Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 23 januari 2001

Arrest nr. 140/2000 van 21 december 2000 Rolnummer 1872 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen, ingesteld d Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021631
pub.
23/01/2001
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 140/2000 van 21 december 2000 Rolnummer 1872 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen, ingesteld door F. Bourdon.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, P. Martens, J. Delruelle, R. Henneuse en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 25 januari 2000 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 26 januari 2000, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 juli 1999), door F. Bourdon, wonende te 8200 Brugge, Diederik van de Elzasstraat 13.

II. De rechtspleging Bij beschikking van 26 januari 2000 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 15 februari 2000 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 februari 2000.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 3 april 2000 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 op de organieke wet bij op 12 mei 2000 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 29 juni 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 25 januari 2001.

Bij beschikking van 22 november 2000 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 13 december 2000 enkel wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep, na te hebben vastgesteld dat rechter H. Coremans, wettig verhinderd zitting te nemen, als lid van de zetel werd vervangen door rechter M. Bossuyt.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 23 november 2000 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 13 december 2000 : - zijn verschenen : . Mr. J. Dewit, advocaat bij de balie te Brugge, voor de verzoekende partij; . Mr. G. Janssens loco Mr. D. D'Hooghe en Mr. F. Vandendriessche, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers H. Boel en P. Martens verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Standpunt van de verzoekende partij A.1. De verzoekende partij was een lokaal verkozen mandataris en is met ingang van 1 augustus 1997 op rustpensioen gesteld. De bestreden bepaling wijzigt de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden in een zin die strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De in de bestreden bepaling opgenomen afwijking komt immers erop neer dat pensioenen van lokale verkozenen die vóór 1 januari 2001 zijn ingegaan, geblokkeerd blijven.

Standpunt van de Ministerraad A.2. Met verwijzing naar de rechtspraak van het Hof (arresten nrs. 58/93 en 96/98) is de Ministerraad van mening dat het beroep niet ontvankelijk is, aangezien de bestreden bepalingen door nieuwe bepalingen zijn vervangen en de bestreden bepalingen bovendien geen rechtsgevolgen hebben kunnen sorteren. - B - B.1.1. Het beroep heeft betrekking op artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen, dat bepaalt : « Artikel 5, § 4, van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden, vervangen bij de wet van 22 januari 1981, wordt aangevuld door het volgende lid : ` In afwijking van het eerste lid, wordt, voor de pensioenen die reeds zijn ingegaan op datum van de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999 tot verbetering van de bezoldigingsregeling en van het sociaal statuut van de lokale verkozenen, geen rekening gehouden met de verhogingen van de basisjaarwedde die voortvloeien uit die wet; die pensioenen blijven gekoppeld aan de evolutie van het maximum van de weddeschaal van de referentiegraad waarvan gebruik werd gemaakt voor de inwerkingtreding van diezelfde wet. Hetzelfde geldt voor de overlevingspensioenen die ingaan na de voormelde datum, indien dat pensioen volgt op een rustpensioen als bedoeld in onderhavig lid. ' » B.1.2. De bestreden bepaling treedt in werking bij de eerstvolgende algehele vernieuwing van de gemeenteraden (artikel 7 van de voormelde wet van 4 mei 1999), dus op 1 januari 2001.

B.2.1. Het tweede lid van artikel 5, § 4, van de voormelde wet van 8 december 1976, dat met de bestreden bepaling werd ingevoegd, werd vervangen bij artikel 107, 4°, van de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad, 31 december 1999, derde editie).

Artikel 107 van de voormelde wet van 24 december 1999 bepaalt : « In artikel 5 van de wet van 8 december 1976 tot regeling van het pensioen van sommige mandatarissen en van dat van hun rechtverkrijgenden, vervangen bij de wet van 22 januari 1981 en gewijzigd bij de wetten van 25 januari 1999 en 4 mei 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 4° § 4, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : ` In afwijking van het eerste lid wordt, voor de pensioenen die betrekking hebben op mandaten uitgeoefend vóór 1 januari 2001, geen rekening gehouden met de verhogingen van de jaarlijkse basiswedde die voortvloeien uit voormelde wet van 4 mei 1999.Deze pensioenen blijven gekoppeld aan de evolutie van de jaarlijkse basiswedde waarvan gebruik werd gemaakt vóór voormelde datum. ' » B.2.2. Overeenkomstig artikel 113 van de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen treedt het voormelde artikel 107, 4°, in werking op 1 januari 2001.

B.3. De verzoekende partij heeft tegen artikel 107 van de wet van 24 december 1999 een beroep tot vernietiging ingesteld.

B.4. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

B.5.1. Het bestreden artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 zou overeenkomstig artikel 7 van dezelfde wet in werking treden op 1 januari 2001. De eerstvermelde bepaling is vervangen door artikel 107, 4°, van de wet van 24 december 1999, waarvan artikel 113 bepaalt dat de nieuwe bepaling in werking treedt op 1 januari 2001. Artikel 6 van de wet van 4 mei 1999 heeft bijgevolg geen rechtsgevolgen gehad.

B.5.2. Daaruit volgt dat de verzoekende partij thans geen belang heeft bij de vernietiging van het bestreden artikel 6 van de wet van 4 mei 1999.

B.5.3. Mocht artikel 107 van de wet van 24 december 1999 zelf evenwel worden vernietigd, dan zouden de vervangen bepalingen opnieuw in werking treden.

De verzoekende partij zal dus slechts definitief het belang bij haar beroep verliezen indien het beroep dat tegen artikel 107 van de wet van 24 december 1999 is gericht, door het Hof wordt verworpen.

Om die redenen, het Hof beslist dat de zaak van de rol van het Hof zal worden geschrapt, indien het beroep tegen artikel 107 van de wet van 24 december 1999 houdende sociale en diverse bepalingen wordt verworpen.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 december 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, G. De Baets.

^