Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 11 oktober 2010

Uittreksel uit arrest nr. 81/2010 van 1 juli 2010 Rolnummer 4796 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zo Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010204577
pub.
11/10/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 81/2010 van 1 juli 2010 Rolnummer 4796 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Leuven.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 8 oktober 2009 in zake het openbaar ministerie tegen T.S., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 november 2009, heeft de Correctionele Rechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, nu de rechter in toepassing van deze bepaling verplicht is om bij een veroordeling wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, verplicht is het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk moet maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter niet verplicht is om dit te doen, in geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad zoals bedoeld in artikel 29, § 1, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, dat bepaalt : « De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B. Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, § 1, 2°, in geval van een verkeersongeval met enkel lichtgewonden.

Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1 ».

B.2. De verwijzende rechter vraagt aan het Hof of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt doordat zij de rechter verplicht om bij een veroordeling wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en wanneer de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B, het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, terwijl de rechter daartoe niet is verplicht in het geval van een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader met enkel lichtgewonden of in geval van overtredingen van de tweede graad bedoeld in artikel 29, § 1, van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer.

B.3. De prejudiciële vraag heeft bijgevolg betrekking op een verschil in bestraffing van verschillende categorieën van personen, waarbij de rechter tot gestrengheid gehouden is ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde bestuurders, terwijl hij over een beoordelingsbevoegdheid beschikt ten aanzien van de bestuurders voor wie de uitzonderingen gelden.

Ten aanzien van een bepaalde categorie van veroordeelden dient de rechter immers het verval van het recht tot sturen uit te spreken (eerste lid). De maatregel voorziet in twee uitzonderingen. De eerste uitzondering betreft een veroordeling als bedoeld in artikel 38, § 1, 2°, namelijk een veroordeling wegens een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijk toedoen van de dader, doch beperkt tot de hypothese dat zij wordt uitgesproken wegens verwonding, waarbij er enkel lichtgewonden zijn (tweede lid). De tweede uitzondering betreft een veroordeling wegens een overtreding van de tweede graad (derde lid).

Het betreft overtredingen van de reglementen uitgevaardigd op grond van de gecoördineerde wetten betreffende de politie over het wegverkeer die de veiligheid van personen onrechtstreeks in gevaar brengen en de overtredingen die bestaan uit het onrechtmatig gebruiken van parkeerfaciliteiten voor personen met een handicap, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad (artikel 29, § 1, derde lid, van dezelfde gecoördineerde wetten).

B.4. De maatregel wordt in de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling als volgt uiteengezet : « Kennis en vaardigheid zijn betrouwbaar te testen op het rijexamen, maar attitude en gedrag zijn dat niet. Daarom wordt het eerste jaar dat men zijn rijbewijs heeft behaald beschouwd als een jaar waarbinnen de praktijk moet uitwijzen of de nieuwe, meestal ook jonge, bestuurder een veilige rijstijl heeft ontwikkeld.

Is dat niet het geval, dan moet hij zijn theoretisch en/of praktisch rijexamen opnieuw afleggen.

Onder meer de volgende overtredingen komen volgens de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer in aanmerking voor een verval van het recht tot sturen : - alcohol en dronkenschap in het verkeer; - overtredingen van de tweede, derde of vierde graad; - drugs in het verkeer; - een radarverklikker aan boord hebben; - verkeersongevallen met doden of ernstige gewonden veroorzaken; - recidive (reeds drie keer veroordeeld in het jaar voorafgaand aan de overtreding); - rijden zonder houder te zijn van een rijbewijs of rijden terwijl men medisch ongeschikt is; - vluchtmisdrijf; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur overschrijden; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur overschrijden in een bebouwde kom, zone 30 of woonerf » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/001, p. 4).

Een amendement werd aangenomen dat de vermelde termijn van één op twee jaar brengt (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/002).

B.5. De maatregel van het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig wordt verantwoord door de bekommernis verkeersongevallen te verminderen en op die manier de verkeersveiligheid te bevorderen.

De in het geding zijnde maatregel strekt ertoe bestuurders met een geringe ervaring in het wegverkeer aan een strenger toezicht te onderwerpen dan andere bestuurders. Door de eerstgenoemde bestuurders te verplichten, wanneer zij wegens bepaalde overtredingen zijn veroordeeld, hun theoretische kennis of praktische vaardigheden opnieuw te bewijzen, draagt de maatregel bij tot een verbetering van de veiligheid van de andere weggebruikers en van de verkeersveiligheid in het algemeen. De maatregel is bovendien beperkt tot bestuurders die bepaalde ernstige verkeersovertredingen hebben begaan.

B.6. Gelet op de doelstelling van de in het geding zijnde maatregel, leidt de keuze van de wetgever om de beoordelingsvrijheid van de rechter ten aanzien van een bepaalde categorie van veroordeelden uit te sluiten en niet ten aanzien van andere categorieën, niet tot een verschil in behandeling dat verstoken is van een redelijke verantwoording of tot een onevenredige straf. Het gegeven dat de wetgever de rechter niet tot dezelfde gestrengheid heeft verplicht ten aanzien van andere categorieën van bestuurders, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar verantwoording. Dat geldt des te meer daar de rechter, indien hij dat verantwoord acht, rekening houdend met de concrete omstandigheden van de overtreding en het verkeersongeval waartoe zij aanleiding geeft, dezelfde maatregel kan toepassen op de bestuurders op wie de uitzonderingen van toepassing zijn en uit wier gedrag blijkt dat zij geen « veilige rijstijl » hebben aangenomen.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 38, § 5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 1 juli 2010.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^