gepubliceerd op 19 juli 2007
Uittreksel uit arrest nr. 100/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4059 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, § 4, en 9 van de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect », Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P(...)
Uittreksel uit arrest nr. 100/2007 van 12 juli 2007 Rolnummer 4059 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, § 4, en 9 van de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect », zoals hersteld bij de artikelen 3 en 4 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon, en van artikel 16, tweede lid, van voormelde wet van 15 februari 2006, ingesteld door de Orde van architecten en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 oktober 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 25 oktober 2006, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, § 4, en 9 van de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect », zoals hersteld bij de artikelen 3 en 4 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon, en van artikel 16, tweede lid, van voormelde wet van 15 februari 2006 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 april 2006) door de Orde van architecten, met zetel te 1000 Brussel, Livornostraat 160/2, Jan Vanderstraeten, wonende te 1785 Merchtem, Hunsberg 14, Pol Maes, wonende te 8580 Avelgem, Doorniksesteenweg 78, en Jacky Tavernier, wonende te 8630 Veurne, Zoutenaaiestraat 7. (...) II. In rechte (...) De bestreden bepalingen B.1. De verzoekers vorderen de vernietiging van artikel 3 van de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon, in zoverre een artikel 2, § 4, wordt ingevoegd in de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect », en van de artikelen 4 en 16, tweede lid, van dezelfde wet van 15 februari 2006.
Die bepalingen luiden : « HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect [...]
Art. 3.Artikel 2 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 18 februari 1977, wordt hersteld in de volgende lezing : '
Artikel 2.[...] § 4. Niemand mag het beroep van architect uitoefenen zonder door een verzekering gedekt te zijn, overeenkomstig artikel 9. '
Art. 4.Artikel 9 van dezelfde wet, opgeheven bij de wet van 26 juni 1963, wordt hersteld in de volgende lezing : '
Art. 9.Alle natuurlijke personen of rechtspersonen die ertoe gemachtigd werden overeenkomstig deze wet het beroep van architect uit te oefenen en van wie de aansprakelijkheid, met inbegrip van de tienjarige aansprakelijkheid, kan worden verbonden wegens de handelingen die zij beroepshalve stellen of de handelingen van hun aangestelden dienen door een verzekering te zijn gedekt. Deze verzekering kan kaderen in een globale verzekering voor alle partijen die in de bouwakte voorkomen.
De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels en de voorwaarden van de verzekering die een adequate risicodekking ten voordele van de opdrachtgever mogelijk dient te maken, onder meer : - het minimum te waarborgen plafond; - het bedrag van de eventuele vrijstelling; - de uitgebreidheid in de tijd van de waarborg; - de risico's die gedekt dienen te worden.
Wanneer het beroep van architect uitgeoefend wordt door een rechtspersoon overeenkomstig deze wet, zijn alle zaakvoerders, bestuurders, leden van het directiecomité en meer algemeen alle zelfstandige mandatarissen die optreden in naam en voor rekening van de rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de verzekeringspremies.
Wanneer, in geval van schending van het eerste lid, de rechtspersoon niet door een verzekering gedekt is, dan zijn de bestuurders, zaakvoerders en leden van het Bestuurscomité hoofdelijk aansprakelijk ten opzichte van derden voor iedere schuld die uit de tienjarige aansprakelijkheid voortvloeit.' [...] HOOFDSTUK IV. - Slotbepaling
Art. 16.[...] Deze wet mag niet in werking treden voor de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 4 ».
Over de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging B.2.1. Volgens de Ministerraad is het beroep tot vernietiging onontvankelijk omdat niet de vernietiging wordt beoogd van de bestreden bepalingen, maar van een leemte in de wetgeving, waarvoor het Hof niet bevoegd zou zijn. Tevens meent de Ministerraad dat de verzoekers niet doen blijken van het vereiste belang en dat hun bezwaren niet zouden zijn gericht tegen de bestreden wetsbepalingen, maar tegen de niet bewezen, feitelijke gevolgen ervan, waarover het Hof zich evenmin zou kunnen uitspreken. Ten slotte werpt de Ministerraad ook op dat het beroep ratione temporis niet ontvankelijk is en dat de beslissing van de eerste verzoekende partij om het beroep tot vernietiging in te stellen, niet rechtsgeldig zou zijn.
B.2.2. Volgens artikel 2, § 4, van de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect », ingevoegd bij artikel 3 van de bestreden wet, mag niemand het beroep van architect uitoefenen zonder, overeenkomstig artikel 9, door een verzekering te zijn gedekt. De laatstvermelde bepaling regelt de nadere modaliteiten van die verzekeringsplicht.
B.2.3. Hoewel de kritiek van de verzoekers gericht is tegen het feit dat enkel aan de architecten en niet aan andere beroepsgroepen in de bouwsector de verplichting wordt opgelegd de beroepsaansprakelijkheid te verzekeren, beoogt het beroep in hoofdorde de vernietiging van de bestreden bepalingen, nu zij volgens de verzoekers een scheeftrekking in de aansprakelijkheidsregeling in de bouwsector zouden veroorzaken en aan architecten een zwaardere last zouden opleggen dan aan de andere vergelijkbare beroepsgroepen. Slechts in ondergeschikte orde vragen de verzoekers dat het Hof zou vaststellen dat de discriminatie van de architect te wijten is aan een lacune in de wetgeving. Het feit dat de verzoekers, ter ondersteuning van hun beroep, wijzen op de negatieve feitelijke gevolgen van de bestreden bepalingen, neemt ook niet weg dat hun beroep is gericht tegen de wet zelf. Het Hof is derhalve bevoegd om kennis te nemen van het beroep tot vernietiging.
B.2.4. De individuele verzoekers, die hetzij ingenieur-architect, hetzij architect zijn, doen blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van wetsbepalingen die het wettelijk statuut van de architecten wijzigen en die onder meer bepalen dat niemand het beroep van architect mag uitoefenen zonder door een verzekering gedekt te zijn. Nu het belang van die verzoekers vaststaat, is het beroep tot vernietiging ontvankelijk en dient het Hof niet te onderzoeken of de beslissing van de eerste verzoekende partij om het beroep tot vernietiging in te stellen regelmatig is.
B.2.5. De exceptie die de Ministerraad opwerpt ten aanzien van de ontvankelijkheid ratione temporis van het verzoekschrift, kan niet worden aangenomen. De vermelding van een verkeerde datum op het verzoekschrift berust op een materiële vergissing en uit de datumstempel van de griffie blijkt dat het beroep tijdig werd ingediend.
B.2.6. De door de Ministerraad opgeworpen excepties worden verworpen.
Ten gronde B.3.1. In een enig middel voeren de verzoekers aan dat de bestreden bepalingen een schending inhouden van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat architecten ertoe worden verplicht hun beroepsaansprakelijkheid te verzekeren, terwijl een dergelijke verplichting niet geldt voor andere actoren in de bouwsector.
B.3.2. In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert, kunnen de architecten en de andere actoren binnen de bouwsector als vergelijkbare categorieën worden beschouwd inzake beroepsaansprakelijkheid.
B.4.1. Met de wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon heeft de wetgever beoogd een meer evenwichtige aansprakelijkheidsregeling voor de architect tot stand te brengen, die tegelijk ook meer waarborgen biedt voor de bouwheer (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1920/001, pp. 3 en 4).
B.4.2. De bestreden wet schept de mogelijkheid om voortaan de persoonlijke contractuele aansprakelijkheid van de architect uit te sluiten door middel van het oprichten van een vennootschap met volkomen rechtspersoonlijkheid, die beantwoordt aan de wettelijke voorwaarden om het beroep van architect uit te oefenen. Die regeling wordt door de verzoekende partijen niet betwist.
B.4.3. Daarnaast streeft de wet naar een meer adequate bescherming van de bouwheer. Om die doelstelling te bereiken, wordt aan alle personen die het beroep van architect uitoefenen de verplichting opgelegd hun beroepsaansprakelijkheid door een verzekering te laten dekken en wordt aan de Koning opgedragen de nadere regels daartoe te bepalen. De niet-naleving van het verbod om het beroep van architect uit te oefenen zonder te zijn verzekerd, wordt strafrechtelijk gestraft.
B.5.1. De wet van 15 februari 2006 betreffende de uitoefening van het beroep van architect in het kader van een rechtspersoon brengt wijzigingen aan in de wet van 20 februari 1939 « op de bescherming van den titel en van het beroep van architect » en in de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een orde van architecten.
B.5.2. De wetgever heeft de architect, wegens de bijzondere opdrachten die met zijn beroep zijn verbonden, willen onderscheiden van een aantal andere actoren binnen de bouwsector door de toegang tot het architectenberoep te beschermen en door die beroepscategorie, die hij bij de vrije beroepen heeft ondergebracht, aan eigen regels - met in voorkomend geval strafsancties - te onderwerpen.
B.5.3. Het feit dat de bestreden wet uitsluitend wijzigingen beoogt van dat wettelijk statuut, verantwoordt op objectieve en pertinente wijze dat ze enkel van toepassing is op architecten en niet op andere actoren in de bouwsector. In samenhang beoordeeld met de wijziging van de aansprakelijkheidsregeling voor architecten die hun beroep uitoefenen in het kader van een rechtspersoon, leidt de verplichting om de beroepsaansprakelijkheid te verzekeren niet tot gevolgen die onevenredig zijn met de door de wetgever nagestreefde doelstellingen.
B.6.1. De verzoekers plaatsen de bestreden regeling evenwel binnen het ruimer perspectief van de aansprakelijkheid in de bouwsector. Ze menen dat de architecten worden gediscrimineerd doordat de verplichting om zich te verzekeren niet geldt voor andere vergelijkbare beroepsgroepen.
B.6.2. De verplichtingen van de verschillende actoren in de bouwsector zijn dermate samenhangend dat bij problemen van aansprakelijkheid niet altijd kan worden uitgemaakt wie verantwoordelijk is en voor welk aandeel in de schade. Dat leidt ertoe dat geregeld meerdere personen in solidum tot betaling van schadevergoeding worden verplicht.
B.6.3. Doordat architecten als enige beroepsgroep in de bouwsector wettelijk zijn verplicht hun beroepsaansprakelijkheid te verzekeren, dreigt hun aansprakelijkheid bij veroordeling in solidum meer dan die van de andere beroepsgroepen in het gedrang te komen, zonder dat voor dat verschil in behandeling een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Die discriminatie is evenwel niet het gevolg van de verzekeringsplicht opgelegd bij de bestreden wet, maar van de ontstentenis in het recht toepasselijk op de andere « partijen die in de bouwakte voorkomen » van een vergelijkbare verzekeringsplicht. Dit kan slechts worden verholpen door het optreden van de wetgever.
B.7. Onder voorbehoud van het vermelde in B.6.3, is het enige middel niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep, onder voorbehoud van het vermelde in B.6.3.
Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 12 juli 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.