Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 15 november 2001

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 95.692 van 22 mei 2001 in zake S. Isljami tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingeko « Schendt artikel 57/12, vierde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het(...)

bron
arbitragehof
numac
2001021558
pub.
15/11/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 95.692 van 22 mei 2001 in zake S. Isljami tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 juni 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57/12, vierde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat deze wetsbepaling een verschillende behandeling impliceert tussen de kandidaat-vluchtelingen die onmiddellijk moeten verschijnen voor een drieledige kamer, waarvan geen enkel lid zich reeds over het beroep heeft uitgesproken, en de kandidaat-vluchtelingen, die moeten verschijnen voor een alleenrechtsprekend lid, dat ervoren reeds geoordeeld heeft dat het beroep kennelijk ongegrond lijkt ? » Bij arrest nr. 95.065 van 2 mei 2001 in zake M. Demirhan en I. Demirhan tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 20 september 2001, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 57/12, vierde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, gewijzigd bij de wet van 6 mei 1993, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de mate dat deze wetsbepaling een verschillende behandeling impliceert tussen de kandidaat-vluchtelingen, die moeten verschijnen voor een drieledige kamer, waarvan geen enkel lid zich reeds over het beroep heeft uitgesproken, en de kandidaat-vluchtelingen, die moeten verschijnen voor een alleenrechtsprekend lid, dat ervoren reeds geoordeeld heeft dat het beroep kennelijk ongegrond lijkt ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2199 en 2241 van de rol van het Hof en werden samengevoegd met de zaak met rolnummer 2161.

De griffier, L. Potoms.

^