Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 23 juni 2000

Arrest nr. 47/2000 van 3 mei 2000 Rolnummer 1640 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 houdende wijziging van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afv Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021239
pub.
23/06/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Arrest nr. 47/2000 van 3 mei 2000 Rolnummer 1640 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 houdende wijziging van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest, ingesteld door de gemeente Herstal.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters H. Boel, E. Cerexhe, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 maart 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 maart 1999, heeft de gemeente Herstal, met kantoren te 4040 Herstal, place Jean Jaurès 1, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 houdende wijziging van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 10 september 1998).

II. De rechtspleging Bij beschikking van 11 maart 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 13 april 1999 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 april 1999.

Geen enkele partij heeft een memorie ingediend.

Bij beschikkingen van 29 juni 1999 en 29 februari 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 10 maart 2000 en 10 september 2000.

Bij beschikking van 1 maart 2000 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 21 maart 2000.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de verzoekende partij en haar advocaat bij op 3 maart 2000 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 21 maart 2000 : - is verschenen : Mr. J. Martens loco Mr. E. Lemmens, advocaten bij de balie te Luik, voor de verzoekende partij; - hebben de rechters-verslaggevers E. Cerexhe en H. Boel verslag uitgebracht; - is de voornoemde advocaat gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. Onderwerp van de bestreden bepaling Artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 houdende wijziging van het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest bepaalt : «

Art. 3.In hoofdstuk II van hetzelfde decreet wordt een afdeling II ingevoegd, luidend als volgt : ' Afdeling II - Strafheffingsstelsel ter bevordering van de selectieve ophalingen Onderafdeling I - Grondslag van de strafheffing

Art. 6bis.Voor de in deze afdeling bedoelde afvalstoffen wordt voorzien in een heffing bij de verzameling, de nuttige toepassing of de verwijdering van huisvuil dat door of voor rekening van de gemeenten wordt opgehaald boven een jaarlijkse totale hoeveelheid van : - 270 kg per inwoner vanaf 1999; - 260 kg per inwoner vanaf 2000; - 250 kg per inwoner vanaf 2001; - 240 kg per inwoner vanaf 2002.

Onderafdeling II - Heffingplichtige

Art. 6ter.De heffing op het in deze afdeling bedoelde huisvuil moet betaald worden door de gemeente die voor de ophaling zorgt of voor wier rekening het huisvuil wordt opgehaald.

Onderafdeling III - Grondslag van de heffing

Art. 6quater.De heffing op de in deze afdeling bedoelde afvalstoffen is verschuldigd per ton huisvuil die boven de in artikel 6bis bedoelde jaarlijkse hoeveelheid door of voor rekening van de gemeenten wordt opgehaald en afgevoerd naar een centrum voor verzameling, nuttige toepassing of verwijdering.

Bij de berekening van de in artikel 6bis bedoelde totale jaarlijkse hoeveelheid afval wordt slechts rekening gehouden met het aantal ton dat de eerste keer naar een afvalbeheersinstallatie wordt afgevoerd.

Het aantal ton wordt jaarlijks van 1 januari tot 31 december in de boeken opgenomen.

Onderafdeling IV - Tarieven

Art. 6quinquies.Het bedrag van de heffing is vastgesteld op : - 1.100 BEF per ton vanaf 1 januari 1999; - 1.200 BEF per ton vanaf 1 januari 2000; - 1.300 BEF per ton vanaf 1 januari 2001; - 1.400 BEF per ton vanaf 1 januari 2002.

Onderafdeling V - Tijdstip waarop de heffing verschuldigd is

Art. 6sexies.De heffing is verschuldigd zodra de in artikel 6bis bedoelde totale jaarlijkse hoeveelheid overschreden is.

Onderafdeling VI - Reële kosten

Art. 6septies.Elke gemeente berekent jaarlijks de reële kosten van haar afvalbeleid en legt ze aan de Regering voor.

Vanaf 1 januari 2001 kunnen alleen de gemeenten die een belasting zullen opleggen waarvan het totaalbedrag gelijk is aan minimum 70 % van de werkelijke kosten van het afvalbeleid, een gewestelijke toelage voor afvalpreventie en -beheer genieten. ' » IV. In rechte - A - Wat het belang van de verzoekende partij betreft A.1. De gemeente Herstal wordt rechtstreeks geraakt door het strafheffingsstelsel dat is vastgelegd door het bestreden artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998, in zoverre de hoeveelheid huisvuil per inwoner kan worden geschat op 360 kilogram in 1999. De strafheffing zou bijgevolg voor de gemeente Herstal een zeer zware financiële weerslag hebben aangezien ze bijna vier miljoen frank zou bedragen.Bovendien heeft die bepaling eveneens aanzienlijke gevolgen voor de bevoegdheden van de gemeente, meer bepaald voor die welke voortvloeien uit artikel 135 van de gemeentewet.

Wat het eerste middel betreft A.2.1. Een eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 39 en 134 van de Grondwet en van artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, - doordat, eerste onderdeel, het bestreden decreet een strafheffingsstelsel ter bevordering van de selectieve ophalingen invoert ten laste van de gemeente die voor de ophaling zorgt of voor wier rekening het huisvuil wordt opgehaald, terwijl het niet tot de bevoegdheid van het Gewest behoort een andere overheid te belasten wanneer die overheid een opdracht van openbare dienst uitoefent; - doordat, tweede onderdeel, het bestreden decreet, door de strafheffing die het invoert, de bevoegdheden die bij artikel 135 van de gemeentewet uitdrukkelijk aan de gemeente zijn toegewezen, beperkt en aan een sanctie onderwerpt, terwijl de gewesten niet bevoegd zijn inzake de bevoegdheden van de gemeenten; - doordat, derde onderdeel, het bestreden decreet een regeling van objectieve aansprakelijkheid invoert, terwijl de gewesten niet bevoegd zijn om de regels van het Burgerlijk Wetboek inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid te wijzigen.

A.2.2. De grondslag van de strafheffing is « de verzameling, de nuttige toepassing of de verwijdering van huisvuil dat door of voor rekening van de gemeenten wordt opgehaald », boven een jaarlijkse totale hoeveelheid die bij het decreet is vastgesteld. De strafheffing is dus een belasting op een openbare dienst. Die opdracht van openbare dienst is bij artikel 135, § 2, van de gemeentewet aan de gemeente toegekend.

Het Hof van Cassatie erkent echter het bestaan van een algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk een openbare dienst bij het uitoefenen van zijn opdracht niet mag worden belast.

Bovendien gaat het in casu om een belasting op een activiteit van de gemeente, namelijk te dezen de uitvoering van de bevoegdheden die haar bij artikel 135, § 2, van de gemeentewet zijn toevertrouwd.

Het innen van een belasting op de activiteit van de belastingplichtigen behoort evenwel uitsluitend tot de bevoegdheid van de Staat.

De gewesten zijn dan ook niet bevoegd om een dergelijke belasting te innen.

Doordat het bestreden decreet als grondslag van de strafheffing « de verzameling, de nuttige toepassing of de verwijdering van huisvuil [vaststelt] dat door of voor rekening van de gemeenten wordt opgehaald », wordt de wijze waarop de gemeente afval van particulieren ophaalt beperkt en aan een sanctie onderworpen.

Anderzijds heeft de rechtsleer doen opmerken dat : « de toepassing van de strafheffing geenszins lijkt te beantwoorden aan het beginsel dat ' de vervuiler betaalt ' maar veeleer tot een mechanisme behoort van objectieve waarborg van een echte resultaatsverplichting die aan de lokale besturen wordt opgelegd.

Een dergelijke belasting kan ertoe leiden dat de gemeenten die grote moeilijkheden ondervinden om te controleren wat er onder hun naam in een centrum voor afvalophaling of Recyclage kan toekomen, vooral dan wanneer de ophaling door een derde gebeurt (privaatrechtelijke vennootschap of intercommunale), onrechtvaardig worden bestraft. [...] » (Mouvement communal, 8/9-1998, p. 412) Ten slotte voert de gewestwetgever door het bestreden decreet een aansprakelijkheidsregeling in die afwijkt van de regeling van het Burgerlijk Wetboek. Geen enkele bepaling voorziet echter erin dat die bevoegdheid aan de gewesten wordt toegewezen. De gewesten hebben dus geen enkele toegewezen bevoegdheid om de aanneming van regels te verantwoorden die afwijken van het beginsel van buitencontractuele aansprakelijkheid waarin het Burgerlijk Wetboek voorziet.

Te dezen wordt elke verwijzing naar de begrippen « fout », « causaal verband », « schade », « gebrek » en « bewaarder » gewoonweg achterwege gelaten, ten voordele van een regeling van objectieve burgerlijke aansprakelijkheid.

Het uitwerken van een bijzondere regeling van burgerlijke aansprakelijkheid behoort niet tot de bevoegdheid van de Waalse Gewestraad in zoverre een dergelijke regeling niet noodzakelijk was voor de uitoefening van de bevoegdheid van de Raad inzake bescherming van het leefmilieu.

De Waalse gewestwetgever is zijn bevoegdheden te buiten gegaan door het bestreden decreet aan te nemen.

Wat het tweede middel betreft A.3. Een tweede middel is afgeleid uit de schending van artikel 170, § 4, van de Grondwet en van de artikelen 6, § 1, VIII, en 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, doordat het bestreden decreet, door de invoering van een strafheffingsstelsel ten laste van de gemeente die voor de ophaling zorgt of voor wier rekening het huisvuil wordt opgehaald, onrechtstreeks normen vaststelt inzake gemeentelijke fiscaliteit, terwijl noch de Grondwet, noch de bijzondere wet van 8 augustus 1980, noch de gewone wet van 9 augustus 1980 de gewesten of gemeenschappen ook maar één normatieve bevoegdheid toewijzen inzake fiscaliteit van de provincies, de gemeenten, de agglomeraties of de federaties van gemeenten.

De gewesten hebben ten aanzien van de ondergeschikte besturen geen andere normatieve bevoegdheden dan die welke hun zijn toegewezen bij artikel 6, § 1, VIII, en bij artikel 7 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.

Geen enkele van die twee bepalingen heeft betrekking op fiscale aangelegenheden.

Wat het derde middel betreft A.4.1. Een derde middel is afgeleid uit de schending van artikel 6, § 1, VI, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, van artikel 9, § 1, 3°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten en van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, - doordat, eerste onderdeel, geen enkele heffing verschuldigd is voor afvalstoffen die door andere gemeenten dan die welke in het Waalse Gewest zijn gelegen worden verzameld, nuttig toegepast of verwijderd, terwijl de uitoefening van de eigen toegewezen fiscale bevoegdheid door een gemeenschap of een gewest geen afbreuk mag doen aan de algehele staatsopvatting zoals die tot uiting komt in de opeenvolgende grondwetsherzieningen van 1970, 1980 en 1988 en in de bijzondere en gewone wetten tot bepaling van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten; - doordat, tweede onderdeel, het ontbreken van een heffing op afvalstoffen die in andere gemeenten dan die welke in het Waalse Gewest zijn gelegen worden verzameld, nuttig toegepast of verwijderd, tot gevolg zal hebben dat die verzameling, nuttige toepassing en verwijdering veeleer zullen plaatsvinden in die andere gemeenten, zodat de centra voor verzameling, nuttige toepassing of verwijdering van afval die op het grondgebied van een gemeente van het Waalse Gewest zijn gelegen minder belastingen ten bate van die gemeente zullen opbrengen, en dat terwijl de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorschrijven dat al diegenen die zich in eenzelfde situatie bevinden op dezelfde wijze moeten worden behandeld.

A.4.2. Wat het eerste onderdeel betreft, blijkt uit de bepalingen van artikel 6, § 1, VI, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 en artikel 9, § 1, 3°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 dat het nieuwe Belgische staatsbestel berust op een economische en monetaire unie, dit is het institutioneel kader van een uit deelgebieden opgebouwde economie, gekenmerkt door een geïntegreerde markt (de economische unie) en door de eenheid van de munt (de monetaire unie).

Het voormelde artikel 6, § 1, VI, 3°, vertolkt meer bepaald de uitdrukkelijke wil van de bijzondere wetgever om een uniforme basisreglementering te handhaven voor de organisatie van de economie binnen een geïntegreerde markt.

Het bestaan van een economische unie impliceert in de eerste plaats het vrije verkeer van goederen en productiefactoren tussen de deelgebieden van de Staat.

Wat het goederenverkeer betreft, zijn niet bestaanbaar met een economische unie de maatregelen die autonoom door de deelgebieden van de unie - in casu de gewesten - worden vastgesteld en het vrije verkeer belemmeren.

Dit geldt noodzakelijkerwijs voor alle interne douanerechten en alle heffingen met gelijke werking.

De heffing die door het bestreden decreet is ingevoerd, komt voor als een heffing met een werking gelijk aan die van een intern douanerecht.

Die belasting houdt niet rechtstreeks of onrechtstreeks verband met de verontreiniging van het leefmilieu die door de belastingplichtige wordt veroorzaakt.

De bovenvermelde belasting is een maatregel die tot gevolg heeft dat de uitvoer van afvalstoffen vanuit het Waalse Gewest in de hand wordt gewerkt.

Een dergelijke maatregel is niet verenigbaar met de economische unie.

De bestreden bepaling houdt een discriminatie in tussen de gemeenten van het Waalse Gewest en die van het Vlaamse Gewest.

Het bestreden decreet werkt immers de verzameling, de nuttige toepassing en de verwijdering van afval buiten de gemeenten die op het grondgebied van het Waalse Gewest zijn gelegen, in de hand.

Bijgevolg zijn de gemeenten die op het grondgebied van het Waalse Gewest zijn gelegen, benadeeld aangezien zij geen heffing kunnen innen ten laste van de centra voor verzameling, nuttige toepassing of verwijdering van afval wanneer het huisvuil wordt verzameld, nuttig toegepast of verwijderd in een gemeente van het Vlaamse Gewest.

De verzoekende partij is dan ook van mening dat het derde middel als gegrond moet worden beschouwd. - B - Ten aanzien van het eerste onderdeel van het eerste middel B.1. In het eerste onderdeel van het eerste middel voert de verzoekende partij aan dat het bestreden artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 een strafheffingsstelsel invoert ter bevordering van de selectieve ophalingen ten laste van de gemeente die voor de ophaling zorgt of voor wier rekening het huisvuil wordt opgehaald, terwijl het niet tot de bevoegdheid van de gewesten zou behoren om een overheid te belasten wanneer die overheid een opdracht van openbare dienst uitoefent.

B.2. Zonder dat het nodig is te onderzoeken of een overheid mag worden belast bij het uitoefenen van haar opdrachten van openbare dienst, stelt het Hof vast dat de « strafheffing » die door het bestreden artikel wordt ingevoerd, geen belasting is. Indien immers het Waalse Gewest, in het kader van zijn bevoegdheid inzake afvalstoffenbeleid, gemeenten mocht subsidiëren om de huisvuilproductie te verminderen, mocht het eveneens, zoals te dezen, negatieve stimuli in de vorm van een « strafheffing » invoeren om de doelstellingen van zijn beleid te verwezenlijken, namelijk de selectieve inzamelingen te bevorderen.

B.3. Het eerste onderdeel van het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van de andere twee onderdelen van het eerste middel en het tweede middel B.4. De verzoekende partij voert aan dat het Waalse Gewest artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zou schenden door de invoering van een regeling van objectieve aansprakelijkheid ten aanzien van de gemeenten, terwijl alleen de federale wetgever bevoegd is om de regels van het Burgerlijk Wetboek terzake te wijzigen. Het Waalse Gewest zou eveneens artikel 6, § 1, VIII, en artikel 7 van diezelfde bijzondere wet van 8 augustus 1980 schenden, doordat de strafheffing die door het bestreden decreet is ingevoerd de Waalse gemeenten raakt en op die manier neerkomt op de uitoefening van een onrechtstreekse fiscale bevoegdheid ten aanzien van de gemeenten die noch door artikel 6, § 1, VIII, noch door artikel 7 van de voormelde bijzondere wet aan de gewesten is toegekend, in zoverre de strafheffing onmogelijk tot de uitoefening van het toezicht kan behoren.

B.5. Luidens artikel 6, § 1, II, 2°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen zijn de gewesten bevoegd voor het afvalstoffenbeleid. Luidens artikel 6, § 1, VIII, 2° en 3°, van diezelfde bijzondere wet zijn de gewesten bevoegd voor de algemene financiering van de gemeenten en voor de financiering van de opdrachten uit te voeren door de gemeenten.

B.6.1. Artikel 21 van het decreet van het Waalse Gewest van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen belast de Waalse gemeenten met het beheer en de ophaling van afvalstoffen op hun grondgebied.

B.6.2. Het decreet van het Waalse Gewest van 25 juli 1991 heeft een belasting ingesteld op de afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van de gewone activiteit van de gezinnen (artikel 2, 2°), die voortvloeit uit het ontstaan van afvalstoffen te wijten aan het permanent of tijdelijk bewonen van een gedeelte of het geheel van een gebouw dat als privé-woning gebruikt wordt en in het Waalse Gewest gelegen is (artikel 3). Datzelfde decreet belast eveneens de niet-huishoudelijke afvalstoffen die ontstaan ten gevolge van de uitoefening van een economische activiteit of waarvoor de huisvuilbelasting niet vereist is (artikel 2, 3°). De twee belastingen die door het voormelde decreet van 25 juli 1991 zijn ingevoerd, worden niet door de Waalse gemeenten gedragen. Integendeel, artikel 35 van het voormelde decreet bepaalt dat de gewestelijke belasting op het huisvuil geheel of gedeeltelijk aan de gemeenten kan worden terugbetaald. Het besluit van de Waalse Regering van 24 juni 1993 betreffende het toestaan van de korting op de huisvuilbelasting heeft de modaliteiten inzake uitvoering van die terugbetaling bepaald.

B.7. Het bestreden artikel 3 van het decreet van het Waalse Gewest van 16 juli 1998 heeft het decreet van 25 juli 1991 betreffende de belasting op de afvalstoffen in het Waalse Gewest gewijzigd door een afdeling II in te voegen in hoofdstuk II, waarin « een strafheffingsstelsel ter bevordering van de selectieve ophalingen » wordt ingevoerd. De grondslag van de strafheffing is « de verzameling, de nuttige toepassing of de verwijdering van huisvuil dat door of voor rekening van de gemeenten wordt opgehaald boven een jaarlijkse totale hoeveelheid ».

De heffingsplichtige van de « strafheffing » is, luidens artikel 6ter van het decreet, de gemeente die afvalstoffen inzamelt en daarbij de drempelwaarde, vastgesteld bij het decreet en berekend volgens een gewestelijk gemiddelde, van de hoeveelheid afvalstoffen die per jaar en per inwoner wordt opgehaald, overschrijdt.

B.8. Volgens de memorie van toelichting van het bestreden decreet : « is het doel ervan een verplichting vast te leggen die het mogelijk maakt de huisvuilproductie bij de bron te verminderen. Tot hiertoe is immers alleen een financiële stimulans in de vorm van subsidies ter beschikking gesteld van de actoren die betrokken zijn bij het ophalen van huisvuil, namelijk de gemeenten, opdat zij meer bepaald hun bevolking kunnen sensibiliseren voor de problematiek van afvalproductie.

Het strafheffingsstelsel is een bijkomende ontradende maatregel ten laste van diezelfde actoren, waarmee het nagestreefde doel bereikt kan worden, en dit in overeenstemming met de verschillende wetgevingen die inzake afvalstoffen van kracht zijn [...].

Het strafheffingsmechanisme zou nieuwe systemen voor selectieve ophaling of het verder ontwikkelen van de reeds bestaande systemen moeten bevorderen.

Het stelsel dat wordt toegepast, berust op een grotere responsabilisering van de actor die onvermijdbaar is op het gebied van huisvuilophaling, namelijk de gemeente.

De Regering is van mening dat dit mechanisme verzoenbaar is met het beginsel ' de vervuiler betaalt ', dat essentieel is in milieurecht.

Wanneer de vervuiling voortvloeit uit meerdere elementen tegelijk, is de vervuiler immers niet de enige die vervuilt of stelt hij niet noodzakelijk de handeling die vervuiling veroorzaakt [...].

De combinatie van het beginsel ' de vervuiler betaalt ' en dat van preventie leidt tot een responsabilisering van diegene die wettelijk en/of logistiek gezien de bevoegdheid heeft de gepaste maatregelen te nemen om vervuiling te voorkomen.

De Regering is van mening dat zij gemachtigd is om, boven een drempelwaarde die bij het decreet is vastgesteld, een taxatie toe te passen op de gemeenten die op grond van artikel 21 [van het decreet van 27 juni 1996 betreffende de afvalstoffen] de verantwoordelijkheid dragen voor de ophaling van huisvuil en die, dankzij de financiële stimulans die hun ter beschikking wordt gesteld, maatregelen kunnen nemen om de huisvuilproductie te verminderen. » (Parl. St., Waalse Gewestraad, 1997-1998, nr. 377-1, pp. 2-3) B.9.1. Ook al is afvalophaling een opdracht van openbare dienst waarvoor de gemeenten, op grond van artikel 135 van de gemeentewet en, wat het Waalse Gewest betreft, op grond van artikel 21 van het voormelde decreet van 27 juni 1996, verantwoordelijk zijn, toch doet de ingevoerde « strafheffing » geen afbreuk aan de gemeentelijke autonomie. Het Hof herinnert overigens eraan dat het bepalen van de inhoud en de regels voor afvalophaling tot de bevoegdheden van het Waalse Gewest, meer bepaald inzake afvalstoffenbeleid, behoort (B.5).

B.9.2. Ook al wordt met de « strafheffing » die door het bestreden artikel 3 van het voormelde decreet van 16 juli 1998 is ingevoerd, in werkelijkheid geen fiscaal doel nagestreefd, toch kan die strafheffing, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij beweert, geen « verdoken straf » worden genoemd. Onafhankelijk van de terminologie die in het decreet wordt gehanteerd, kon het Waalse Gewest immers, zonder de aan dat Gewest toegekende bevoegdheden te schenden, ervan uitgaan dat die heffing tot doel heeft de gemeenten aan te moedigen tot samenwerking door middel van concrete acties ter verwezenlijking van de doelstellingen van het beleid dat het Waalse Gewest voert om, enerzijds, de afvalproductie bij de bron te verminderen en, anderzijds, het uitwerken van nieuwe systemen voor selectieve afvalophaling te bevorderen. De heffing van het Waalse Gewest ten laste van de gemeenten past aldus in het kader van de uitoefening van zijn bevoegdheid inzake afvalstoffen.

B.9.3. Hieruit volgt dat, in tegenstelling tot wat de verzoekende partij beweert, de heffing die is ingesteld geen betrekking heeft op de materie van de burgerlijke aansprakelijkheid. Het bestreden decreet wijzigt in deze materie geen enkele regel van het Burgerlijk Wetboek, noch in het algemeen, noch in het bijzonder de regels die op de gemeenten van toepassing zijn.

B.10. Het Hof stelt ten slotte vast dat de heffing geen rechtstreekse inmenging in de fiscale bevoegdheid van de gemeenten vormt, aangezien zij geen betrekking heeft op die bevoegdheid.

B.11. Het tweede en derde onderdeel van het eerste middel en het tweede middel zijn niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.12. In het derde middel wordt ervan uitgegaan dat het bestreden artikel 3 van het voormelde decreet van 16 juli 1998 artikel 6, § 1, VI, 3°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 9, § 1, derde lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en gewesten en de artikelen 10 en 11 van de Grondwet zou schenden.

Enerzijds, zou het bestreden artikel 3 afbreuk doen aan de algehele staatsopvatting zoals die tot uiting komt in de opeenvolgende grondwetsherzieningen, doordat geen enkele heffing verschuldigd is voor afvalstoffen die worden verzameld door andere gemeenten dan die welke in het Waalse Gewest zijn gelegen. Anderzijds, zou de heffing een belasting zijn met een werking gelijk aan die van een intern douanerecht, wat uitgesloten is op grond van het bestaan van een economische en monetaire unie, die het vrije verkeer van goederen en productiefactoren tussen de deelgebieden van de Staat impliceert.

B.13.1. Het Waalse Gewest is alleen bevoegd ten aanzien van de gemeenten die gelegen zijn op het grondgebied dat de Grondwet en de wetten tot hervorming der instellingen aan dat Gewest hebben toegewezen om zijn bevoegdheden uit te oefenen.

Hieruit volgt dat een verschillende behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken, het mogelijk gevolg is van een onderscheiden beleid, wat is toegelaten door de autonomie die hun door of krachtens de Grondwet is toegekend. Een zodanig verschil kan op zich niet geacht worden strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Die autonomie zou geen betekenis hebben, mocht een verschil in behandeling tussen bestemmelingen van regels die in eenzelfde aangelegenheid in de verschillende gemeenschappen en gewesten toepasselijk zijn, als zodanig geacht worden strijdig te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.13.2. Voor het overige zet de verzoekende partij niet uiteen, en het Hof ziet niet, in welk opzicht de ingevoerde heffing een intern douanerecht zou zijn, noch in welk opzicht zij de verzoekende partij zou discrimineren.

B.14. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 3 mei 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^