Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 november 2018

Uittreksel uit arrest nr. 120/2018 van 4 oktober 2018 Rolnummer 6649 In zake : het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 23 december 2016 tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2018205221
pub.
06/11/2018
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 120/2018 van 4 oktober 2018 Rolnummer 6649 In zake : het beroep tot vernietiging van het Vlaamse decreet van 23 december 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/12/2016 pub. 26/01/2017 numac 2017040004 bron vlaamse overheid Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van stedelijke en plattelandsinvesteringen (1) sluiten tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen, ingesteld door de stad Geraardsbergen en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 april 2017 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 20 april 2017, is beroep tot vernietiging ingesteld van het Vlaamse decreet van 23 december 2016Relevante gevonden documenten type decreet prom. 23/12/2016 pub. 26/01/2017 numac 2017040004 bron vlaamse overheid Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van stedelijke en plattelandsinvesteringen (1) sluiten tot vaststelling van de regels inzake de werking en de verdeling van een Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 januari 2017, door de stad Geraardsbergen, de stad Ninove, de gemeente Denderleeuw, de stad Lommel, de gemeenten Wetteren, Heusden-Zolder, Maasmechelen, Houthalen-Helchteren, Beveren, Destelbergen, Herk-de-Stad, Lochristi, Zonhoven en Tessenderlo, de stad Halen en de gemeenten Alken, Lummen, Wichelen en Nazareth, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Vanpraet, advocaat bij de balie te Brugge. (...) II. In rechte (...) B.1.1. Het bestreden decreet roept een Vlaams fonds in het leven voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen, met als doel het ondersteunen van investeringen van steden en plattelandsgemeenten. Jaarlijks wordt voor dat fonds in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap een vastleggingskrediet ingeschreven (artikel 3).

B.1.2. De verdeling van het fonds « is gebaseerd op de historische verhoudingen van de drie vroegere subsidiekanalen die gebundeld worden in dit fonds » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2016-2017, nr. 986/1, p. 15). Het fonds wordt jaarlijks als volgt verdeeld (artikel 4) : « 1° 46,36 % van het fonds wordt voorzien voor bepaalde centrumsteden en als volgt opgesplitst : 34,79 % voor Antwerpen, 7,25 % voor Gent, 1,79 % voor Sint-Niklaas, 1,66 % voor Mechelen en 0,87 % voor Oostende; 2° 29,37 % van het fonds wordt voorzien voor subsidies voor de centrumsteden, de provinciale steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie, die optreedt als bevoegde instelling voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad;3° 24,27 % van het fonds wordt voorzien voor subsidies voor plattelandsgemeenten ». De centrumsteden zijn Antwerpen, Aalst, Brugge, Hasselt, Genk, Gent, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas en Turnhout (artikel 2, 1°).

De provinciale steden zijn Aarschot, Deinze, Dendermonde, Diest, Eeklo, Geel, Halle, Herentals, Ieper, Knokke-Heist, Lier, Lokeren, Mol, Oudenaarde, Ronse, Sint-Truiden, Tielt, Tienen, Tongeren, Vilvoorde en Waregem (artikel 2, 6°).

B.1.3. De centrumsteden, de provinciale steden en de Vlaamse Gemeenschapscommissie moeten de toegewezen middelen aanwenden voor investeringen in stadsvernieuwingsprojecten. De Vlaamse Regering kan nadere bepalingen opleggen voor de doelstellingen waarin het stadsvernieuwingsproject moet kaderen (artikelen 6 en 7) en beslist over de toekenning van de subsidies, bedoeld in artikel 4, 2°, na een oproep en na een advies van een multidisciplinaire jury over de ingediende projecten (artikel 8, eerste lid).

B.1.4. De plattelandsgemeenten moeten de toegekende subsidies besteden aan investeringen in materiële vaste activa (artikel 14).

Om te bepalen welke plattelandsgemeenten in aanmerking komen voor een subsidie stelt de Vlaamse Regering een doellijst vast van de gemeenten van het Vlaamse Gewest op grond van hun plattelandskenmerken. De eerste 50 gerangschikte gemeenten op deze lijst zijn de doelgemeenten (artikel 9, eerste lid).

De rangschikking van de gemeenten op de doellijst gebeurt op grond van de volgende criteria : (1) het gemiddeld aantal inwoners per km2 van de betrokken gemeente en (2) het percentage bebouwde oppervlakte van de betrokken gemeente (artikel 9, tweede lid).

De Vlaamse Regering stelt de doellijst vast met de volgende formule (artikel 9, derde lid) : « x = inw/GinwVL + % bebO/G % bebOVL Waarbij : 1° inw = aantal inwoners per km2 van de betrokken gemeente bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI);2° GinwVL = gemeentelijk gemiddeld aantal inwoners per km2 van alle Vlaamse gemeenten bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI);3° % bebO = percentage bebouwde oppervlakte van de betrokken gemeente bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI);4° G % bebOVL = gemeentelijk gemiddelde percentage bebouwde oppervlakte van alle Vlaamse gemeenten bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) ». Elke Vlaamse gemeente krijgt een waarde x toegekend op grond van de voormelde formule. De doellijst begint met de laagste waarde x en sluit af met de hoogste waarde x (artikel 9, vierde lid).

De Vlaamse Regering stelt de doellijst vast voor een periode van zes jaar die overeenstemt met de lokale beleidscyclus. Als geen nieuwe doellijst wordt vastgesteld bij het begin van een nieuwe lokale beleidscyclus, geldt de laatste door de Vlaamse Regering vastgestelde doellijst (artikel 10).

B.1.5. Op basis van de doellijst van 50 doelgemeenten stelt de Vlaamse Regering een prioriteringslijst vast voor de verdeling van het beschikbare vastleggingskrediet (artikel 11, eerste lid).

De rangschikking van de doelgemeenten op de prioriteringslijst gebeurt op grond van de volgende criteria : (1) het onroerend inkomen van de doelgemeente, (2) de aanvullende personenbelasting van de doelgemeente en (3) het aantal inwoners van de doelgemeente (artikel 11, tweede lid).

De Vlaamse Regering stelt de prioriteringslijst vast met de volgende formule (artikel 11, derde lid) : « y = 1 % APB + 100 OOV/inwTOT waarbij : 1° 1 % APB = de opbrengst van 1 % aanvullende personenbelasting voor de betrokken gemeente, volgens de laatst beschikbare raming door de FOD Financiën;2° 100 OOV = de opbrengst van 100 opcentiemen op de onroerende voorheffing voor de betrokken gemeente, volgens de laatst beschikbare raming door de Vlaamse Belastingdienst;3° inw TOT = totaal aantal inwoners van de betrokken gemeente bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) ». Elke doelgemeente krijgt een waarde y toegekend op grond van de voormelde formule. De prioriteringslijst begint met de laagste waarde y en sluit af met de hoogste waarde y (artikel 11, vierde lid).

De Vlaamse Regering stelt de prioriteringslijst vast voor een periode van zes jaar die overeenstemt met de lokale beleidscyclus. Als geen nieuwe prioriteringslijst wordt vastgesteld bij het begin van een nieuwe lokale beleidscyclus, geldt de laatste door de Vlaamse Regering vastgestelde prioriteringslijst (artikel 12).

B.1.6. De toekenning van subsidies aan de plattelandsgemeenten gebeurt uiteindelijk als volgt (artikel 13) : « De jaarlijkse subsidie per gemeente wordt bepaald op basis van de vermenigvuldiging van het aantal kilometer lokaal verhard wegennet waarvoor de betrokken gemeente exclusief bevoegd is met : 1° factor N, die bij de eerste goedkeuring 1200 euro/km bedraagt indien de waarde y, vermeld in artikel 11, lager is dan 40;2° factor M, die bij de eerste goedkeuring 1000 euro/km bedraagt indien de waarde y, vermeld in artikel 11, gelijk is aan of hoger is dan 40. Als het bedrag dat het resultaat is van een berekening op grond van het eerste lid, hoger is dan 250.000 euro, wordt het bedrag beperkt tot 250.000 euro.

Het bedrag dat het resultaat is van de berekening op grond van het eerste en het tweede lid, wordt aan de betrokken gemeenten uitgekeerd beginnende met de gemeente met de laagste waarde y, vermeld in artikel 11, en dit totdat het specifiek jaarlijks vastgesteld budget is uitgeput.

De Vlaamse Regering kan de factoren N en M wijzigen.

Het aantal kilometer lokaal verhard wegennet waarvoor de betrokken gemeente exclusief bevoegd is als vermeld in het eerste lid, wordt bepaald op grond van de meest recente waarden verstrekt door de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI) ».

B.1.7. De artikelen 15, 16, 17 en 18 bevatten opheffings- en overgangsbepalingen.

B.2. De verzoekende partijen zijn negentien steden en gemeenten die niet behoren tot de centrumsteden en provinciale steden. Hun enige middel is afgeleid uit een schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de lokale autonomie zoals gewaarborgd door de artikelen 41 en 162 van de Grondwet en artikel 6, § 1, VIII, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.

De verzoekende partijen voeren aan dat geen verantwoording bestaat voor het verschil in behandeling tussen de centrumsteden en provinciale steden, enerzijds, en de overige gemeenten, anderzijds, bij de toewijzing van middelen voor investeringen in stadsvernieuwingsprojecten (eerste onderdeel), voor het verschil in behandeling tussen de centrumsteden en provinciale steden onderling bij de toewijzing van middelen voor investeringen in stadsvernieuwingsprojecten (tweede onderdeel) en voor het verschil in behandeling tussen de plattelandsgemeenten onderling bij de toekenning van investeringssubsidies (derde onderdeel).

B.3. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Dat beginsel geldt ook ten aanzien van de steden en gemeenten (zie arrest nr. 13/91 van 28 mei 1991).

B.4. De algemene financiering van de gemeenten gebeurt via het Gemeentefonds. Door de middelen van de stadsvernieuwingsprojecten, van het plattelandsfonds en van het voormalige federale grootstedenbeleid te bundelen in één investeringsfonds, beoogt het bestreden decreet de aanvullende financiering van de gemeenten te vereenvoudigen. De middelen van het investeringsfonds worden volgens een vaste verdeelsleutel verdeeld. Die procentuele verdeling stemt overeen met de vroegere verdeling van de door het bestreden decreet gebundelde subsidiestromen.

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat het behoud van de bestaande verdeelsleutel een essentiële beleidskeuze betreft, die ook na de opmerkingen daarover van de strategische adviesraden werd bevestigd : « Algemeen genomen zijn er drie zaken die terugkomen bij de diverse strategische adviesraden. Ten eerste het continueren van de huidige begunstigden en de bijbehorende financiële verhoudingen. Ten tweede het verminderen van sturende doelstellingen in het fonds en ten derde het zoeken naar verdere afstemming met andere relevante financieringsstromen vanuit Vlaanderen richting de lokale besturen. [...] Met betrekking tot het eerste thema waarrond de adviesraden opmerkingen formuleren, zijnde het respecteren van de bestaande financiële verhoudingen, is het Vlaams regeerakkoord 2014-2019 duidelijk : ' We bundelen de middelen van het federale grootstedenbeleid, de stadsvernieuwingsprojecten en het Plattelandsfonds in een investeringsfonds ter ondersteuning van de lokale investeringen, met respect voor de huidige focus en verhoudingen '.

Deze passus schetst de ambitie tot het nemen van een budgetneutrale maatregel voor alle betrokken steden en gemeenten. Het ontwerp beoogt de juridische integratie van drie subsidiestromen, waarvan er in het verleden twee bij decreet en één via een jaarlijkse facultatieve toelage werden geregeld. Hierbij wordt vertrokken van het principe van de financiële rechtszekerheid. De Vlaamse Regering wenst zo de meerjarenplanning die de steden en gemeenten hebben opgemaakt voor de periode 2014-2019 niet te doorkruisen of te bezwaren. Op deze manier werken we aan financiële transparantie en juridische vereenvoudiging zonder dat de betrokken lokale besturen met een zware financiële last geconfronteerd worden. Deze beleidsoptie kadert in de algemene beleidslijn van de Vlaamse Regering tot het bieden van een helder en stabiel financieel kader richting de Vlaamse lokale besturen » (Parl.

St., Vlaams Parlement, 2016-2017, nr. 986/1, pp. 9-11).

B.5. Na een kritische opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State inzake het behouden van de huidige financiële verhoudingen, bevestigde de decreetgever nogmaals zijn beleidskeuze : « Daarnaast wordt het ontwerp van decreet niet aangepast aan de opmerking van de Raad van State inzake het behouden van de huidige financiële verhoudingen. Het ontwerp van decreet heeft immers niet de bedoeling om iets te wijzigen aan de huidige verhoudingen, ook al worden drie subsidiestromen ondergebracht in één fonds. De ratio legis van het ontwerp van decreet is om een maximale vereenvoudiging te realiseren voor de steden en gemeenten en om de financiële stromen ten aanzien van lokale besturen te beperken, maar met respect voor de huidige focus en verhoudingen. Het ontwerp beoogt de juridische integratie van drie subsidiestromen, waarvan er in het verleden twee bij decreet en één via een jaarlijkse facultatieve toelage werden geregeld. Met dit ontwerp van decreet beoogt de Vlaamse Regering een budgetneutrale maatregel te treffen voor alle betrokken steden en gemeenten. Voor de steden die momenteel genieten van een facultatieve toelage in het kader van het Vlaamse Grootstedenbeleid, biedt dit ontwerp bijkomende rechtszekerheid. Het continueren van de bestaande financiële verhoudingen is voor de Vlaamse Regering een degelijke verantwoording en impliceert geenszins een verschil in behandeling » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2016-2017, nr. 986/1, p. 14).

B.6. Uit hetgeen voorafgaat blijkt dat de decreetgever geen afbreuk heeft willen doen aan de bestaande verdeelsleutel en de daaraan ten grondslag liggende beleidsopties, maar dat hij enkel de wijze waarop de subsidiestromen door de lokale besturen kunnen worden aangewend, heeft willen vereenvoudigen. Daartoe heeft de decreetgever die subsidiestromen in één investeringsfonds ondergebracht, het Vlaams fonds voor de stimulering van (groot)stedelijke en plattelandsinvesteringen.

Wat de financiering en subsidiëring van de steden en gemeenten betreft, beschikt de decreetgever over een ruime beoordelingsvrijheid.

Het Hof zou de beleidskeuze van de decreetgever slechts kunnen afkeuren indien daaruit een verschil in behandeling voortvloeit dat kennelijk onredelijk is.

B.7. Het verschil in behandeling tussen de centrumsteden en provinciale steden, enerzijds, en de overige gemeenten, anderzijds, bij de toewijzing van middelen voor investeringen in stadsvernieuwingsprojecten is niet zonder redelijke verantwoording. De decreetgever mag ervan uitgaan dat de betrokken steden en gemeenten, met name door hun omvang, hun samenstelling of hun ligging, andere investeringsbehoeften hebben. De verzoekende partijen tonen niet aan dat de daaruit voortvloeiende verdeling van middelen financiële gevolgen heeft die kennelijk onevenredig zijn.

Het middel, in zijn eerste onderdeel, is niet gegrond.

B.8. Het bestreden decreet wijst een vast aandeel van de middelen van het fonds toe aan de vijf in artikel 4, 1°, vermelde centrumsteden, die elk een verschillend aandeel ontvangen, terwijl de overige centrumsteden en de provinciale steden projecten moeten indienen waarover de Vlaamse Regering dient te beslissen. Dat verschil in behandeling is niet zonder redelijke verantwoording. De bestendiging van de bestaande verdeelsleutel waarborgt dat de beoogde bundeling van de investeringsmiddelen op een budgetneutrale wijze verloopt en de financiële rechtszekerheid van de gemeenten vrijwaart. Het staat niet aan het Hof de beleidsdoelstellingen in vraag te stellen. De verzoekende partijen tonen niet aan dat de verdeling van financiële middelen, door het bestreden decreet, gevolgen heeft die kennelijk onevenredig zijn.

Het middel, in zijn tweede onderdeel, is niet gegrond.

B.9. Het verschil in behandeling tussen de plattelandsgemeenten onderling bij de toekenning van investeringssubsidies steunt op objectieve criteria. Door, telkens op basis van decretaal bepaalde selectiecriteria, die niet kennelijk onredelijk zijn, eerst een doellijst en vervolgens een prioriteringslijst vast te stellen, heeft de decreetgever zijn beoordelingsmarge niet overschreden.

De lage bevolkings- en bebouwingsdichtheid, die de rangschikking op de doellijst bepalen (artikel 9), kan de grotere behoefte aan bijkomende investeringen van de betrokken gemeenten verklaren.

Op basis van de doellijst van 50 doelgemeenten stelt de Vlaamse Regering een prioriteringslijst vast, op basis van het onroerend inkomen van de doelgemeente, de aanvullende personenbelasting van de doelgemeente en het aantal inwoners van de doelgemeente (artikel 11).

Die criteria zijn pertinent ten aanzien van het nagestreefde doel.

De uiteindelijke toekenning van subsidies aan de plattelandsgemeenten gebeurt op grond van « het aantal kilometer lokaal verhard wegennet waarvoor de betrokken gemeente exclusief bevoegd is » en de fiscale draagkracht van de betrokken gemeente (artikel 13). De combinatie van die criteria kan evenmin kennelijk onredelijk worden geacht.

Het middel, in zijn derde onderdeel, is niet gegrond.

B.10. Voor het overige zetten de verzoekende partijen niet uiteen in welk opzicht de bestreden bepalingen op discriminerende wijze het beginsel van de lokale autonomie zouden schenden.

Het middel is in geen van zijn onderdelen gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 4 oktober 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^