Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 april 2008

Uittreksel uit arrest nr. 37/2008 van 4 maart 2008 Rolnummer 4171 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 17 november 1998 houdende Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008201348
pub.
30/04/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 37/2008 van 4 maart 2008 Rolnummer 4171 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, zoals gewijzigd bij artikel 2 van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 2 maart 2007 in zake Lucien Henry en anderen tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 maart 2007, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de Rijkswacht, zoals aangevuld door artikel 2 van de wet van 17 november 1998 ' houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht ', het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie (schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet) doordat het de Koning toestaat te voorzien in een maximale leeftijdsgrens voor de personeelsleden van de spoorwegpolitie die hun overplaatsing naar de rijkswacht vragen, in tegenstelling tot de personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, zoals aangevuld bij artikel 2 van de wet van 17 november 1998 « houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht », in zoverre het de Koning ertoe machtigt te voorzien in een maximale leeftijdsgrens voor de personeelsleden van de spoorwegpolitie die hun overplaatsing naar de rijkswacht vragen, in tegenstelling tot de personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie.

B.2.1. Artikel 2 van de voormelde wet van 17 november 1998 heeft artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht als volgt gewijzigd : « 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : ' § 1. De rijkswacht omvat een operationeel korps en een administratief en logistiek korps.

Zij omvat eveneens een categorie bijzonder politiepersoneel. '; 2° § 2 wordt aangevuld als volgt : ' Het operationeel korps omvat een personeelscategorie met bijzondere politiebevoegdheid.Ze is samengesteld uit de personeelsleden van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie die op hun vraag en in een gelijkwaardige graad worden overgeplaatst naar dit korps. Deze personeelsleden worden, respectievelijk, belast met de opdrachten bedoeld in de artikelen 16bis, 16ter en 16quater, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

De Koning bepaalt de nadere regels van de overplaatsing. Hij kan bijzondere voorwaarden bepalen waaronder de bedoelde personeelsleden kunnen bevorderen in de graad.

De politieambtenaren van de bijzondere politiediensten die overgaan naar het operationeel korps van de rijkswacht en die voor de overplaatsing de hoedanigheid hadden van officier van bestuurlijke politie, van officier van gerechtelijke politie of van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, behouden die hoedanigheid.

De Koning bepaalt eveneens, op voordracht van de Minister die bevoegd is voor de pensioenen, de nadere regels voor de tenlasteneming van de pensioenuitgaven die voortvloeien uit de in het tweede lid bedoelde overplaatsing. Vanaf de datum van hun overplaatsing naar het operationeel korps worden, voor de toepassing van de bepalingen inzake pensioenen, de diensten gepresteerd bij de bijzondere politiedienst beschouwd als bij de rijkswacht gepresteerde diensten.

De in het tweede lid bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek overgaan naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid onder de voorwaarden bepaald door de Koning. '; 3° het artikel wordt aangevuld met de volgende paragraaf : ' § 4.De categorie bijzonder politiepersoneel omvat de personeelsleden van de zeevaartpolitie en van de luchtvaartpolitie die worden overgeplaatst naar de rijkswacht. Zij worden belast met de opdrachten bedoeld in de artikelen 16bis en 16ter van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt.

De Koning bepaalt hun aantal en de nadere regels van de overplaatsing, zonder dat Hij daarbij een leeftijdsgrens mag invoeren.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden blijven onder de statutaire wetten en reglementen vallen die van toepassing zijn op het personeel van de zeevaartpolitie en van de luchtvaartpolitie op het door de Koning te bepalen tijdstip, met inachtneming van de beperkingen bepaald bij artikel 12bis. De bevoegdheden die deze wetten en reglementen toekennen aan de Minister die de betrokken politiedienst onder zijn bevoegdheid heeft, aan de personeelsleden van die politiedienst en, in voorkomend geval, aan andere overheden, worden uitgeoefend door de Minister van Binnenlandse Zaken of de door hem aangewezen rijkswachtoverheid. De wijzigingen die in die wetten en reglementen op algemene wijze worden aangebracht, zijn op deze personeelsleden toepasselijk. De wijzigingen die enkel betrekking hebben op een bijzondere personeelscategorie zijn op hen enkel toepasselijk indien dit uitdrukkelijk is bepaald. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Vervoer lichten elkaar in over de voorontwerpen tot wijziging van voormelde teksten.

De wetten en reglementen die inzake de pensioenen van toepassing zijn op het personeel van de zeevaartpolitie en van de luchtvaartpolitie blijven van toepassing op de in het eerste lid bedoelde personeelsleden, met inbegrip van de wijzigingen die deze bepalingen na de in hetzelfde lid bedoelde overplaatsing ondergaan.

De in het eerste lid bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek worden overgeplaatst naar de personeelscategorie met bijzondere bevoegdheid of deze met algemene bevoegdheid van het operationeel korps van de rijkswacht onder de voorwaarden bepaald door de Koning.

Vanaf de datum van deze overplaatsing is het derde lid niet meer van toepassing, maar de diensten die deze personeelsleden hebben gepresteerd bij de zeevaartpolitie en bij de luchtvaartpolitie worden, voor de toepassing van de bepalingen inzake de pensioenen, beschouwd als diensten bij de rijkswacht gepresteerd.

De Koning bepaalt, op voordracht van de Minister die bevoegd is voor de pensioenen, de nadere regels voor de tenlasteneming van de pensioenuitgaven die voortvloeien uit de in het eerste lid bedoelde overplaatsing. ' ».

B.2.2. Het koninklijk besluit van 26 januari 1999 « tot vaststelling van de inwerkingtreding van sommige bepalingen van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht en houdende de regeling van de integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht » bepaalde in artikel 3 ervan : « Kunnen niet worden overgeplaatst naar de rijkswacht, de personeelsleden van de spoorwegpolitie, die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt op de datum bepaald voor hun overplaatsing naar de rijkswacht ».

De datum voor de overplaatsing van de personeelsleden van de spoorwegpolitie naar de rijkswacht is vastgesteld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 1 februari 1999 « tot vaststelling van de datum van de inwerkingtreding van sommige artikelen van de wet van 17 november 1998, houdende de integratie van de Zeevaartpolitie, de Luchtvaartpolitie en de Spoorwegpolitie in de Rijkswacht en tot organisatie van de nadere regels van overdracht voor sommige personeelsleden van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen naar de Rijkswacht ».

Volgens dat artikel 3 worden « op 1 juni 1999 [...] de overeenkomstig artikel 20 van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht ter beschikking gestelde personeelsleden van de rijkswacht overgeplaatst naar het operationeel korps van de rijkswacht met bijzondere politiebevoegdheid, tenzij ze uiterlijk op 31 mei 1999 de NMBS meedelen hiervan af te zien ».

B.3. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag omdat het door de verwijzende rechter vermelde verschil zijn oorsprong zou vinden in de reglementaire uitvoeringsbevoegdheid van de Koning en het Hof niet bevoegd zou zijn om zich uit te spreken over de grondwettigheid van een verschil in behandeling dat niet in de wet zelf is vastgelegd.

B.4.1. De in het geding zijnde bepaling voert een verschil in behandeling in tussen de personeelsleden van de spoorwegpolitie en de personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie, in zoverre zij de Koning verbiedt een leeftijdsgrens te bepalen wanneer Hij de voorwaarden vaststelt inzake de overplaatsing van de personeelsleden van de zeevaartpolitie en van de luchtvaartpolitie naar de rijkswacht, terwijl een dergelijke beperking van de bevoegdheid van de Koning niet wordt opgelegd ten aanzien van de leden van de spoorwegpolitie.

B.4.2. Het is de in het geding zijnde bepaling die een verschil in behandeling invoert en onder de bevoegdheid van het Hof valt.

B.5. De exceptie wordt verworpen.

B.6.1. Met de aanneming van de wet van 17 november 1998 wilde de wetgever, met het oog op de organisatie van een geïntegreerde politiedienst, in één structuur alle personen samenbrengen die zijn belast met een politiefunctie (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1618/4, p. 12).

Aldus zijn « de algemene politieopdrachten (met uitzondering van de opdrachten inzake controle op het naleven van de specifieke verkeersregels) van de luchtvaart-, zeevaart- en spoorwegpolitie, samen met het daartoe vereiste personeel en middelen, [...] opgenomen in de rijkswacht » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1618/1, p. 1).

B.6.2. Er werd bepaald dat de personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie bij de overplaatsing naar de rijkswacht hun oorspronkelijk statuut behouden. Zij hadden evenwel de mogelijkheid om te worden overgeplaatst naar het operationeel korps van de rijkswacht onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden. De personeelsleden van de spoorwegpolitie moesten daarentegen onmiddellijk worden onderworpen aan het statuut van het personeel van het operationeel korps van de rijkswacht, maar met behoud van hun bijzondere politiebevoegdheid (ibid., pp. 2-5).

B.6.3. In de parlementaire voorbereiding werd dat verschil in behandeling als volgt verantwoord : « De personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie worden opgevangen in een nieuw te creëren rijkswachtstructuur, ' categorie bijzonder politiepersoneel ' genaamd. Zij zijn respectievelijk belast met de uitoefening van opdrachten inzake de politie der zeevaart en de politie der scheepvaart en met de uitoefening van opdrachten inzake de politie der luchtwegen.

Zij kunnen op hun verzoek worden overgeplaatst naar de personeelscategorie met bijzondere bevoegdheid van het operationeel korps van de rijkswacht. De personeelsleden van de spoorwegpolitie komen meteen terecht in die personeelscategorie. Het statuut van het NMBS-personeel is immers zo specifiek dat het noch voor de rijkswacht noch voor de NMBS doenbaar is om dat statuut verder toe te passen op het personeel dat van de NMBS naar de rijkswacht overgeplaatst wordt.

De aldus overgeplaatste personeelsleden van de spoorwegpolitie zullen belast worden met het uitvoeren van opdrachten inzake de politie der spoorwegen » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1618/4, p. 3).

B.6.4. De onmogelijkheid voor de Koning om te voorzien in een leeftijdsgrens voor de overplaatsing van de personeelsleden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie naar de rijkswacht is ingevoerd via een amendement van de Regering, dat als volgt werd verantwoord : « Ten einde de specificiteit van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie, als onderdeel van de toekomstige geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, te beveiligen, is het nodig dat het leidinggevend personeel, zoals inzonderheid de waterschouten, ook kans krijgt om naar de categorie bijzonder politiepersoneel van de rijkswacht overgeplaatst te worden, zonder rekening te houden met hun leeftijd.

De samenhang met het eerste lid, 2° van artikel 2 wordt bewaard doordat de Koning de bevoegdheid behoudt om een leeftijdsgrens te voorzien voor overgang naar het operationeel korps van de rijkswacht, gelet op de geldende pensioenleeftijd bij dat korps » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1618/6, pp. 1-2).

B.7. Gelet op de noodzaak om de personeelsleden van de spoorwegpolitie onmiddellijk te integreren in het operationeel korps van de rijkswacht wegens het zeer specifieke statuut waaraan zij waren onderworpen, alsook op het bijzondere karakter van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie dat de wetgever wilde behouden, vermocht deze ervan uit te gaan dat de bevoegdheid van de Koning ten aanzien van de voorwaarden inzake de overplaatsing van de leden van de zeevaartpolitie en de luchtvaartpolitie diende te worden beperkt, zonder te voorzien in dezelfde beperking voor de leden van de spoorwegpolitie.

B.8. Voor het overige blijkt zowel uit artikel 3 als uit artikel 6, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 26 januari 1999 dat de overplaatsing naar het operationeel korps van de rijkswacht of, daarin, van de personeelscategorie met bijzondere politiebevoegdheid naar de personeelscategorie met algemene politiebevoegdheid, is voorbehouden aan de personeelsleden die de leeftijd van vijftig jaar niet hebben bereikt, zodat een identieke regel van toepassing is op ieder personeelslid, ongeacht zijn herkomst, voor de integratie in het operationeel korps van de rijkswacht.

B.9. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 11 van de wet van 2 december 1957 op de rijkswacht, zoals aangevuld bij artikel 2 van de wet van 17 november 1998 houdende integratie van de zeevaartpolitie, de luchtvaartpolitie en de spoorwegpolitie in de rijkswacht, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 4 maart 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^