Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 november 2013

Uittreksel uit arrest nr. 125/2013 van 26 september 2013 Rolnummer : 5518 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001 tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, gesteld door het Ar Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en, overeenkomstig artikel 60bis (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013206050
pub.
21/11/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 125/2013 van 26 september 2013 Rolnummer : 5518 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit voorzitter M. Bossuyt en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter R. Henneuse, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Moerman, E. Derycke en P. Nihoul, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 15 november 2012 in zake Zina Chamileva tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 november 2012, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten op de inkomensgarantie voor ouderen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het personen die zich in een ogenschijnlijk identieke of vergelijkbare situatie bevinden, op dezelfde manier behandelt, te weten gerechtigden op een inkomensgarantie voor ouderen die hun gemeenschappelijke woning delen met een persoon, (andere dan deze waarvoor de wetgever een wettelijk vermoeden instelt dat zij niet geacht worden de hoofdverblijfplaats te delen) wiens ' samenwoning ' hen een economisch voordeel kan opleveren en de gerechtigden die hun gemeenschappelijke woning delen met een persoon wiens ' samenwoning ' voor hen geen economisch voordeel kan opleveren ? Secundair, Schendt artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten op de inkomensgarantie voor ouderen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat het er niet in voorziet dat de gerechtigde, die een inkomensgarantie geniet en de woning deelt met een ander persoon (buiten deze die wettelijk niet geacht wordt dezelfde hoofdverblijfplaats te delen) en daardoor het recht verliest op de verhoogde tegemoetkoming, het bewijs kan leveren dat het ' samenleven ' met deze persoon hem of haar geen enkel economisch voordeel oplevert ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 6 van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen (hierna : de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten), bepaalt : « § 1. Het bedrag van de inkomensgarantie beloopt ten hoogste 6.013,54 euro per jaar.

Onverminderd de toepassing van afdeling 2 van dit hoofdstuk wordt dit bedrag toegekend aan de betrokkene die aan de in artikelen 3 en 17 bedoelde leeftijdsvoorwaarden voldoet en dezelfde hoofdverblijfplaats deelt met één of meerdere andere personen.

Worden geacht dezelfde hoofdverblijfplaats te delen, de aanvrager en elke andere persoon die gewoonlijk met hem op dezelfde plaats verblijft.

Het gewoonlijk verblijf blijkt hetzij uit de inschrijving in de bevolkingsregisters van de gemeente waar de verblijfplaats is gevestigd, hetzij uit ieder ambtelijk of administratief stuk dat op een werkelijk verblijf op eenzelfde adres duidt. § 2. Op het in § 1 bedoelde bedrag wordt de coëfficiënt 1,50 toegepast voor de gerechtigde die dezelfde hoofdverblijfplaats niet met één of meerdere personen deelt en die aan de in artikelen 3 en 17 bedoelde leeftijdsvoorwaarden voldoet.

De volgende personen worden niet geacht dezelfde hoofdverblijfplaats te delen met de aanvrager, ondanks het feit dat zij in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven op het adres van de aanvrager : 1° de minderjarige kinderen;2° de meerderjarige kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten;3° de personen die in hetzelfde rusthuis of hetzelfde rust- en verzorgingstehuis of psychiatrisch verzorgingstehuis als de aanvrager zijn opgenomen. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, vaststellen onder welke voorwaarden de bepalingen van deze paragraaf kunnen worden uitgebreid tot andere categorieën van personen die Hij bepaalt. § 3. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in § 1 bedoelde bedrag verhogen. § 4. Het in § 1 bedoelde bedrag is gekoppeld aan spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100) en evolueert overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/08/1971 pub. 20/02/2009 numac 2009000070 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen wordt gekoppeld. § 5. Het in § 1 bedoelde bedrag wordt om de twee jaar aangepast. De Koning stelt hiertoe, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de verhogingscoëfficiënt vast op basis van de beslissing die inzake de maximale marge voor de loonkostenontwikkeling wordt genomen in uitvoering van hetzij artikel 6, hetzij artikel 7 van de wet van 26 juli 1996Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/07/1996 pub. 05/10/2012 numac 2012205395 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten strekkende tot realisatie van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen ».

B.2. Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten, doordat het de rechthebbenden op een inkomensgarantie voor ouderen voor wie het delen van hun hoofdverblijfplaats met één of meer personen - andere dan die voor wie dezelfde bepaling erin voorziet dat zij niet worden geacht de hoofdverblijfplaats te delen - geen economisch voordeel oplevert, op dezelfde wijze behandelt als de rechthebbenden voor wie het delen van hun hoofdverblijfplaats met een andere persoon wel een economisch voordeel oplevert.

Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van dezelfde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij niet erin voorziet dat de rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen die vanwege het delen van zijn hoofdverblijfplaats met één of meer personen - andere dan die voor wie dezelfde bepaling erin voorziet dat zij niet worden geacht de hoofdverblijfplaats te delen - zijn recht verliest op het verhoogde basisbedrag van de inkomensgarantie, het bewijs kan leveren dat het delen van de hoofdverblijfplaats met die persoon hem geen economisch voordeel oplevert.

B.3. De Ministerraad voert aan dat de prejudiciële vragen onontvankelijk zijn, omdat ze in werkelijkheid artikel 6, § 1, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten zouden betreffen, en dus niet artikel 6, § 2, van die wet.

B.4.1. Artikel 6 van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten onderscheidt twee categorieën van rechthebbenden op een inkomensgarantie voor ouderen : zij die hun hoofdverblijfplaats delen met één of meer andere personen, enerzijds, en zij die hun hoofdverblijfplaats niet delen met één of meer andere personen, anderzijds. Voor de eerste categorie voorziet artikel 6, § 1, in een basisbedrag van de inkomensgarantie voor ouderen, voor de tweede categorie bepaalt artikel 6, § 2, dat een coëfficiënt 1,50 wordt toegepast op het voormelde basisbedrag, zodat voor die categorie een verhoogd basisbedrag geldt.

B.4.2. Krachtens artikel 6, § 1, derde lid, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten worden de aanvrager en elke andere persoon die gewoonlijk met hem op dezelfde plaats verblijft, geacht dezelfde hoofdverblijfplaats te delen. Het gewoonlijk verblijf blijkt, krachtens artikel 6, § 1, vierde lid, hetzij uit de inschrijving in de bevolkingsregisters van de gemeente waar de verblijfplaats is gevestigd, hetzij uit ieder ambtelijk of administratief stuk dat op een werkelijk verblijf op eenzelfde adres duidt.

Bepaalde personen worden evenwel, ondanks het feit dat zij in de bevolkingsregisters zijn ingeschreven op het adres van de aanvrager, krachtens artikel 6, § 2, tweede lid, wettelijk geacht niet dezelfde hoofdverblijfplaats te delen met de aanvrager, meer bepaald (1) de minderjarige kinderen, (2) de meerderjarige kinderen voor wie kinderbijslag wordt genoten, en (3) de personen die in hetzelfde rusthuis, hetzelfde rust- en verzorgingstehuis of hetzelfde psychiatrisch verzorgingstehuis als de aanvrager zijn opgenomen. Ter uitvoering van artikel 6, § 2, derde lid, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten, heeft de Koning bepaald dat hetzelfde geldt voor « de bloed- of aanverwanten in de rechte neergaande lijn die hetzij met de aanvrager, hetzij met de in artikel 6, § 2, tweede lid, 1° en 2°, bedoelde kinderen en de aanvrager samenwonen » (artikel 1 van het koninklijk besluit van 5 juni 2004 tot uitvoering van artikel 6, § 2, derde lid en van artikel 7, § 1, derde lid en § 2, tweede lid, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen).

B.4.3. Ofschoon de situatie van de rechthebbenden op een inkomensgarantie voor ouderen die hun hoofdverblijfplaats delen met één of meer andere personen, in hoofdzaak wordt geregeld door artikel 6, § 1, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten, voorziet artikel 6, § 2, van die wet, door te bepalen dat een aantal categorieën van personen wettelijk worden geacht niet dezelfde hoofdverblijfplaats te delen met de aanvrager niettegenstaande zij dat de facto wel doen, in uitzonderingen op die regeling. Door te bepalen dat op het in artikel 6, § 1, bedoelde basisbedrag een coëfficiënt 1,50 wordt toegepast voor de rechthebbende die zijn « hoofdverblijfplaats » niet met één of meer personen deelt, verwijst artikel 6, § 2, bovendien naar artikel 6, § 1, waarin wordt omschreven welke personen worden geacht dezelfde hoofdverblijfplaats te delen, en dus a contrario welke personen worden geacht hun hoofdverblijfplaats niet te delen met één of meer personen.

De in paragraaf 1 en paragraaf 2 van artikel 6 van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten vervatte bepalingen zijn aldus zodanig met elkaar verbonden dat de in de prejudiciële vraag bedoelde gelijke behandeling in verband kan worden gebracht zowel met paragraaf 1 als met paragraaf 2 van dat artikel.

De exceptie wordt verworpen.

B.5.1. De wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten vervangt de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden. Zoals die wet, die een toelage verleende aan « noodlijdende ouden van dagen » (Parl.

St., Kamer, B.Z. 1968, nr. 134/1, p. 3), beoogt de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten « een bescherming [te] bieden tegen armoede bij ouderen » (Parl.

St., Senaat, 2000-2001, nr. 2-636/3, p. 2). Daartoe wordt een financiële hulp toegekend aan ouderen die niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken.

B.5.2. In tegenstelling tot het stelsel van de pensioenen, is het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen een residuair stelsel binnen de sociale zekerheid, dat een minimuminkomen waarborgt indien de bestaansmiddelen van de betrokkene onvoldoende blijken te zijn.

Gelet op die doelstelling wordt bij de berekening van de inkomensgarantie rekening gehouden met alle bestaansmiddelen en pensioenen, van welke aard of oorsprong ook, waarover de betrokkene en/of de personen met wie hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, beschikken. De staat van behoeftigheid van de betrokkene wordt immers bepaald door die bestaansmiddelen.

Artikel 7 van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten bepaalt ter zake : « § 1. De inkomensgarantie kan enkel worden toegekend na onderzoek van de bestaansmiddelen en van de pensioenen. Alle bestaansmiddelen en pensioenen, van welke aard of oorsprong ook, waarover de betrokkene en/of de personen waarmee hij dezelfde hoofdverblijfplaats deelt, beschikken, komen in aanmerking voor de berekening van de inkomensgarantie, behalve de door de Koning bepaalde uitzonderingen.

Voor de personen die in gemeenschap leven, wordt enkel rekening gehouden met de bestaansmiddelen en de pensioenen waarover de aanvrager persoonlijk beschikt.

Wanneer de betrokkene aan de in artikel 6, § 2, bepaalde voorwaarden voldoet, wordt voor de berekening van de inkomensgarantie enkel rekening gehouden met de bestaansmiddelen en de pensioenen waarover hij persoonlijk beschikt.

De Koning bepaalt met welke bestaansmiddelen bij het vaststellen van de inkomensgarantie geen rekening wordt gehouden. § 2. Het totaal van de in § 1 bedoelde bestaansmiddelen en de pensioenen wordt, na aftrek van de in de artikelen 8 tot 10 en 12 bedoelde vrijstellingen, gedeeld door het aantal personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen, de betrokkene inbegrepen. Dit totaal wordt meegedeeld aan de betrokkene.

Het resultaat van deze berekening wordt, na aftrek van de in artikel 11 bedoelde vrijstelling, in mindering gebracht op het in artikel 6, § 1, of § 2, bedoelde jaarbedrag, naargelang van het geval.

Voor de personen die in gemeenschap leven wordt de in het eerste lid vermelde deling niet toegepast. § 3. De Koning bepaalt onder welke omstandigheden en onder welke voorwaarden het in artikel 6, § 1, vermelde bedrag zonder een nieuw onderzoek naar de bestaansmiddelen naar het in artikel 6, § 2, bedoelde bedrag wordt omgezet. § 4. Voor de toepassing van § 1, tweede lid, en § 2, laatste lid, bepaalt de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, wat onder ' personen die in gemeenschap leven ' moet begrepen worden ».

B.6.1. Met betrekking tot het onderscheid tussen de rechthebbenden die hun hoofdverblijfplaats delen met andere personen en diegenen die dat niet doen, vermeldt de parlementaire voorbereiding van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten : « Artikel 6 stelt het bedrag van de inkomensgarantie vast op 181 530 frank of 4.500 euro (index 421,93) voor de gerechtigden die aan de leeftijdsvoorwaarden voldoen en dezelfde hoofdverblijfplaats met één of meerdere personen delen. [...] Gelet op het vaststaande feit dat de vaste levenskosten voor een alleenstaande duurder zijn dan voor gerechtigden die deze kosten kunnen delen, wordt voorgesteld om het basisbedrag van de inkomensgarantie voor alleenstaanden met 50 % te verhogen [...] » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-0934/001, p. 9). « Het voorstel wil rekening houden met de maatschappelijke realiteit en in de berekeningsregels - los van de burgerlijke staat - een gelijke behandeling invoeren, zonder hierbij het klassieke gezinspatroon te benadelen. Vandaar dat het recht op inkomensgarantie voor ouderen wordt geïndividualiseerd.

Van zodra meerdere personen dezelfde hoofdverblijfplaats delen, zullen zij voortaan - indien zij allen aan de leeftijdsvoorwaarde voldoen - aanspraak kunnen maken op inkomensgarantie voor ouderen. Bij een gehuwd gezin zijn deze twee gelijkwaardige individuele basisbedragen hoger dan het huidige gezinsbedrag.

Bij samenwonen zal rekening worden gehouden met de bestaansmiddelen van alle personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen om het recht op inkomensgarantie te bepalen en zal, ongeacht de persoonlijke inbreng van de aanvrager in het vermogen, de totaliteit van het vermogen door het aantal personen worden gedeeld om op het toekenbaar basisbedrag in mindering te worden gebracht. Een uitzondering wordt voorzien voor ouderen die bij hun kinderen gaan inwonen.

Niettemin worden beschermende maatregelen voorzien voor onvrijwillig feitelijk gescheiden gerechtigden die om gezondheidsredenen in een rustoord, rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische instelling worden geplaatst. Ook nader te bepalen bijzondere situaties kunnen hiermee worden gelijkgesteld. Zij kunnen aanspraken laten gelden op een met 50 % verhoogd basisbedrag. Ook de 'zuivere' alleenstaanden krijgen het verhoogd basisbedrag. Van deze categorieën is immers geweten dat de vaste kosten beduidend hoger liggen dan van personen die in normale omstandigheden gemeenschappelijke kosten kunnen delen » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-0934/003, p. 5).

B.6.2. Daaruit blijkt dat de wetgever voor de « zuivere alleenstaanden » heeft voorzien in een verhoogd basisbedrag omdat de vaste levenskosten voor hen hoger zijn dan voor rechthebbenden die deze kosten kunnen delen met de personen met wie zij samenwonen. De wetgever is bijgevolg ervan uitgegaan dat de rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen uit het delen van dezelfde hoofdverblijfplaats met één of meer andere personen een economisch-financieel voordeel haalt, dat alleenstaanden niet genieten. Dat voordeel zou erin kunnen bestaan dat de persoon met wie dezelfde hoofdverblijfplaats wordt gedeeld over inkomsten beschikt die hem toelaten bepaalde kosten te delen, maar ook dat de aanvrager door het delen van dezelfde hoofdverblijfplaats met andere personen bepaalde materiële voordelen kan genieten waardoor hij minder uitgaven heeft (vgl. Cass., 8 oktober 1984, Arr. Cass., 1984, p. 219).

B.7. De feiten van het bodemgeschil en de motivering van de verwijzingsbeslissing doen ervan blijken dat het geschil dat hangende is voor het verwijzende rechtscollege betrekking heeft op de situatie van een rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen bij wie een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling woont. Op grond van artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/07/1976 pub. 18/04/2016 numac 2016000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. - Officieuze coördinatie in het Duits van de versie toepasselijk op de inwoners van het Duitse taalgebied sluiten betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn heeft die vreemdeling enkel recht op dringende medische hulp; hij heeft geen recht op een sociale uitkering en kan in beginsel evenmin een inkomen uit arbeid verwerven.

De eerste prejudiciële vraag moet derhalve zo worden begrepen dat ze een vergelijking maakt tussen, enerzijds, uitkeringsgerechtigden voor wie het delen van de hoofdverblijfplaats met een andere persoon een economisch-financieel voordeel oplevert en, anderzijds, uitkeringsgerechtigden voor wie dat niet het geval is, doordat ze samenwonen met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling.

B.8. De rechthebbenden op een inkomensgarantie voor ouderen die hun hoofdverblijfplaats delen met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en op geen enkele wijze kan bijdragen in de uitgaven van het huishouden, bevinden zich, ten aanzien van de verantwoording voor het in artikel 6, §§ 1 en 2, vervatte verschil in behandeling waaraan in B.6.2 is herinnerd, in een situatie die wezenlijk verschilt van die van de rechthebbenden die uit het delen van de hoofdverblijfplaats een economisch-financieel voordeel halen. Immers, terwijl de laatstgenoemden daadwerkelijk een aantal schaalvoordelen kunnen halen uit het delen van de hoofdverblijfplaats met een andere persoon en hun financiële situatie verbeterd zien door de aanwezigheid van die laatste, kunnen de eerstgenoemden geen enkel financieel voordeel halen uit de aanwezigheid van de persoon met wie ze samenwonen en blijven zij alle vaste kosten alleen dragen. De gelijke behandeling van beide categorieën van personen beantwoordt niet aan het door de in het geding zijnde bepaling nagestreefde doel.

B.9.1. In het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen op het vlak van de inkomensgarantie voor ouderen, is het niet gerechtvaardigd dat de rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen zijn uitkering verlaagd zou zien doordat hij zijn hoofdverblijfplaats deelt met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden. In dat geval levert het delen van de hoofdverblijfplaats de uitkeringsgerechtigde immers geen economisch-financieel voordeel op.

B.9.2. Het zou evenwel evenmin zijn gerechtvaardigd dat een rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen, de uitkering waarop hij recht heeft, verhoogd zou kunnen zien ten gevolge van het samenwonen met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en op geen enkele wijze kan bijdragen in de uitgaven van het huishouden.

Daaruit volgt dat, wanneer de rechthebbende op een inkomensgarantie voor ouderen beschikt over bestaansmiddelen, geen rekening kan worden gehouden met de aanwezigheid van de illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling bij de deling van de bestaansmiddelen door het aantal personen die dezelfde hoofdverblijfplaats delen, bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten.

B.10. In zoverre artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten ertoe leidt dat een persoon zijn recht verliest op het verhoogde basisbedrag van de inkomensgarantie voor ouderen wanneer hij zijn hoofdverblijfplaats deelt met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden, dient de eerste prejudiciële vraag, onder voorbehoud van wat is vermeld in B.9.2, bevestigend te worden beantwoord.

B.11. Het komt de verwijzende rechter toe een einde te maken aan de door het Hof vastgestelde ongrondwettigheid, vermits die vaststelling is uitgedrukt in voldoende precieze en volledige bewoordingen die toelaten dat de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.12. Uit de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat de tweede prejudiciële vraag is ingegeven door de vaststelling dat de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten noch voorziet in de mogelijkheid voor de Rijksdienst voor Pensioenen tot het voeren van een individueel sociaal onderzoek, noch in een bepaling die de aanvrager van een inkomensgarantie voor ouderen de mogelijkheid biedt om het bewijs te leveren dat het delen van zijn hoofdverblijfplaats met een andere persoon hem geen economisch-financieel voordeel oplevert.

B.13.1. Krachtens artikel 580, 8°, e), van het Gerechtelijk Wetboek neemt de arbeidsrechtbank kennis van de geschillen betreffende de toepassing van de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen. Krachtens artikel 607 van dat Wetboek neemt het arbeidshof kennis van het hoger beroep tegen beslissingen in eerste aanleg van de arbeidsrechtbanken en van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken.

Op grond van die bepalingen oordelen de arbeidsrechtbanken en de arbeidshoven met volle rechtsmacht over de geschillen betreffende de toepassing van de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen, hetgeen hen toelaat in de beoordeling van de feiten te treden en uitspraak te doen over het recht op de inkomensgarantie voor ouderen.

B.13.2. Krachtens de artikelen 870 en 871 van het Gerechtelijk Wetboek, moet iedere partij het bewijs leveren van de feiten die zij aanvoert en kan de rechter aan iedere gedingvoerende partij bevelen het bewijsmateriaal dat zij bezit over te zenden. Bovendien voorziet het Gerechtelijk Wetboek voor de arbeidsgerechten in ruime onderzoeksmogelijkheden, waaronder de mogelijkheid tot het organiseren van een getuigenverhoor (de artikelen 915 e.v.) en een deskundigenonderzoek (de artikelen 962 e.v.).

B.14. Gelet op het antwoord op de eerste prejudiciële vraag en rekening houdend met het gegeven dat het arbeidshof met volle rechtsmacht oordeelt over de geschillen betreffende de toepassing van de wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen en daarbij beschikt over ruime onderzoeksbevoegdheden, is het antwoord op de tweede prejudiciële vraag klaarblijkelijk niet nuttig voor de oplossing van het geschil dat hangende is voor het verwijzende rechtscollege.

B.15. De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Onverminderd wat is vermeld in B.9.2, schendt artikel 6, § 2, van de wet van 22 maart 2001Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/03/2001 pub. 29/03/2001 numac 2001022201 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen sluiten tot instelling van een inkomensgarantie voor ouderen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ertoe leidt dat een persoon zijn recht verliest op het verhoogde basisbedrag van de inkomensgarantie voor ouderen wanneer hij zijn hoofdverblijfplaats deelt met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden. - De tweede prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 26 september 2013.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt

^