Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 februari 2010

Uittreksel uit arrest nr. 198/2009 van 17 december 2009 Rolnummer 4671 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 49 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2010200023
pub.
17/02/2010
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 198/2009 van 17 december 2009 Rolnummer 4671 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals het van kracht was vóór de vervanging ervan bij artikel 28 van de wet van 15 september 2006, gesteld door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Martens en M. Bossuyt, en de rechters M. Melchior, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Martens, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 26 maart 2009 in zake A.G. tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Etterbeek, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 april 2009, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals het van kracht was vóór de wijziging ervan bij de artikelen 28 en 29 van de wet van 15 september 2006, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het aan de erkende staatloze geen recht op verblijf toekent dat vergelijkbaar is met datgene dat het aan de erkende vluchteling toekent, waardoor het personen die zich in vergelijkbare situaties bevinden verschillend behandelt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, vóór de wijziging ervan bij de artikelen 28 en 29 van de wet van 15 september 2006, bepaalde : « Als vluchteling in de zin van deze wet worden beschouwd en tot verblijf of vestiging in het Rijk worden toegelaten : 1° de vreemdeling die krachtens de internationale akkoorden van vóór het Internationaal Verdrag betreffende de status van vluchteling, en van de Bijlagen, ondertekend te Genève op 28 juli 1951, in België de hoedanigheid van vluchteling bezat vóór de inwerkingtreding van de wet van 26 juni 1953 houdende goedkeuring van genoemd verdrag;2° de vreemdeling die als vluchteling is erkend door de Minister van Buitenlandse Zaken of door de internationale overheid waaraan de Minister zijn bevoegdheid heeft overgedragen;3° de vreemdeling die als vluchteling wordt erkend door de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen. Als vluchteling in de zin van deze wet wordt eveneens beschouwd, de vreemdeling die, nadat hij als vluchteling werd erkend terwijl hij zich op het grondgebied bevond van een andere Staat, verdragsluitende partij bij het internationaal Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, door de Minister of diens gemachtigde tot verblijf of vestiging in het Rijk is toegelaten, op voorwaarde dat zijn hoedanigheid van vluchteling bevestigd wordt door de overheid bedoeld in het eerste lid, 2° of 3° ».

B.2. Artikel 98 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/10/1981 pub. 12/03/2008 numac 2008000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bepaalt : « De staatloze en zijn familieleden zijn onderworpen aan de algemene reglementering.

Wanneer de staatloze echter gemachtigd is om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven, geeft het gemeentebestuur hem een bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister af waarvan de vervaldatum drie maanden vroeger valt dan die van de reistitel.

De artikelen 85 en 92 zijn van toepassing op de staatloze die gemachtigd is om in het Rijk te verblijven ».

B.3.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, van artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, zoals weergegeven in B.1, in zoverre het een verschil in behandeling invoert tussen de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling is erkend en die hierdoor wordt toegelaten tot het verblijf of tot de vestiging in het Rijk, en de staatloze die, doordat hij niet door die bepaling wordt beoogd, uit zijn erkenning in die hoedanigheid niet het recht kan afleiden om tot het verblijf of de vestiging in het Rijk te worden toegelaten.

B.3.2. Volgens de Ministerraad bevinden de vluchtelingen en de staatlozen zich niet in vergelijkbare situaties : de twee statussen gaan niet noodzakelijkerwijs samen, waarbij de vluchtelingen doorgaans de nationaliteit hebben behouden van een land waarnaar zij zouden kunnen terugkeren wanneer de situatie waardoor zij zijn gevlucht, niet meer zou bestaan, en de staatlozen het land waar ze hun gewoonlijke verblijfplaats hadden, niet noodzakelijk uit vrees voor vervolgingen hebben verlaten.

B.3.3. Die vreemdelingen hebben gemeen dat zij zich bevinden op het grondgebied van België en er een status toegekend kregen op grond van internationale verdragen die tot doel hebben hen te beschermen. In dat opzicht bevinden zij zich in een vergelijkbare situatie.

B.4.1. Volgens het OCMW van Etterbeek zou de prejudiciële vraag onontvankelijk zijn, omdat, in het licht van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil dat betrekking heeft op de voorwaarden inzake de toekenning van het leefloon, het in het geding zijnde artikel 49 niet de enige bepaling is waarmee rekening moet worden gehouden en, doordat het betrekking heeft op de vluchtelingen, geen aanleiding zou kunnen geven tot een discriminatie die de staatlozen treft.

B.4.2. Het staat niet aan de partijen, noch in de regel aan het Hof om de toepassing of de interpretatie te betwisten van de bepalingen die de verwijzende rechter aan de toetsing van het Hof voorlegt of die hij op het door hem te beslechten geschil toepasselijk acht. Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid, voor het Hof, om een prejudiciële vraag te herformuleren, zou het Hof alleen in de hypothese van een kennelijke vergissing kunnen oordelen om die niet te moeten beantwoorden.

B.4.3. Uit het in B.3.1 omschreven verschil in behandeling vloeit te dezen voort dat de erkende vluchtelingen, in tegenstelling tot de erkende staatlozen, dankzij de verblijfsvergunning die hun erkenning als vluchteling met zich meebrengt, het recht op maatschappelijke integratie kunnen genieten dat is toegekend bij de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie en dat het voorwerp uitmaakt van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil. Artikel 3 van die wet bepaalt : « Om het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten, moet de persoon tegelijkertijd en onverminderd de bijzondere voorwaarden die bij deze wet worden gesteld : 1° zijn werkelijke verblijfplaats in België hebben in de door de Koning te bepalen zin;2° meerderjarig zijn of hiermee gelijkgesteld zijn overeenkomstig de bepalingen van deze wet;3° behoren tot één van de volgende categorieën van personen : - hetzij de Belgische nationaliteit bezitten; - hetzij als burger van de Europese Unie, of als lid van zijn familie die hem begeleidt of zich bij hem voegt, genieten van een verblijfsrecht voor meer dan drie maanden, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; - hetzij als vreemdeling ingeschreven zijn in het bevolkingsregister; - hetzij staatloos zijn en onder de toepassing vallen van het Verdrag betreffende de status van staatlozen, ondertekend te New-York op 28 september 1954 en goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960; - hetzij vluchteling zijn in de zin van artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 4° niet over toereikende bestaansmiddelen beschikken, noch er aanspraak kunnen op maken, noch in staat zijn deze hetzij door eigen inspanningen, hetzij op een andere manier te verwerven.Het centrum berekent de bestaansmiddelen van de persoon overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstuk II; 5° werkbereid zijn, tenzij dit om gezondheids- of billijkheidsredenen niet mogelijk is;6° zijn rechten laten gelden op uitkeringen die hij kan genieten krachtens de Belgische of buitenlandse sociale wetgeving ». De « werkelijke verblijfplaats » bedoeld in het hiervoor weergegeven artikel 3, 1°, vereist een machtiging tot verblijf op het grondgebied van het Rijk krachtens artikel 2 van het koninklijk besluit van 11 juli 2002Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 11/07/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022564 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Koninklijk besluit houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

B.4.4. De bij de verwijzende rechter ingestelde vordering heeft betrekking op de toekenning van een leefloon. Het onderzoek van de voorwaarden voor de toekenning van dat leefloon omvat met name het onderzoek van het regelmatige karakter van het verblijf van de staatloze aanvrager en kan de rechter ertoe brengen stil te staan bij een verschil in behandeling dat hij in dat opzicht tussen de categorieën van vreemdelingen zou vaststellen.

Het blijkt niet dat de verwijzende rechter aan het Hof een vraag heeft gesteld die kennelijk niet pertinent is om het aan hem voorgelegde geschil te beslechten of die steunt op een kennelijk onjuiste toepassing of interpretatie van de bepalingen waarmee hij rekening houdt.

B.4.5. De exceptie wordt verworpen.

B.5. De situatie van de staatlozen in het internationaal recht wordt geregeld door het Verdrag van New York betreffende de status van staatlozen van 28 september 1954, goedgekeurd bij de wet van 12 mei 1960 (hierna : het Verdrag van New York); die van de vluchtelingen is geregeld bij het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, goedgekeurd bij de wet van 26 juni 1953 (hierna : het Verdrag van Genève).

De twee verdragen, die historisch gezien uit dezelfde demarche voortvloeien, bevatten bepalingen waarvan de draagwijdte in verschillende opzichten vergelijkbaar is. Krachtens artikel 7.1 van het Verdrag van Genève en artikel 7.1 van het Verdrag van New York kent België aan de vluchtelingen en aan de staatlozen de regeling toe die het aan de vreemdelingen in het algemeen toekent. Krachtens de artikelen 23 en 24 van het Verdrag van New York en de artikelen 23 en 24 van het Verdrag van Genève moet België aan de vluchtelingen die rechtmatig op zijn grondgebied verblijven en aan de staatlozen die rechtmatig erop verblijven, dezelfde behandeling als die van de onderdanen toekennen op het vlak van de arbeidswetgeving, de wetgeving inzake sociale zekerheid en de bijstand van overheidswege; noch de enen, noch de anderen kunnen, indien zij rechtmatig op het grondgebied verblijven, het land worden uitgezet, tenzij om redenen van nationale veiligheid of openbare orde (artikel 31 van het Verdrag van New York en artikel 32 van het Verdrag van Genève). Geen van beide verdragen kent aan de daarin beoogde personen het recht toe om te verblijven op het grondgebied van de Staat die hen als vluchteling of als staatloze erkent.

B.6. De erkende staatlozen en de erkende vluchtelingen bevinden zich aldus in grotendeels vergelijkbare situaties, niet alleen rekening houdend met de voorschriften van die bepalingen, maar ook met het feit dat aan de overheid, door hun de hoedanigheid van, al naar gelang van het geval, staatloze of vluchteling toe te kennen, plichten worden opgelegd ten aanzien van de betrokkenen.

B.7. Wanneer is vastgesteld dat de staatloze deze hoedanigheid heeft verkregen omdat hij buiten zijn wil zijn nationaliteit heeft verloren en dat hij aantoont dat hij geen wettige en duurzame verblijfstitel kan verkrijgen in een andere Staat waarmee hij banden zou hebben, kan de situatie waarin hij zich bevindt op discriminerende wijze afbreuk doen aan zijn grondrechten.

Hieruit vloeit voort dat, wat het verblijfsrecht betreft, het verschil in behandeling tussen de staatloze die zich in een dergelijke situatie op het Belgisch grondgebied bevindt en de erkende vluchteling, niet redelijk verantwoord is.

B.8. Die discriminatie vloeit evenwel niet voort uit artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten, dat alleen betrekking heeft op de in België erkende vluchtelingen, maar uit de ontstentenis van een wettelijke bepaling die aan de in België erkende staatlozen een verblijfsrecht toekent dat vergelijkbaar is met datgene dat die vluchtelingen genieten.

B.9. Het komt aan de verwijzende rechter, en niet aan het Hof toe om, met toepassing van artikel 159 van de Grondwet, in voorkomend geval de grondwettigheid van artikel 98 van het voormelde koninklijk besluit van 8 oktober 1981Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 08/10/1981 pub. 12/03/2008 numac 2008000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten na te gaan.

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Rekening houdend met wat in B.8 is uiteengezet, schendt artikel 49 van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, zoals die bepaling luidde vóór de wijziging ervan bij de artikelen 28 en 29 van de wet van 15 september 2006, niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, op de openbare terechtzitting van 17 december 2009.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, P. Martens.

^