Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 09 oktober 2017

Uittreksel uit arrest nr. 90/2017 van 6 juli 2017 Rolnummer : 6560 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 10, § 3, van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gesteld door de Arbeidsrechtbank t Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de recht(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2017204597
pub.
09/10/2017
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 90/2017 van 6 juli 2017 Rolnummer : 6560 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 10, § 3, van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters E. De Groot en J. Spreutels, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, T. Merckx-Van Goey, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 25 november 2016 in zake F.F. tegen het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (Famifed), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 december 2016, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 10 § 3 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat kinderen ten behoeve waarvan vóór hun plaatsing in een instelling kinderbijslag werd betaald op grond van de algemene kinderbijslagregeling (artikel [...] 70 van de algemene kinderbijslag wet van 19 december 1939Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/1939 pub. 15/01/2015 numac 2014000940 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Algemene kinderbijslagwet sluiten) gedurende het verder verloop van de plaatsing in een instelling en bij verandering van de toepasselijke kinderbijslagregeling nooit in aanmerking kunnen komen voor een forfaitaire bijzondere bijslag zoals voorzien in artikel 10 § 3 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, terwijl kinderen ten behoeve waarvan vóór hun plaatsing in een instelling gewaarborgde gezinsbijslag werd toegekend, gedurende het verloop van de plaatsing in een instelling en bij verandering van de toepasselijke kinderbijslagregeling in aanmerking kunnen komen voor toepassing van de algemene kinderbijslagregeling (artikel 70 van de algemene kinderbijslagwet) zonder dat dit afhankelijk wordt gesteld van de voorwaarde dat ten behoeve van hen vóór de plaatsing kinderbijslag werd toegekend ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 10 van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag (hierna : wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten) bepaalt : « § 1. De gezinsbijslag bedoeld in deze wet is niet verschuldigd ten behoeve van een kind dat ten laste van een openbare overheid, geplaatst is in een instelling of bij een particulier. [...] § 3. In afwijking van § 1, wanneer een kind is geplaatst in een instelling, ten laste van een openbare overheid, wordt een forfaitaire bijzondere bijslag toegekend aan de persoon die krachtens deze wet de kinderbijslag genoot voor dat kind, onmiddellijk voorafgaand aan de genoemde maatregel, en die het kind gedeeltelijk blijft opvoeden in de zin van artikel 69 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, op voorwaarde dat de persoon die het kind vóór deze maatregel hoofdzakelijk ten laste had alle voorwaarden bedoeld in de artikelen 1 en 3 blijft vervullen, met uitzondering van de last, en dat het kind de voorwaarden bedoeld in artikel 2 blijft vervullen.

Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, van de ouders, voogden of diegenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid van de familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending ten bate van het kind van de bijzondere bijslag, ofwel voor het kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over deze bijzondere bijslag te beschikken voor de behoeften van het kind. Deze bijslag kan in geen geval worden uitbetaald aan de particulier aan wie het kind is toevertrouwd of aan een andere persoon in zijn gezin, noch aan de instelling waarin het kind is geplaatst ».

B.2. Artikel 70 van de Algemene Kinderbijslagwet (hierna : AKBW) bepaalt : « De kinderbijslag verschuldigd ten behoeve van een kind dat door bemiddeling of ten laste van een openbare overheid geplaatst is in een instelling, wordt betaald ten belope van : 1° twee derden aan die instelling of de particulier, zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen;2° het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld bij artikel 69. Indien de in het eerste lid, 2°, bedoelde persoon echter geldelijk dient bij te dragen in de onderhoudskosten van het kind, wordt zijn bijdrage verminderd met het bedrag van de overeenkomstig het eerste lid, 1°, gestorte kinderbijslag.

In afwijking van het eerste lid wordt de kinderbijslag, verschuldigd ten behoeve van een kind dat met toepassing van de reglementering betreffende de jeugdbescherming in een instelling geplaatst is ten laste van de bevoegde overheid, ten belope van twee derden uitbetaald aan die overheid zonder dat dit gedeelte hoger mag zijn dan het bedrag dat de Koning kan vaststellen voor bepaalde categorieën van kinderen.

Over de aanwending van het saldo ten behoeve van het kind wordt ambtshalve beslist, naar gelang van het geval : 1° door de jeugdrechtbank die de plaatsing in een instelling heeft bevolen;2° door de overheid, aangeduid door een Gemeenschap of door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van Brussel-Hoofdstad, die tot die plaatsing heeft beslist, onverminderd het recht van de betrokkenen om zich bij verzoekschrift te wenden tot de jeugdrechtbank van de hoofdverblijfplaats van de ouders, de voogden, de kinderen of diegenen die het kind onder hun bewaring hebben, in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Indien het belang van het geplaatste kind dit vordert, kan de jeugdrechter van de hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen van de ouders, voogden of degenen die het kind onder hun bescherming hebben, hetzij van ambtswege, hetzij op eenvoudige vordering van een lid der familie en na de in het eerste lid bedoelde personen te hebben gehoord of opgeroepen, ofwel beslissen over de aanwending, ten bate van het kind, van het bedrag bepaald in het eerste lid, 2°, ofwel voor dit kind een te allen tijde afzetbare bijzondere voogd aanstellen, gelast over dit bedrag te beschikken voor de behoeften van het kind ».

B.3. De wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten voorziet in een residuair stelsel van de kinderbijslag. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt die bedoeling van de wetgever om een residuair stelsel in te voeren zodat de kinderen die geen begunstigde zijn in een ander stelsel ook het voordeel van de gezinsbijslag zouden genieten : « Er zijn sommige kinderen voor wie momenteel de kinderbijslag niet kan worden uitbetaald omdat er in hunnen hoofde geen rechthebbende is noch in het stelsel der werknemers noch in het stelsel der zelfstandigen. Het is derhalve nodig een residuair stelsel van kinderbijslag in te richten » (Parl. St., Senaat, 1970-1971, nr. 576, p. 1). Aldus streefde de wetgever ernaar een grotere gelijkheid tussen kinderen te waarborgen door « in een gewaarborgde kinderbijslag te voorzien voor elk kind ten laste en dit omwille van het bestaan ervan » (Parl. St., Senaat, 1969-1970, nr. 80, p. 1).

B.4. De keuze van de wetgever om kinderen die niet ten laste zijn van een natuurlijke persoon uit te sluiten van het systeem van gewaarborgde gezinsbijslag, is een uitdrukkelijke keuze die ingegeven is door de vaststelling dat die kinderen reeds volledig ten laste van de overheid zijn zodat er geen nood is om ten behoeve van hen de gewaarborgde gezinsbijslag toe te kennen.

Hij heeft er derhalve voor gekozen bij de plaatsing van een kind in een instelling de voor dat kind toegekende gewaarborgde gezinsbijslag in beginsel stop te zetten (Parl. St., Kamer, 1996-1997, nrs. 1184/1 en 1185/1, p. 59). Tegelijkertijd beoogde hij de familiale en financiële weerslag van die keuze te milderen door het instellen van een forfaitaire bijzondere bijslag, die immers tot doel heeft enerzijds de armoede te bestrijden en anderzijds de banden van de geplaatste kinderen met het gezin van oorsprong te herstellen (Parl.

St., Kamer, 1996-1997, nr. 1184/14, p. 22).

B.5. De toekenning van kinderbijslag strekt in hoofdzaak ertoe bij te dragen in de kosten van onderhoud en opvoeding van de kinderen. Zij biedt een gedeeltelijke compensatie voor de toegenomen lasten die door het gezin worden gedragen wanneer het uitbreidt. Het zijn de betrokken kinderen die recht geven op bijslag.

De wetgever heeft het, rekening houdend met die kostenallocatie, evenwel nodig geacht te voorzien in een specifieke regeling voor de kinderen die zijn geplaatst in een instelling (artikel 70 van de AKBW). Hij heeft bijgevolg ernaar gestreefd twee tegengestelde standpunten met betrekking tot de begunstigde van de kinderbijslag ten behoeve van geplaatste kinderen te verzoenen (Parl. St., Senaat, B.Z. 1961, nr. 80, p. 11). Vanuit dat standpunt heeft hij in een verdeling voorzien tussen enerzijds de instelling (twee derden) waarvan het geplaatste kind ten laste is en de ouders (één derde). Om evenwel aanspraak te kunnen maken op een deel van die kinderbijslag heeft hij echter geoordeeld dat de ouder banden dient te blijven onderhouden met het geplaatste kind, hetgeen in voorkomend geval door de rechter kan worden beoordeeld (Parl. St., Senaat, B.Z. 1961, nr. 80, p. 10; Parl.

St., Kamer, 1958-1959, nr. 192/4, p. 2).

B.6. Uit het voorgaande volgt dat de voorwaarden om aanspraak te kunnen maken op een bijslag voor een geplaatst kind verschillen naar gelang van het bijslagstelsel.

In het stelsel van de AKBW volstaat het dat men rechthebbende is tijdens de plaatsing van het kind in een instelling om één derde van de bijslag te ontvangen. In het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag is het daarentegen ook vereist dat men reeds vóór de plaatsing van het kind in een instelling een recht op gewaarborgde gezinsbijslag voor dat kind genoot.

Het is dat verschil in behandeling waarover het Hof wordt ondervraagd.

B.7. Het Hof dient te onderzoeken of de vereiste dat men, om in aanmerking te komen voor de bijzondere forfaitaire bijslag ten behoeve van een geplaatst kind, voorafgaand aan diens plaatsing in een instelling steeds een recht op gewaarborgde gezinsbijslag diende te genieten, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8. Het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag en dat van de kinderbijslag worden op een verschillende wijze gefinancierd, hetgeen onder meer tot onderscheiden kenmerken en statuten leidt. Dat verschil tussen beide stelsels neemt evenwel niet weg dat een persoon wiens kind is geplaatst in een instelling zich, ongeacht het stelsel, in dezelfde situatie bevindt met betrekking tot het bevorderen van de inspanningen om een band met het geplaatste kind te onderhouden.

Derhalve zijn de categorieën van personen die ressorteren onder het algemene stelsel van de AKBW en die welke ressorteren onder dat van de gewaarborgde gezinsbijslag, in tegenstelling tot wat het Federaal Agentschap voor de Kinderbijslag (Famifed) beweert, vergelijkbaar.

B.9. Gelet op het niet-contributieve karakter van het stelsel van de gewaarborgde gezinsbijslag, hetgeen het onderscheidt van het stelsel van de AKBW, vermocht de wetgever het voordeel van de bijzondere forfaitaire bijslag afhankelijk te maken van voorwaarden met betrekking tot de bestaansmiddelen van de aanvrager, zijn effectieve zorglast en betrokkenheid bij het geplaatste kind.

Door de toekenning van de bijzondere forfaitaire bijslag ook afhankelijk te maken van het sociaalrechtelijke statuut voorafgaand aan de plaatsing in een instelling, zonder rekening te houden met de sociaalrechtelijke situatie gedurende de plaatsing, heeft de wetgever evenwel, gelet op het in B.3 vermelde streven naar een grotere gelijkheid tussen kinderen bij de instelling van het residuaire stelsel en op de in B.4 en B.5 vermelde doelstelling om de banden tussen geplaatste kinderen en hun gezin van oorsprong te bevorderen, een vereiste ingesteld waarvoor geen redelijke verantwoording bestaat.

B.10. De prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 10, § 3, van de wet van 20 juli 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/07/1971 pub. 19/08/2009 numac 2009000536 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot instelling van gewaarborgde gezinsbijslag schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de bijzondere forfaitaire bijslag afhankelijk maakt van de vereiste dat de beoogde persoon onmiddellijk voorafgaand aan de plaatsing van het kind in een instelling reeds de krachtens die wet gewaarborgde gezinsbijslag voor dat kind heeft genoten.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 juli 2017.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, E. De Groot

^