gepubliceerd op 01 februari 2008
Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de diensten voor thuiszorg
25 OKTOBER 2007. - Besluit van het Verenigd College betreffende de erkenning en de subsidiëringswijze van de diensten voor thuiszorg
Het Verenigd College, Gelet op de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en de diensten voor Bijstand aan personen, inzonderheid op de artikelen 7, 8, 13, 14 en 25;
Gelet op het advies van de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gegeven op 24 juni 2004 en bekrachtigd door het Bureau op 6 juli 2004;
Gelet op het advies van de inspectie van Financiën, gegeven op 7 mei 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Leden van het Verenigd College, gegeven op,,,, Gelet op advies nr. 43,323/1 van de Raad van State, gegeven op 10 juli 2007, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit dient te worden verstaan onder : 1° "ordonnantie" : de ordonnantie van 7 november 2002 betreffende de centra en de diensten voor Bijstand aan personen;2° "Ministers" : de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan personen;3° "diensten" : de diensten bedoeld in artikel 3, 1° van de ordonnantie;4° "administratie" : de diensten van het Verenigd College;5° "ambtenaren" : de personeelsleden van de diensten van de administratie aangesteld bij de inspectiedienst;6° "afdeling" : de afdeling instellingen en diensten voor het gezin en de sociale hulpverlening van de Adviesraad voor Gezondheids- en Welzijnszorg van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;7° "maatschappelijk werkende" : een maatschappelijk werker/ster of, op gemotiveerde aanvraag van het centrum, elke persoon die houder is van een hoger niet-universitair of universitair diploma, met sociale oriëntatie;8° "gezins- en bejaardenhelper" : het gekwalificeerd personeelslid dat, in samenwerking met de medisch-sociale werkers die de gebruiker omgeven, de gebruikers bijstaat in het verrichten van de activiteiten van het dagelijkse leven;9° "poetshulp" : het ongekwalificeerde personeelslid dat de gebruikers hulp biedt bij het gewoon onderhoud van hun woning;10° "coördinator" : de door de dienst aangewezen maatschappelijk werkende om de interne coördinatie ervan waar te nemen;11° "gebruiker" : elke persoon die beroep doet op een dienst. TITEL II. - Procedure betreffende de voorlopige werkingsvergunning, de erkenning, de weigering en de intrekking van de erkenning en de sluiting van de diensten voor thuiszorg HOOFDSTUK I. - Voorlopige werkingsvergunning
Art. 2.De voorlopige werkingsvergunning bedoeld in artikel 8 van de ordonnantie wordt overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk door de Ministers toegekend.
Art. 3.De organiserende instantie richt aan de Ministers een erkenningsaanvraag samen met een administratief dossier dat volgende stukken omvat : 1° een document met vermelding van de naam van de vertegenwoordigers van de organiserende instantie en van de coördinator van de dienst; dit stuk wordt door de betrokkenen ondertekend; 2° een actueel afschrift van de in het Nederlands en in het Frans opgestelde statuten van het centrum alsmede de samenstelling van zijn beheersorganen, zoals bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.Als de organiserende instantie een openbare overheid zoals bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie is, betreft het een afschrift van de beslissing van de bevoegde instelling die de dienst opricht; 3° a) wanneer het een bestaande dienst betreft : het organogram en de lijst van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de werkelijk gepresteerde arbeidsduur tijdens het vorige kwartaal;b) wanneer het een dienst betreft die voor de eerste keer wordt uitgebaat : het organogram en de verbintenis om te voldoen aan de personeelsnormen en om per semester aan de Ministers de lijst te bezorgen van de tewerkgestelde personen met hun kwalificatie en de wekelijkse arbeidsduur;4° een plan dat de interne verbindingswegen van de dienst en, in voorkomend geval, van zijn antennes aanduidt, alsmede de bestemming van de lokalen;5° in voorkomend geval, een afschrift van de overeenkomst die gesloten werd tussen de dienst waarvoor de erkenning wordt aangevraagd en de instellingen waarmee een functionele binding moet aangegaan worden overeenkomstig de geldende erkenningsnormen;6° een afschrift van het verslag opgesteld door de dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulpverlening van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de brandveiligheid van het centrum. Dit verslag mag niet ouder zijn dan zes maanden op het ogenblik van de indiening van de aanvraag; 7° een bewijs van goed zedelijk gedrag van type 2 van de coördinator en van het personeel van de dienst, dat niet ouder mag zijn dan één maand op het tijdstip van de indiening van de aanvraag;
Art. 4.Wanneer alle documenten die het administratief dossier bedoeld in artikel 3 samenstellen zijn ontvangen, betekent de administratie aan de organiserende instantie dat de erkenningsaanvraag volledig is.
De ambtenaren behandelen het dossier en vergewissen zich ervan dat de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan en overeenkomstig de inlichtingen vervat in het administratief dossier.
Art. 5.De voorlopige werkingsvergunning wordt toegekend indien aan alle in artikel 3 opgesomde vereisten is voldaan en indien de dienst kan werken in omstandigheden verenigbaar met de normen waaraan moet worden voldaan.
In het tegenovergestelde geval wordt ze geweigerd.
De voorlopige werkingsvergunning is geldig voor een termijn van één jaar en is één keer hernieuwbaar. HOOFDSTUK II. - Erkenning
Art. 6.Tijdens de duur van de voorlopige werkingsvergunning gaan de ambtenaren na of de dienst werkt overeenkomstig alle normen waaraan moet worden voldaan.
De ambtenaren stellen een verslag op met betrekking tot de erkenningsaanvraag uiterlijk zes maanden vóór het einde van de voorlopige werkingsvergunning, waarbij zij, in voorkomend geval, hun opmerkingen verduidelijken. Het dossier en dit verslag worden aan de Ministers bezorgd. Het verslag wordt tegelijkertijd aan de organiserende instantie bezorgd die over een termijn van één maand beschikt om haar opmerkingen betreffende de inhoud van het verslag bij de Ministers en de afdeling te kennen te geven.
Art. 7.§ 1. De Ministers bezorgen het administratief dossier, de erkenningsaanvraag, de verslagen van de ambtenaren en de desbetreffende opmerkingen van de organiserende instantie aan de afdeling die de aanvraag onderzoekt. § 2. De afdeling brengt binnen drie maanden volgend op de aanhangigmaking een advies uit op de erkenningsaanvraag. Dit advies wordt aan de Ministers bezorgd en aan de organiserende instantie betekend.
De organiserende instantie beschikt over vijftien dagen, vanaf de datum van ontvangst van de kennisgeving om haar opmerkingen aan de Ministers te doen geworden. § 3. Na ontvangst van het advies van de afdeling, formuleren de Ministers binnen zes maanden na het verstrijken van de voorlopige werkingsvergunning, ofwel een erkenningsbeslissing die vervolgens aan de organiserende instantie wordt betekend, ofwel een voorstel tot weigering van erkenning.
Indien de Ministers een voorstel tot weigering van erkenning formuleren, wordt de in de artikelen 11 en 13 bepaalde procedure toegepast. § 4. De erkenning wordt verleend voor een verlengbare termijn van ten hoogste vijf jaar.
Art. 8.Indien de organiserende instantie van een dienst de vrijwillige sluiting beslist van de dienst, wordt deze beslissing drie maanden vooraleer zij uitwerking heeft medegedeeld aan de Ministers.
De organiserende instantie stuurt binnen dezelfde termijnen een afschrift van deze beslissing naar de gebruikers en het personeel. HOOFDSTUK III. - Hernieuwing van de erkenning
Art. 9.§ 1. Met het oog op de hernieuwing van de erkenning stuurt de administratie uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de erkenning een vragenlijst naar de organiserende instantie van de dienst. Deze vragenlijst dient, behoorlijk ingevuld en ondertekend, binnen dertig dagen na ontvangst te worden teruggestuurd, samen met volgende documenten : 1° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 1° en 7°;2° die welke bedoeld zijn in artikel 3, 2 °, 3°, 4° en 8°, indien er wijzigingen werden aangebracht;3° een nieuw verslag van de brandweer indien : a) het vorige verslag meer dan vijf jaar oud is;b) de gebouwen of de uitrustingen het voorwerp uitmaakten van aanpassingen die de veiligheid in de dienst in het gedrang kunnen brengen. § 2. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, wordt de erkenning voorlopig hernieuwd tot de Ministers een beslissing hebben genomen. HOOFDSTUK IV. - Weigering en intrekking van erkenning
Art. 10.Indien uit het in artikel 6 bedoelde onderzoek blijkt dat de erkenningsnormen geheel of gedeeltelijk niet worden nageleefd betekenen de Ministers een voorstel van weigering van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot weigering.
Art. 11.Wanneer een dienst niet meer voldoet aan de erkenningsnormen, betekenen de Ministers een voorstel tot intrekking van erkenning aan de organiserende instantie en sturen er een afschrift van naar de afdeling. De organiserende instantie licht het personeel in over dit voorstel tot weigering.
Art. 12.In de gevallen bedoeld in de artikelen 10 en 11 deelt het Secretariaat van de Adviesraad binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van de voorstellen tot weigering of intrekking van de erkenning aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te kennen te geven en voor de afdeling te verschijnen, eventueel bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.
De afdeling onderzoekt het voorstel tot weigering of intrekking van erkenning, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven, en deelt haar advies mede aan de Ministers binnen drie maanden na de mededeling van het voorstel.
De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning wordt per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs binnen vijftien dagen ter kennis gebracht van de organiserende instantie en van de burgemeester van de gemeente waar het centrum of de dienst is gevestigd. HOOFDSTUK V. - Sluiting
Art. 13.De beslissing van de Ministers houdende weigering of intrekking van erkenning heeft de sluiting van de dienst tot gevolg op de datum van de kennisgeving.
Art. 14.De organiserende instantie moet de gebruikers alsmede het personeel op de hoogte brengen van de ministeriële beslissing tot weigering of intrekking van erkenning alsmede van de gevolgen van de sluiting van de dienst en moet op de gevel van de dienst een bericht, overeenkomstig het als bijlage I bij dit besluit gevoegde model, zichtbaar aanplakken met de datum waarop de beslissing uitwerking heeft.
Art. 15.Hoofdstuk IV en de artikelen 13 en 14 zijn van toepassing op de procedure tot sluiting van een dienst die uitgebaat wordt zonder een voorlopige werkingsvergunning of een erkenning te hebben gekregen.
Art. 16.In geval van onmiddellijke sluiting bij wijze van bewarende maatregel, bedoeld in artikel 12, § 4, van de ordonnantie, deelt het Secretariaat van de afdeling binnen vijftien dagen volgend op de kennisgeving van deze beslissing aan de organiserende instantie de datum mede waarop de zaak zal worden onderzocht en nodigt haar uit om haar opmerkingen te doen gelden en voor de afdeling te verschijnen, eventueel bijgestaan of vertegenwoordigd door een advocaat of door een derde die houder is van een bijzondere volmacht.
De afdeling beraadslaagt binnen dertig dagen nadat zij door de Ministers is geadieerd, ongeacht het gevolg dat aan de uitnodiging tot verschijnen wordt gegeven; zij bezorgt binnen vijftien dagen haar advies aan de Ministers die binnen dertig dagen na ontvangst van het advies definitief over de sluiting beslissen. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 17.In voorkomend geval worden de beslissingen tot toekenning, weigering, of tot intrekking van erkenning in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
In voorkomend geval moet dit bericht verplicht de datum van de sluiting van de dienst vermelden.
Art. 18.De erkenningsaanvraag, de kennisgevingen alsmede de procedurehandelingen geschieden per aangetekend schrijven.
Inzake termijnen zijn de artikelen 84 en 88 van het Regentsbesluit van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van toepassing.
TITEL III. - Erkenningsnormen betreffende de diensten voor thuiszorg HOOFDSTUK I. - Normen betreffende de eerbiediging van de politieke, filosofische en godsdienstige overtuiging van de gebruiker alsmede van zijn privéleven en zijn individuele rechten
Art. 19.De dienst helpt alle gebruikers zonder onderscheid van geslacht of van politieke, culturele, raciale, filosofische, religieuze of seksuele geaardheid. Het centrum zorgt ervoor dat de hulp en de opvang in het Nederlands of in het Frans aan de gebruikers worden geboden, in de taal van hun keuze.
Art. 20.De dienst maakt voor elke gebruiker, bij zijn eerste aanvraag tot tussenkomst, een vertrouwelijk dossier op.
Dit dossier wordt, onder de verantwoordelijkheid van de coördinator van de dienst, in een hiervoor geschikt en gesloten meubel of in een hiertoe voorbehouden en gesloten lokaal bewaard. Indien deze dossiers op de computer verwerkt werden, worden deze gegevens beveiligd.
Art. 21.Elke hulpverlener dient, ongeacht zijn hoedanigheid, bij de opvang en de hulpverlening aan de gebruiker het beroepsgeheim na te leven.
Mits uitdrukkelijke instemming van de gebruiker mag hij deze inlichtingen met andere hulpverleners buiten de dienst uitwisselen om samen een gemeenschappelijke opvang uit te bouwen voor de gebruiker.
Art. 22.De dienst moet een verzekeringscontract voor civielrechtelijke aansprakelijkheid sluiten die de aansprakelijkheid van zijn personeel in het kader van de activiteit van de dienst dekt. HOOFDSTUK II. - Normen betreffende de opdrachten
Art. 23.§ 1. De diensten hebben tot doel gezins-, bejaardenhelpers en poetshulpen ter beschikking te stellen van gezinnen, bejaarden, personen met een lichamelijke, mentale of psychische handicap of zwaar gehandicapte personen die erom vragen, om hen bij te staan of te vervangen bij het verrichten van de activiteiten van het dagelijks leven.
Deze hulp wordt geboden : 1° aan gezinnen die zich in één van de volgende situaties bevinden : a) in geval van ziekte, bevalling, overlijden of langdurige afwezigheid van de moeder, de vader of de persoon die kinderen ten laste heeft;b) wanneer de moeder, de vader of de persoon die een zwaar ziek kind of minstens drie kinderen ten laste heeft, overbelast is;c) in een éénoudergezin, in geval van ziekte van een kind waarvan de moeder, de vader of de persoon die het kind ten laste heeft, een beroepsactiviteit uitoefent;per prestatiedag moet het contact tussen deze persoon en de hulpverlener minstens één kwartier duren; 2° aan de bedoelde bejaarden of personen die met een bejaarde leven in volgende gevallen : a) een alleenstaande bejaarde;b) een bejaard koppel, in geval van verlies van de lichamelijke of psychische autonomie van de ene of de andere echtgenoot;c) een door de aanwezigheid van een bejaarde met verminderde lichamelijke of psychische autonomie overbelaste persoon;3° personen die een zwaar gehandicapte persoon ten laste hebben of aan een zwaar gehandicapte alleenstaande;4° bejaarden of gehandicapten die in een meergezinswoning verblijven met uitsluiting van de rusthuizen, de dagcentra voor bejaarden en de verblijfscentra voor volwassen gehandicapten - en die geen officiële hulpstructuur genieten.5° personen die wegens een ziekte, een ongeval, hun geestelijke gezondheid of hun maatschappelijke situatie niet zelf kunnen instaan voor hun persoonlijke verzorging en voor de taken van het dagelijkse leven, voor zover deze hulp in de lijn ligt van een therapeutische en/of sociale begeleiding. HOOFDSTUK III. - Normen betreffende de kwaliteit van de dienst en de opvang van de gebruikers
Art. 24.§ 1. Vóór de prestatie van de dienst wordt er een sociaal onderzoek ingesteld door een maatschappelijk werkende. § 2. Zo er hulp verleend wordt, wordt er een overeenkomst gesloten met de begunstigde. Deze laatste vermeldt onder meer de aanvangsdatum van de tussenkomst, de nagestreefde doelstellingen en de in dit kader te verwezenlijken taken, de door de begunstigde te betalen bijdrage en, in voorkomend geval, de einddatum van de tussenkomst.
Een exemplaar van deze overeenkomst dient aan de administratie te worden bezorgd.
Art. 25.De hulp wordt in de eerste plaats geboden aan de aanvragers in functie van de evaluatie van hun behoeften op het vlak van de financiën, de lichamelijke en psychische gezondheid alsmede op sociaal vlak. HOOFDSTUK IV. - Normen betreffende de nadere regels van beroep van de gebruikers
Art. 26.Elke dienst legt de procedure vast voor de registratie en de behandeling van de klachten van de gebruikers.
Deze procedure beschrijft de nadere regels voor de indiening van de klachten, voor de beoordeling van hun ontvankelijkheid, voor hun behandeling en voor de mededeling van hun resultaat aan de gebruikers. HOOFDSTUK V. - Normen betreffende de kwalificatie van het personeel
Art. 27.De dienst beschikt over voldoende maatschappelijke assistanten om het maatschappelijk werk van de dienst uit te voeren.
De dienst beschikt over minstens drie voltijds equivalenten gezins- of bejaardenhelpers.
Art. 28.De gezins- en bejaardenhelpers beschikken over een diploma uitgereikt door een Gemeenschap, een Gewest of de Franse Gemeenschapscommissie, of over een gelijkgesteld diploma.
De Ministers kunnen een lijst vastleggen van de in aanmerking genomen diploma's.
De gezins- en bejaardenhelpers beschikken bovendien over een bekwaamheidsattest dat door de administratie wordt uitgereikt na ontvangst van de volgende documenten : - een bewijs van goed zedelijk gedrag - een eensluidend afschrift van het diploma - een recente foto - een medisch attest waaruit blijkt dat de persoon in staat is om die functie uit te oefenen - een afschrift van het arbeidscontract of van de beslissing van de Raad voor maatschappelijk welzijn waaruit blijkt dat het personeelslid werd aangeworven.
Art. 29.De dienst verbindt zich ertoe het statuut van de gezins- of bejaardenhelpers alsmede van de poetshulpen, zoals bepaald in bijlage II, na te komen.
Art. 30.De dienst stelt paritair een plan van voortgezette opleiding op voor zijn personeel dat over twee jaar gespreid wordt. Dit plan wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de administratie. De administratie gaat de kwaliteit na van de verstrekte opleiding. HOOFDSTUK VI. - Normen betreffende het huishoudelijk reglement
Art. 31.Elke dienst dient een huishoudelijk reglement vast te stellen. Dit reglement en elke latere wijziging ervan worden aan de Ministers of hun afgevaardigden medegedeeld.
Het reglement moet bij de eerste aanvraag tot tussenkomt aan de gebruiker worden medegedeeld.
Art. 32.Het huishoudelijk reglement dient onder meer de volgende punten te vermelden : 1° het juridisch statuut van de dienst;2° de opdrachten van de dienst;3° de garantie van de rechten en plichten van de partijen, met respect voor de waardigheid van de gebruiker en de werker en het beroepsgeheim;4° de nadere regels betreffende de klachten- en beroepsprocedure, zoals bepaald in artikel 26;5° de openingstijden van de dienst.Deze uurregeling moet goed zichtbaar buiten de dienst worden aangebracht. Men dient in een permanentie te voorzien tijdens de diensturen en bij uitzonderlijke sluiting de personalia op te geven van de bevoegde diensten; 6° een melding met betrekking tot de tarieven van de dienstverlening;7° de vermelding van de erkenning van de dienst door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;8° de coördinaten van de administratie en van de Ministers;9° de nauwkeurige personalia van de organiserende instantie en van de coördinator. HOOFDSTUK VII. - Normen betreffende de veiligheid en de architectuur Afdeling 1. - Veiligheidsnormen
Art. 33.Onverminderd de veiligheidsnormen waaraan hij moet beantwoorden, moet de dienst zich tegen brand verzekeren. Afdeling 2. - Architectonische normen
Art. 34.§ 1 De centra dienen te beantwoorden aan de normen bepaald in de hoofdstukken II tot V van Titel IV van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2006 tot vaststelling van de Titels I tot VIII van de Gewestelijke Stedenbouwkundige Verordening die van toepassing is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2 De centra mogen, in de zin van dit besluit, afwijken op de in § 1 vermelde verplichting indien zij voorzien in nadere regelen voor het onthaal of in alternatieve maatregelen met het oog op het uitvoeren van hun taken ten aanzien van personen met beperkte mobiliteit. Deze nadere regelen en maatregelen dienen te worden opgenomen in het document bedoeld in artikel 3, 8°, b), van het onderhavige besluit.
Art. 35.Alle voorzorgen dienen te worden genomen om brandgevaar te beperken in het lokaal bedoeld in artikel 36.
Art. 36.De dienst beschikt over een lokaal dat uitsluitend voor hem bestemd is in het vertrouwelijk karakter van de gesprekken waarborgt.
De lokalen moeten steeds zindelijk worden gehouden en beantwoorden aan hun bestemming. HOOFDSTUK VIII. - Normen betreffende het activiteitenverslag en de boekhouding
Art. 37.De dienst dient jaarlijks een activiteitenverslag op te stellen, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling.
Dit verslag bevat onder meer de volgende inlichtingen : 1° de doelstellingen van de dienst;2° een analyse van de gebruikers die de dienst regelmatig bezoeken en van de ondervonden problemen;3° het aantal behandelde dossiers;4° de gebruikte methodes en de verkregen resultaten;5° de identificatie van de gebruikte netwerken en van hun bijdrage tot de uitvoering van de opdrachten.
Art. 38.De dienst dient, vóór 30 april van het jaar dat volgt op het einde van het dienstjaar, de volgende documenten te versturen naar de administratie : 1° een jaarlijks activiteitenverslag;2° een jaarrekening van de ontvangsten en uitgaven, waarvan het model door de Ministers wordt vastgesteld, en die voor wat betreft de privécentra door een bedrijfsrevisor of een zelfstandige accountant geviseerd is, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;3° een begrotingsontwerp voor het lopende jaar, waarvan het model door de Ministers kan worden vastgesteld, na advies van de afdeling; TITEL IV. - Subsidiëringswijze van de diensten voor thuiszorg HOOFDSTUK I. - Subsidiëringswijze
Art. 39.Binnen de grenzen van de begrotingskredieten wordt, overeenkomstig deze Titel, aan de door de Ministers erkende diensten de in artikelen 15 en 16 van de ordonnantie omschreven toelage toegekend.
De Ministers bepalen het forfait per gepresteerd uur door de gezins- of bejaardenhelpers. Dit forfaitair bedrag dekt meer bepaald de kosten van de prestaties bedoeld in het vierde lid van dit artikel, de maatschappelijk assistenten, de coördinator, de werkingskosten, de administratieve en de directiekosten.
De Ministers bepalen het forfait per gepresteerd uur door de poetshulpen. Dit forfaitair bedrag dekt meer bepaald de kosten van de prestaties bedoeld in het vierde lid van dit artikel, de maatschappelijk assistenten, de coördinator, de werkingskosten, de administratieve en de directiekosten.
Maken deel uit van de gesubsidieerde gepresteerde uren : de dienstverlening aan huis, de opleiding, de teamvergaderingen en de verplaatsingen. De Ministers bepalen, na advies van de afdeling, het aantal bezoldigde uren dat voor elk type van activiteit in aanmerking wordt genomen voor subsidiëring. HOOFDSTUK II. - Financiële bijdrage van de gebruikers
Art. 40.Het Verenigd College stelt de financiële bijdrage vast van de gebruikers, na advies van de afdeling. Deze bijdrage moet in verhouding staan tot de samenstelling en de inkomsten van het gezin van de gebruiker.
De financiële bijdrage die de afwezige gebruiker verschuldigd is, beloopt één prestatie-uur als de gezins- of bejaardenhelpers en de poetshulpen zich op de afgesproken uren bij hem thuis aanmelden en indien hij de dienst niet minstens 48 uur op voorhand verwittigd heeft van zijn afwezigheid, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.
De financiële bijdrage van de gebruikers wordt van de in het eerste lid van artikel 39 bepaalde toelage afgetrokken. HOOFDSTUK III. - De urenquota
Art. 41.§ 1 De Ministers bepalen, na advies van de afdeling, per erkende dienst een maximum aantal subsidieerbare prestatie-uren, het zogenaamde urenquotum, voor de gezins- en bejaardenhelpers alsmede voor de poetshulpen.
Deze urenquota worden berekend op grond van het aantal tijdens het voorgaande jaar gepresteerde uren in elke dienst, vermenigvuldigd met de door de Ministers vastgestelde coëfficiënt.
Op gemotiveerde aanvraag van een dienst kunnen de Ministers deze urenquota bepalen op grond van het gemiddelde van de twee voorgaande jaren.
De Ministers bepalen het aantal gesubsidieerde prestatie-uren van de nieuwe dienst waaraan ze een voorlopige werkingsvergunning toekennen.
Indien een dienst het geheel van het urenquotum betreffende de gezinshelpers niet kan opgebruiken, is het mogelijk, op gemotiveerde aanvraag van de dienst, een afwijking te verkrijgen die de omzetting van bepaalde poetshulpuren in gezins- en bejaardenhelpersuren mogelijk moet maken. Deze omzetting gebeurt via een sleutel die door de Ministers wordt bepaald. § 2 Vóór het einde van elk jaar kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, elk van deze urenquota voor het daaropvolgende jaar herzien. § 3 Na de definitieve kennisgeving van de in artikel 44 bedoelde afrekening, en vóór het einde van de maand september van elk jaar, zullen de Ministers op grond van deze afrekening de door de quota van het voorgaande jaar bepaalde uren die niet door een dienst werden gebruikt, verdelen naar rata van de uren die de diensten respectievelijk boven hun quota gepresteerd hebben. HOOFDSTUK IV. - Betalingsvoorwaarden
Art. 42.De geraamde toelage wordt maandelijks vereffend naar rata van 95 % van de twaalfde maand.
Art. 43.Uiterlijk op het einde van de derde maand die volgt op elk semester stuurt de dienst een halfjaarlijkse samenvatting naar de administratie met : 1° de activiteit van de hulpen;2° de lijst van de begunstigden;3° het aantal gepresteerde uren tijdens het afgelopen halfjaar bij elke begunstigde;4° de financiële bijdrage van elke begunstigde. Indien dit stuk niet ingediend is, wordt de uitbetaling vanaf de maand april of oktober geschorst.
Art. 44.Jaarlijks wordt er op basis van een stuk waarvan de inhoud door de Ministers kan worden bepaald, een eindafrekening van de jaarlijkse toelage opgemaakt waarvan de inhoud door de Ministers wordt bepaald; het wordt voor 30 april naar de administratie verstuurd.
Indien dit stuk alsmede de stukken bepaald door artikel 38 niet ingediend zijn, dan wordt de uitbetaling van de voorschotten vanaf de maand juli geschorst.
Deze afrekening wordt aan de dienst betekend en door hem goedgekeurd binnen de maand volgend op de kennisgeving. De kennisgeving wordt dan definitief.
Bij gebrek aan een reactie van de dienst binnen een maand na de kennisgeving van de afrekening, wordt deze laatste als goedgekeurd beschouwd. De kennisgeving wordt dan definitief.
In geval van niet-goedkeuring van de afrekening stelt de dienst een beroep in bij de Ministers. De Ministers geven binnen een termijn van een maand volgend op de ontvangst van het beroep kennis van hun beslissing. Dit is de definitieve kennisgeving.
Indien de Ministers geen kennis geven van hun beslissing binnen de in het vorige lid bepaalde termijn, dan wordt de afrekening die aan de dienst werd betekend, als goedgekeurd beschouwd. Dit is de definitieve kennisgeving.
Na de goedkeuring van de afrekening door het centrum en de verdeling van de uren wordt overgegaan tot de uitbetaling of de terugvordering van de nog verschuldigde of onrechtmatig verschuldigde bedragen. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepalingen
Art. 45.Voor het jaar 2008 worden de urenquota bedoeld in artikel 41 door de Ministers bepaald op grond van het tijdens de voorgaande jaren gepresteerd aantal uren in elke dienst zonder evenwel in een quotum te voorzien dat lager is dan in het jaar 2006. In dat geval neemt het uurquotum het genoemde jaar over.
TITEL V. - Slotbepalingen
Art. 46.Op gemotiveerde aanvraag van de bestaande centra kunnen de Ministers, na advies van de afdeling, afwijkingen toestaan op de door dit besluit vastgestelde architectonische normen.
Art. 47.Het koninklijk besluit van 1 augustus 1975 tot regeling van de erkenning van de diensten voor gezins- en bejaardenhulp en van de toekenning van subsidies aan deze diensten, voor het Brusselse Gewest, voor het laatst gewijzigd op 7 december 2006, wordt opgeheven.
Art. 48.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.
Art. 49.De Ministers zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 25 oktober 2007.
Voor het Verenigd College : Het lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen, Mevr. P. SMET Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld