe aanpassing van de registratie van het geslacht in de akte van geboorte.
Om die redenen, het Hof 1. vernietigt artikel 3 van de wet van 25 juni 2017 « tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft », in zoverre het niet in de mogelijkheid voorziet voor personen met een niet-binaire genderidentiteit om de registratie van het geslacht in de akte van geboorte aan te passen aan hun genderidentiteit;2. - vernietigt de woorden « wijst de betrokkene op het in beginsel onherroepelijk karakter van de aanpassing van de registratie van het geslacht vermeld in de akte van geboorte " in artikel 62bis, § 3, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 3 van de voormelde wet van 25 juni 2017; - vernietigt artikel 62bis, § 5, tweede lid, 3°, en § 10 van het Burgerlijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 3 van de voormelde wet van 25 juni 2017; - vernietigt de woorden « indien de verandering van de voornaam werd toegestaan door de familierechtbank » in artikel 2, derde lid, van de wet van 15 mei 1987 « betreffende de namen en voornamen », zoals vervangen bij artikel 11 van de voormelde wet van 25 juni 2017.
Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, op 19 juni 2019.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen