Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 24 december 2015

Uittreksel uit arrest nr. 124/2015 van 24 september 2015 Rolnummer : 5945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 72, derde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door het Hof van Beroep te Gent. Het Grondwe samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015205297
pub.
24/12/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 124/2015 van 24 september 2015 Rolnummer : 5945 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 72, derde lid, van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 17 juni 2014 in zake het Vlaamse Gewest tegen Jean-Marie Verschelden, in zijn hoedanigheid van curator van het faillissement van de nv « Sublima », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 juni 2014, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 72, 3e lid, Faill.W. de artikelen 10 en 11 G.W., in de mate dat deze wetsbepaling tot gevolg heeft dat schuldeisers van een fiscale schuldvordering, die overeenkomstig de fiscale wetgeving tijdig tot vestiging van de belasting zijn overgegaan maar waarbij de belasting gevestigd werd na de termijn van één jaar na datum faillietverklaring voorzien om ingeval van faillissement tijdig aangifte van schuldvordering in te dienen, voor de schulden in de massa - in tegenstelling tot andere schuldeisers die voor hun schulden in de massa tijdig een toelaatbare vordering tot opname in het passief kunnen instellen - geen toelaatbare vordering tot opname in het passief van de gefailleerde meer kunnen instellen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 72, derde lid, van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten in de interpretatie dat schuldeisers van een fiscale schuldvordering, die « tijdig tot vestiging van de belasting zijn overgegaan maar waarbij de belasting gevestigd werd na de termijn van één jaar na datum faillietverklaring voorzien om ingeval van faillissement tijdig aangifte van schuldvordering in te dienen, voor schulden in de massa - in tegenstelling tot andere schuldeisers die voor hun schulden in de massa tijdig een toelaatbare vordering tot opname in het passief kunnen instellen - geen toelaatbare vordering tot opname in het passief van de gefailleerde meer kunnen instellen ».

Volgens de interpretatie van de verwijzende rechter is het voor het Vlaamse Gewest, als schuldeiser van een leegstandsvordering met betrekking tot bedrijfsgebouwen, niet meer mogelijk om, niettegenstaande de leegstandsheffing binnen de in de decreetgeving bedoelde termijn is gevestigd, een toelaatbare vordering in het faillissement te laten opnemen. Derhalve stelt de verwijzende rechter zich vragen over de grondwettigheid van het verschil in behandeling tussen de verschillende schuldeisers van schulden in de massa van een faillissement, gelet op de door artikel 72, derde lid, van de faillissementswet gestelde verjaringstermijn, waarbij sommige schuldeisers wel binnen die termijn een vordering tot opname in het passief kunnen instellen en andere schuldeisers niet.

B.1.2. De fiscale schuldvordering betreft te dezen een gewestelijke leegstandsheffing voor bedrijfsruimten, zoals ingevoerd door het decreet van 19 april 1995 houdende maatregelen ter bestrijding en voorkoming van leegstand en verwaarlozing van bedrijfsruimten (hierna : Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten).

B.2.1. Artikel 72, derde lid, van de faillissementswet bepaalt : « Het recht opname te vorderen verjaart na verloop van één jaar te rekenen van het faillietverklarend vonnis, behalve voor de schuldvordering die vastgesteld wordt in een procedure tot tussenkomst of vrijwaring, vervolgd of ingesteld tijdens de vereffening ».

B.2.2. Overeenkomstig artikel 11 van de faillissementswet beveelt het vonnis van faillietverklaring dat de schuldeisers van de gefailleerde ter griffie van de rechtbank van koophandel aangifte van hun schuldvordering moeten doen en dit binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen, te rekenen van het vonnis van faillietverklaring. Het bepaalt eveneens de datum waarop het eerste proces-verbaal van verificatie van de schuldvorderingen ter griffie wordt neergelegd. Die datum wordt zo gekozen dat er ten minste vijf en ten hoogste dertig dagen verlopen tussen het verstrijken van de termijn van aangifte van de schuldvorderingen en de neerlegging van het eerste proces-verbaal van verificatie.

Het vonnis van faillietverklaring en het latere vonnis dat de staking van betaling vaststelt, worden door de griffier binnen vijf dagen na hun dagtekening bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad en door de curatoren binnen dezelfde termijn in minstens twee dagbladen of periodieke uitgaven met regionale spreiding (artikel 38 van dezelfde wet).

Om in aanmerking te komen voor een uitdeling, alsmede om enig recht van voorrang te kunnen uitoefenen, verplicht artikel 62 van dezelfde wet alle schuldeisers aangifte te doen van hun schuldvordering ter griffie van de rechtbank van koophandel en dit binnen de door het vonnis van faillietverklaring bepaalde termijn. Die verplichting geldt ook voor de hypothecaire, bevoorrechte en pandhoudende schuldeisers (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 29). Zowel de bekende als de onbekende schuldeisers die in gebreke blijven hun schuldvorderingen aan te geven of te bevestigen, komen in beginsel niet in aanmerking voor de uitdelingen (artikel 72, eerste lid).

Ofschoon die aangifte overeenkomstig het eerste lid van artikel 72 van de faillissementswet in principe dient te gebeuren binnen de termijn bepaald in het vonnis van faillietverklaring, staat het tweede lid van die bepaling de schuldeisers toe opname te vorderen tot aan de oproeping voor de sluitingsvergadering bedoeld in artikel 79 van dezelfde wet, waarop de curatoren, de schuldeisers en de gefailleerde de rekening van het faillissement bespreken en afsluiten en waarop de schuldeisers hun advies geven over de verschoonbaarheid van de gefailleerde natuurlijke persoon. Het recht opname te vorderen verjaart in ieder geval na verloop van één jaar te rekenen vanaf het faillietverklarend vonnis, behalve voor de schuldvordering die wordt vastgesteld in een procedure tot tussenkomst of vrijwaring, vervolgd of ingesteld tijdens de vereffening (artikel 72, derde lid). Het verzoek van de laattijdige schuldeisers tot opname vermag de reeds bevolen uitkeringen evenwel niet op te schorten. Zij hebben bovendien slechts recht op een dividend berekend op het nog niet verdeeld actief en dragen zelf de kosten en uitgaven waartoe de verificatie en de opname van hun schuldvorderingen aanleiding geven (artikel 72, tweede lid).

B.3.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten blijkt dat de wetgever, met het veralgemenen van de verplichting van de aangifte van de schuldvordering voor alle schuldeisers, alle bij de vereffening betrokken partijen, namelijk de curator, de gefailleerde, de schuldeisers en alle belanghebbende derden, ertoe in staat wilde stellen zich snel een zo volledig mogelijk beeld te vormen van de toestand van het faillissement (Parl.

St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, p. 29). Met de nieuwe faillissementswet beoogde de wetgever in het algemeen een snelle en vlotte afwikkeling van de faillissementsprocedure teneinde het normale marktmechanisme zo weinig mogelijk te verstoren en teneinde de situatie van alle betrokkenen en vooral van de schuldeisers zo snel mogelijk uit te klaren (ibid., p. 28).

B.3.2. De wijziging van de faillissementswet bij de wet van 6 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/12/2005 pub. 22/12/2005 numac 2005009964 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997 met betrekking tot de procedure van verificatie van schuldvorderingen sluiten tot wijziging van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten met betrekking tot de procedure van verificatie van schuldvorderingen was ingegeven door de wil van de wetgever om de werklast van de rechtbanken van koophandel te verlagen : « Dit wetsvoorstel vervangt dit omslachtig systeem door opeenvolgende processen-verbaal van verificatie die om de drie [thans : vier] maanden in het faillissementsdossier worden neergelegd en waarbij alle schuldeisers zeer gedetailleerd de vooruitgang van het proces van verificatie kunnen volgen. Alleen de echter betwistingen, waar ten gronde wordt gediscussieerd over de onderlinge rechten en verplichtingen van partijen, worden nog door de rechtbank behandeld, tenminste wanneer geen akkoord met de curator ontstaat » (Parl. St., Kamer, 2003, DOC 51-0169/001, p. 4).

B.3.3. Ook in het in het geding zijnde artikel 72 werden wijzigingen doorgevoerd bij de wet van 6 december 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/12/2005 pub. 22/12/2005 numac 2005009964 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997 met betrekking tot de procedure van verificatie van schuldvorderingen sluiten, die onder meer de termijn voor het indienen van schuldvorderingen van drie jaar tot één jaar heeft verkort. « De verkorting van de termijn [...] is volledig verantwoord in de filosofie van de snelle afhandeling van faillissementen. Men mag meer dan redelijkerwijze aannemen dat schuldeisers hun aangifte dienen te doen binnen het jaar na het faillissementsverklarend vonnis. De uitzonderingen die in artikel 72, 3de en 4de lid waren voorzien, blijven immers behouden » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-0169/002, p. 8).

B.3.4. De in het geding zijnde bepaling stemt overeen met de doelstelling van de wetgever : door de schuldeisers ertoe aan te zetten hun aangifte tijdig in te dienen en door het recht om de opname te vorderen van hun schuldvordering te beperken tot ten hoogste één jaar vanaf het vonnis van faillietverklaring, wil de wetgever de schuldeisers aansporen tot meer waakzaamheid in de hoop aldus de snellere afhandeling van de faillissementen te organiseren.

B.4.1. De fiscale schuldvordering die in het geding is, betreft de gewestelijke leegstandsheffing met betrekking tot bedrijfsgebouwen, zoals ingevoerd bij het Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten.

Met het Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten heeft de decreetgever in hoofdorde « de eigenaars van leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten ertoe [willen] aanzetten om deze gebouwen te recupereren of ze opnieuw op de markt te brengen met eerbied voor de ruimtelijke ordening van het grondgebied » (Parl. St., Vlaamse Raad, 1993-1994, nr. 591-1, p. 2).

De doelstellingen die met de invoering van de leegstandsheffing worden nagestreefd, werden in de parlementaire voorbereiding omschreven als volgt : « De heffing dient niet beschouwd te worden als een nieuwe algemene fiscale druk doch als een sanctie, in eerste instantie gericht tegen diegenen die hun panden niet behoeden voor verdere verkrotting.

Daarnaast is de heffing ook gericht tegen speculatie en het in stand houden van overcapaciteit, hetgeen nadelig is voor een goede ruimtelijke ordening. Bovendien dient zij het op de markt brengen van bedoelde panden te stimuleren, waardoor het marktprijsmechanisme opnieuw op een normale wijze kan gaan functioneren, hetgeen thans om speculatieve redenen geremd wordt door de kunstmatig gecreëerde schaarste. Tevens dient deze heffing uitdrukkelijk gekoppeld te worden aan de vernieuwing » (ibid., p. 4).

Het beoogt derhalve leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsruimten opnieuw aan te bieden tegen een aanvaardbare marktvoorwaarde, via sanering in oorspronkelijke staat terug te brengen, of via rehabilitatie een ander hergebruik te geven en weer in het stedenbouwkundig weefsel op te nemen (Parl. St., Vlaamse Raad, 1993-1994, nr. 591-1, p. 2).

B.4.2. Overeenkomstig artikel 15, § 2, van het Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten (thans artikel 2.6.2.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit) komt die heffing ten laste van diegene die op 1 januari van het aanslagjaar eigenaar is van de aan de heffing onderworpen onroerende goederen. Artikel 15, § 1, van het Leegstandsdecreet Bedrijfsruimten (thans de artikelen 2.6.1.0.1 en 2.6.7.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit) voert een jaarlijkse heffing in ten voordele van het Vernieuwingsfonds, op de onroerende goederen die zijn opgenomen in de inventaris; de heffing is verschuldigd vanaf het kalenderjaar dat volgt op de tweede (thans derde) opeenvolgende registratie in de inventaris voor geheel of gedeeltelijk verlaten of verwaarloosde bedrijfsruimten, zijnde het aanslagjaar. De heffing heeft betrekking op het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de heffing wordt betekend, zijnde het heffingsjaar.

Hoewel de heffing pas kan worden gevestigd en derhalve pas ontstaat op het ogenblik dat aan alle voorwaarden is voldaan, te weten op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de tweede (thans derde) opeenvolgende registratie, wordt de heffing pas opeisbaar nadat de belastingplichtige in kennis is gesteld van het verschuldigde bedrag.

Die kennisgeving gebeurt na inkohiering van de belastingschuld. De belastingplichtige wordt van het bestaan van de belastingschuld in kennis gesteld door toezending van het aanslagbiljet, zijnde een afschrift van het kohier. De fiscale schuldeiser dient, voor de gewestelijke leegstandsheffing bedrijfsruimten, vóór 31 december van het aanslagjaar over te gaan tot de heffing ervan.

B.5. Het blijkt derhalve dat de belastingschuld nog niet bestond op het ogenblik van het faillissement zodat het in het geding zijnde artikel 72, derde lid, van de faillissementswet niet van toepassing is op de betrokken leegstandsheffing. Die bepaling is immers enkel van toepassing op schulden die reeds bestonden op het ogenblik van het faillissement.

B.6. Het antwoord op de prejudiciële vraag kan bijgevolg niet dienstig zijn voor de oplossing van het geschil voor de verwijzende rechter.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 24 september 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^