Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 maart 2014

Uittreksel uit arrest nr. 181/2013 van 19 december 2013 Rolnummer : 5578 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2014201044
pub.
27/03/2014
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 181/2013 van 19 december 2013 Rolnummer : 5578 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Luik.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 14 februari 2013 in zake A.S. en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 februari 2013, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het personen zou kunnen bestraffen die reeds zijn bestraft met administratieve sancties van repressieve aard wegens feiten die in wezen dezelfde zijn, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen of in samenhang met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 4 van het Aanvullend Protocol nr. 7 bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, waarbij wordt vastgesteld dat in andere domeinen van het recht waar het mogelijk is administratieve sancties van repressieve aard op te leggen wegens feiten die in wezen dezelfde zijn, de cumulatie van dergelijke sancties en strafsancties verboden is ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, dat bepaalt : « Onjuiste of onvolledige verklaringen betreffende de sociale voordelen § 1. Met een sanctie van niveau 4 wordt bestraft, eenieder die wetens en willens : 1° een onjuiste of onvolledige verklaring heeft afgelegd om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;2° heeft nagelaten of geweigerd om een verplichte verklaring af te leggen of de inlichtingen te verstrekken die hij gehouden is te verstrekken om ten onrechte een sociaal voordeel te bekomen of te doen bekomen, te behouden of te doen behouden;3° een sociaal voordeel heeft bekomen waarop hij geen of slechts gedeeltelijk recht heeft ingevolge een verklaring bedoeld bij het eerste lid, 1°, het nalaten of het weigeren van het afleggen van een verklaring of van het verstrekken van inlichtingen bedoeld bij het eerste lid, 2°, of met een akte bedoeld bij de artikelen 232 en 235. Wanneer de inbreuken bedoeld in het eerste lid begaan zijn door de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber om een sociaal voordeel waarop de werknemer geen recht heeft te doen bekomen of te doen behouden, wordt de geldboete vermenigvuldigd met het aantal betrokken werknemers. § 2. Met een sanctie van niveau 3 wordt bestraft eenieder die wetens en willens nagelaten heeft te verklaren dat hij niet langer recht heeft op een sociaal voordeel, zelfs indien dit slechts gedeeltelijk is, om ten onrechte een sociaal voordeel te behouden ».

B.2. Het verwijzende rechtscollege verzoekt het Hof die bepaling te onderzoeken in de interpretatie volgens welke zij de rechter ertoe zou brengen personen te bestraffen die reeds zijn bestraft met administratieve sancties van repressieve aard wegens feiten die in wezen dezelfde zijn.

B.3.1. Op grond van het algemeen rechtsbeginsel non bis in idem, dat ook is gewaarborgd door artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, mag niemand voor een tweede keer worden berecht of gestraft voor een strafbaar feit waarvoor hij reeds « overeenkomstig de wet en het procesrecht van elk land » bij einduitspraak is veroordeeld of waarvan hij is vrijgesproken. Dat beginsel is eveneens opgenomen in artikel 4 van het ten opzichte van België op 1 juli 2012 in werking getreden Zevende Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.3.2. Het beginsel non bis in idem verbiedt « een persoon te vervolgen of te berechten voor een tweede ' misdrijf ' voor zover identieke feiten of feiten die in hoofdzaak dezelfde zijn, eraan ten grondslag liggen » (EHRM, grote kamer, 10 februari 2009, Zolotoukhine t. Rusland, § 82). B.4. Uit het rechtsplegingsdossier dat door het verwijzende rechtscollege aan het Hof is overgezonden, blijkt dat aan de beklaagden in de voor het verwijzende rechtscollege hangende zaak de in de artikelen 153, 154 en 155 van het koninklijk besluit van 25 november 1991Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 06/11/2020 numac 2020015855 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel V type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 05/11/2018 numac 2018014576 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel I type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012364 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel II type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 04/11/2021 numac 2021033562 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VIII type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 14/12/2020 numac 2020043849 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie. - Deel VI type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 01/10/2021 numac 2021033177 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheids-reglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel VII type koninklijk besluit prom. 25/11/1991 pub. 24/05/2019 numac 2019012365 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Koninklijk besluit houdende de werkloosheids-reglementering. - Officieuze coördinatie in het Duits van de federale versie - Deel III sluiten « houdende de werkloosheidsreglementering » bedoelde administratieve sancties of de administratieve sancties waarin is voorzien in het koninklijk besluit van 10 januari 1969 « tot vaststelling van de administratieve sancties die toepasselijk zijn op de rechthebbenden van de regeling voor verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen » zijn opgelegd.

B.5. Het verwijzende rechtscollege heeft geoordeeld dat die sancties « een overwegend repressief karakter hebben aangezien zij ertoe strekken te bestraffen, door aan de uitkeringsgerechtigden gedurende een bepaalde tijd vervangingsinkomsten te ontzeggen ».

Het Hof beantwoordt de prejudiciële vraag door met die beoordeling van de verwijzende rechter rekening te houden.

B.6.1. De omstandigheid dat de in het geding zijnde bepaling vereist dat de beklaagde de inbreuk wetens en willens heeft gepleegd, terwijl de voormelde administratieve sancties van repressieve aard in de regel dat bijzondere morele bestanddeel niet vereisen, doet geen afbreuk aan de vaststelling dat hetzelfde gedrag met twee sancties van repressieve aard kan worden bestraft. In het geval waarin de beklaagden de in het geding zijnde bepaling toegepast zouden zien nadat zij de in B.4 bedoelde sancties hebben ondergaan, zou hetzelfde gedrag bijgevolg tweemaal worden bestraft, hetgeen in strijd zou zijn met het beginsel non bis in idem zoals het in B.3.2 wordt gedefinieerd.

B.6.2. In die zin geïnterpreteerd dat zij aan de strafrechter de verplichting oplegt om de sanctie waarin zij voorziet, uit te spreken tegen beklaagden die reeds een administratieve sanctie met een overwegend repressief karakter hebben ondergaan wegens feiten die identiek zijn aan of die in wezen dezelfde zijn als die welke aan de oorsprong van de vervolging liggen, is de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar met het beginsel non bis in idem.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.

B.7. Aan artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek kan evenwel een andere interpretatie worden gegeven, volgens welke het aan de strafrechter bij wie een vervolging is ingesteld tegen een beklaagde die reeds het voorwerp van administratieve sancties met een overwegend repressief karakter heeft uitgemaakt, niet de verplichting oplegt hem een tweede maal voor hetzelfde gedrag te veroordelen. In die interpretatie komt het de rechter toe de gevolgen te trekken uit de toepassing van het beginsel non bis in idem, zoals het in B.3.2 wordt gedefinieerd, op de zaak die bij hem aanhangig is gemaakt.

In die interpretatie dient de prejudiciële vraag ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 233 van het Sociaal Strafwetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het aan de strafrechter de verplichting oplegt om de sanctie waarin het voorziet, uit te spreken tegen beklaagden die reeds een administratieve sanctie met een overwegend repressief karakter hebben ondergaan wegens feiten die identiek zijn aan of die in wezen dezelfde zijn als die welke aan de oorsprong van de vervolging liggen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel non bis in idem, met artikel 4 van het Zevende Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 14, lid 7, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. - Dezelfde bepaling, in die zin geïnterpreteerd dat zij aan de strafrechter niet de verplichting oplegt om de sanctie waarin zij voorziet, uit te spreken tegen beklaagden die reeds een administratieve sanctie met een overwegend repressief karakter hebben ondergaan wegens feiten die identiek zijn aan of die in wezen dezelfde zijn als die welke aan de oorsprong van de vervolging liggen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 19 december 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, J. Spreutels

^